ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ0773

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-1435
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van documenten betreffende advisering door deskundige in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft Parkeer Management Nederland Holding B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, waarbij het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond is verklaard. Het betreft een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten die betrekking hebben op de advisering door een deskundige over de invoering van achteraf betaald parkeren. Eiseres stelt dat er waarschijnlijk wel schriftelijke adviezen zijn, maar dit is niet onderbouwd met concrete feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder geen schriftelijk advies heeft ontvangen van de deskundige en dat er geen documenten zijn waarin de strekking van het advies of de naam van de adviseur is vastgelegd. De rechtbank overweegt dat op basis van de Wob alleen verzoeken om informatie die in documenten zijn neergelegd voor inwilliging in aanmerking komen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er documenten zijn die aan haar verzoek voldoen.

Tijdens de zitting is eiseres vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl verweerder werd bijgestaan door twee advocaten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de mededelingen van verweerder over het ontbreken van documenten geloofwaardig zijn en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/1435
uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 5 oktober 2006
inzake
Parkeer Management Nederland Holding B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 augustus 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 2005, ongegrond heeft verklaard.
Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder, naar aanleiding van het verzoek van eiseres daartoe, op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een aantal documenten aan eiseres verstrekt.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 29 september 2006, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. E.C. Pietermaat, advocaat te 's-Gravenhage. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Moolhuizen, advocaat te Amsterdam en G.J. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente Zeist.
Overwegingen
2.1 Eiseres heeft zich bij brief van 18 juli 2005, aangevuld op 9 augustus 2005, tot verweerder gewend met het verzoek om haar op grond van de Wob alle correspondentie, rapporten (intern dan wel extern) en overige documenten te verstrekken die betrekking hebben op de (voorgenomen) samenwerking tussen de gemeente Zeist en Q-Park met betrekking tot het invoeren van (achteraf) betaald parkeren in/op gemeentelijke parkeergagrages en -terreinen.
Bij primair besluit van 18 augustus 2005 heeft verweerder eiseres een aantal documenten verstrekt.
2.2 Bij brief van 24 augustus 2005 heeft eiseres verweerder in dit verband nog om stukken verzocht die betrekking hebben op de advisering door een deskundige eind 2004/begin 2005 over de invoering van achteraf betaald parkeren, waaronder diens infrastructurele advies en andere adviezen van en correspondentie met deze deskundige. Bij brief van 7 september 2005 heeft verweerder eiseres bericht dat geen deskundige is ingeschakeld op het door eiseres gekenschetste gebied en aangegeven tijdvak. Hierop heeft eiseres bij brief van 13 september 2005, onder verwijzing naar een raadsvoorstel van 15 juni 2005, haar verzoek van 24 augustus 2005 toegelicht. Bij brief van 19 september 2005 is namens verweerder aangegeven dat het hier om mondelinge advisering handelt, niet neergelegd in documenten.
Eiseres heeft vervolgens tegen het besluit van 18 augustus 2005 en de brieven van 5 en 19 september 2005 bezwaar gemaakt.
2.3 Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder eiseres nog een aantal nadere documenten verstrekt en aangegeven dat er geen ambtelijke notities, notulen, agenda's, telefoonnotities, declaraties en dergelijke zijn die betrekking hebben op het advies van de deskundige waar naar wordt verwezen in het raadsvoorstel van 15 juni 2005. De deskundige heeft geen schriftelijk advies uitgebracht en er zijn geen documenten waarin de strekking van het advies en/of de naam van de betrokken adviseur is vastgelegd. Om deze redenen heeft verweerder de door eiseres verzochte stukken niet kunnen verstrekken.
2.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Awb hoor en adviescommissie van 1 februari 2006, ongegrond verklaard.
2.5 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob, enkel een verzoek om informatie neergelegd in documenten voor inwilliging in aanmerking kan komen. Indien de door eiseres gevraagde informatie niet in documenten is neergelegd, is het voor verweerder niet mogelijk het verzoek van eiseres in te willigen.
2.6 Eiseres heeft zich in beroep - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat gebleken is dat verweerder zich heeft laten bijstaan door een objectieve ter zake deskundige en dat zij het onaannemelijk acht dat er geen enkel document is dat betrekking heeft op de door deze deskundige uitgebrachte adviezen. Eiseres acht de mededelingen van verweerder daaromtrent ongeloofwaardig. De deskundige is in de periode van oktober 2004 tot en met mei 2005 bij de zaak betrokken geweest en die betrokkenheid ging verder dan alleen een gesprek in de wandelgangen. Het moet voor de hand hebben gelegen dat de betrokken ambtenaren verweerder hier schriftelijk over hebben geadviseerd. Het ging om een ingrijpend besluit dat niet op basis van mondelinge adviezen wordt genomen.
2.7 De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de ook door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2006, LJN: AW3998, dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
2.8 Verweerder heeft medegedeeld dat een Wob-verzoek slechts betrekking kan hebben op documenten die schriftelijk zijn vastgelegd. De deskundige waar eiseres op doelt heeft gefungeerd als klankbord voor de betrokken projectmanagers die extra deskundigheid wilde verwerven. Van die informele gesprekken, die dienden ter controle van de door de projectmanagers gemaakte keuzes, zijn geen verslagen gemaakt. Voorts was er was geen officiële opdracht en er zijn door de deskundige geen declaraties aan verweerder toegezonden.
2.9 Eiseres heeft haar standpunt, dat het zeer waarschijnlijk is dat de adviezen schriftelijk zijn vastgelegd, dan wel dat ergens in een document of e-mail iets te vinden moet zijn over de ingeschakelde deskundige, naar het oordeel van de rechtbank niet concreet met feitelijke gegevens of anderszins onderbouwd en mitsdien niet aannemelijk gemaakt. Evenmin vindt de rechtbank in de voorhanden zijnde gedingstukken en de ter zitting door G.J. Groeneveld gegeven toelichting aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze adviezen op schrift zijn gesteld. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat het hier om informele adviezen handelt, welke adviezen niet rechtstreeks ten grondslag hebben gelegen aan het aan verweerder voorgelegde raadsvoorstel, doch hebben gefungeerd als klankbord voor verweerders projectambtenaren. Het enkele gegeven dat het eiseres onwaarschijnlijk voorkomt dat de adviezen niet op schrift zijn gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om aan de geloofwaardigheid van verweerders mededeling dat deze adviezen niet in documenten als bedoeld in artikel 3 van de Wob zijn neergelegd, te twijfelen.
2.10 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.11 De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006.
De griffier: De rechter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.