ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ2442

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604267-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging tot moord met voorbedachten rade

Op 10 november 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord op zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2006 in Wijk bij Duurstede met een volle fles meermalen op het hoofd van zijn echtgenote heeft geslagen. Hoewel de verdachte niet de intentie had om zijn echtgenote te doden, heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit gevolg zou intreden. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als voorwaardelijk opzet, omdat hij zich bewust was van de risico's van zijn daden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Ondanks de ernst van de poging tot moord, oordeelde de rechtbank dat de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat het een uniek en eenmalig incident betrof en de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict was veroordeeld, niet rechtvaardigden dat een langdurige gevangenisstraf werd opgelegd. De verdachte heeft bovendien blijk gegeven van inzicht in zijn daden en heeft hulpdiensten ingeschakeld na het voorval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met een proeftijd van twee jaar en een bijzondere voorwaarde van drie jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de verdachte ook heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/604267-06
Datum uitspraak: 10 november 2006
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak
gewezen in de zaak zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [geboorteland],
wonende te [adres],
Raadsvrouwe: mr. A.W. Slootweg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2006.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Wijk bij Duurstede, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, althans opzettelijk, met een (volle) fles, in elk geval een
hard voorwerp, meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Wijk bij Duurstede, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer], zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, met een (volle) fles, in elk geval een hard voorwerp, meermalen
tegen haar hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
art 303 van het Wetboek van Strafrecht
art 304 van het Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2006 te Wijk bij Duurstede, althans in het
arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], zijnde
verdachtes echtgenote, met een (volle) fles, in elk geval een hard voorwerp,
tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
Verdachte wordt onder primair verweten, dat hij -kort gezegd- ‘met voorbedachten rade’ heeft geprobeerd zijn echtgenote van het leven te beroven. De rechtbank overweegt in verband met dit onderdeel van het onder primair tenlastegelegde, dat op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, is vast komen te staan dat zich het navolgende heeft afgespeeld.
Op 29 juni 2006 is verdachte opgestaan in de wetenschap, dat hij en zijn echtgenote die dag uit hun woning zouden worden gezet. De financiële problemen, die tot die uitzetting hadden geleid, heeft verdachte steeds voor zijn echtgenote verzwegen, omdat hij die problemen in eigen regie wilde houden en hij zijn echtgenote, gelet op haar kwetsbare gezondheid, daarvoor wilde behoeden. Om alsnog de onvermijdelijke uitzetting te voorkomen, heeft verdachte op enig moment die ochtend het plan opgevat zijn vrouw ‘wat aan te doen’. Om uitvoering aan dat voornemen te geven heeft verdachte uit de kamerkast een volle (champagne)fles gepakt. Toen zijn echtgenote ook beneden kwam, heeft verdachte de fles strak langs zijn lichaam gehouden om te voorkomen dat zij de fles zou zien. Vervolgens is verdachte naar de toiletruimte gelopen, waar zijn echtgenote inmiddels gehurkt de kattenbak aan het schoonmaken was. Daarop heeft verdachte zijn echtgenote met de fles op het hoofd geslagen. Nadat zij hierop reageerde en riep “Wat doe je nou”?, heeft verdachte haar nog tweemaal met de fles op het hoofd geslagen.
De rechtbank is van oordeel, dat, gezien het tijdsverloop, gelegen tussen het moment waarop verdachte de fles uit de kamerkast heeft gepakt, deze voor zijn echtgenote verborgen heeft gehouden terwijl zij hem passeerde en het moment waarop verdachte haar meermalen met die fles heeft geslagen, vast is komen te staan, dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte op dat moment niet in een rustige gemoedstoestand verkeerde doet daaraan niet af. Het rapport van de psycholoog dat over verdachte is uitgebracht biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte op dat moment zodanig onder invloed was van een (ziekelijke) stoornis, dat hij niet meer tot nadenken in staat was.
De rechtbank is er van overtuigd, dat verdachte niet de bedoeling had zijn echtgenote te doden. Wel meent de rechtbank, dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van zijn echtgenote. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, hij wetenschap had van deze kans en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toe genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het onverhoeds slaan met een volle en dus zware glazen fles op het hoofd van iemand met grote waarschijnlijkheid levensgevaarlijke verwondingen met zich meebrengt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, blijkt naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat door met een volle fles meermalen op het hoofd van zijn echtgenote te slaan, zij als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Aldus heeft verdachte gehandeld met opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
Primair
hij op 29 juni 2006 te Wijk bij Duurstede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een volle fles, meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot moord
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd, dat verdachte ter zake van -kort gezegd- poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 weken met aftrek van het voorarrest, waarvan 50 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde en een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat het bewezenverklaarde feit als één van de meest ernstige strafbare feiten die het strafrecht kent kan worden gekwalificeerd. Een feit waarvoor doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur wordt opgelegd.
De bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet het opleggen van een dergelijke langdurige gevangenisstraf, hetgeen ook de officier van justitie in de door haar gevorderde straf tot uitdrukking heeft willen brengen. De rechtbank is namelijk van oordeel, dat het bewezenverklaarde feit als een uniek en eenmalig incident moet worden beschouwd, gelet ook op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 juni 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld en gelet op de leeftijd van verdachte. Dat het hier niettemin een ernstig incident betreft, waarbij verdachte zijn echtgenote, met wie hij al bijna 50 jaren een paar vormt, grote angst en schrik heeft aangejaagd, heeft ook verdachte vrijwel onmiddellijk na het begaan van zijn daad beseft.
Dit blijkt -onder meer- uit het feit, dat hij uit eigener beweging de hulpdiensten heeft gealarmeerd en ten overstaan van de politie alsook ter terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven. Het bewezenverklaarde feit heeft voor verdachte ook voor een doorbraak gezorgd in het verzwijgen van zijn financiële problemen, in die zin dat die daardoor plotseling bespreekbaar werden en verdachte daarvoor inmiddels passende maatregelen heeft getroffen. Veelzeggend is voor de rechtbank ook het feit dat verdachtes echtgenote en zijn kinderen er inmiddels alles aan doen om met verdachte samen de financiële problemen op te lossen en het gezinsverband hebben hersteld.
Naast het reeds aangehaalde uittreksel uit de justitiële documentatie, heeft de rechtbank wat betreft de persoon van de verdachte ook rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 19 oktober 2006, opgemaakt door S. Kinket, reclasseringswerker en een omtrent verdachte opgemaakt rapport d.d. 30 augustus 2006 van drs. G.J.W. Pol, psycholoog, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in het karakter van het incident, dat als uniek en eenmalig moet worden beschouwd. De door de officier van justitie gevorderde werkstraf zal de rechtbank niet opleggen, nu zij daarvan de toegevoegde waarde niet ziet.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 1 (ÉÉN) jaar.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt voorts dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland, te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Stelt ten aanzien van voornoemde bijzondere voorwaarde een proeftijd vast van drie jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Ch. van Linschoten, V.M.M. van Amstel en D.A.C. Koster bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2006.