Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 202211 / HA ZA 05-2095
Vonnis van 11 oktober 2006
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF MIDRETH B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEMID GALGENWAARD B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEMID INVESTMENTS B.V.,
alle gevestigd en kantoorhoudende te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
eiseressen,
procureur mr. B.F. Keulen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Eiseressen zijn aan elkaar gerelateerde bedrijven en worden hierna tezamen Midreth genoemd. Gedaagde zal als Defensie worden aangeduid.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2006
- de pleidooien van 10 augustus 2006 en de ter gelegenheid daarvan vooraf toegezonden stukken en overlegde pleitnotities.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 Midreth heeft aanvankelijk naast Defensie ook de Gemeente Utrecht gedagvaard. Nadien heeft Midreth de procedure tegen de Gemeente Utrecht ingetrokken waarna deze ten aanzien van de Gemeente Utrecht is doorgehaald. In dit vonnis blijven de feiten, stellingen en beoordeling voorzover deze uitsluitend zien op de vordering jegens de Gemeente Utrecht dan ook buiten beschouwing.
2.2 Midreth ontwikkelt bouwplannen rond het Stadion Galgenwaard te Utrecht. Onderdeel hiervan is het aanbrengen van ondergrondse parkeervoorzieningen, onder meer onder een appartementencomplex, en in de toekomst onder een te bouwen kantorencomplex. Daarnaast heeft Midreth plannen voor een derde ondergrondse parkeergarage.
2.3 Defensie is eigenaar van het nabijgelegen terrein aan de Herculeslaan 1, waarop de Kromhoutkazerne is gelegen. De grond en het grondwater op dit terrein zijn vervuild. Deze vervuiling is onderzocht en de bevindingen zijn vastgelegd in rapporten van Oranjewoud. Het betreft het rapport van april 2000 en het rapport “Actualiserend en nader grondwateronderzoek ter plaatse van de Kromhoutkazerne te Utrecht” van 12 september 2003, hierna te noemen: “het rapport Oranjewoud”.
2.4 De conventionele methode voor het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen is dat er een bouwput wordt gegraven waar vervolgens het grondwater uit wordt onttrokken zodat na het droogvallen van de put hierin kan worden gebouwd. Voor de hiermee gepaard gaande grondwateronttrekking is meestal een grondwateronttrekkingsvergunning vereist die wordt verleend door de Provincie.
In het voorbereidend overleg voor de aanvraag van deze vergunning is naar voren gekomen dat bij toepassing van de conventionele bouwmethode voor de ondergrondse parkeervoorziening onder het appartementencomplex, de mogelijkheid bestaat dat door de grondwateronttrekking de vervuiling op het terrein van de Kromhoutkazerne zich gaat verplaatsen. Daarop is gezocht naar en gekozen voor een alternatieve bouwmethode.
2.5 Midreth heeft de ondergrondse parkeervoorziening gebouwd door gebruik te maken van onderwaterbeton. De bouw is gestart in mei 2005.
2.6 Bij “besluit vaststelling ernst van verontreiniging en saneringsurgentie” van 30 juni 2004, hierna te noemen: “het Besluit”, hebben burgermeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gelet op artikel 29 jo. artikel 37 van de Wet bodembescherming, met betrekking tot de Kromhoutkazerne onder meer besloten dat op de deellocatie Boslaadstation en gebouw ZZ uiterlijk op 31 december 2014 met de sanering dient te worden begonnen en op de deellocatie gebouw X, XY en Y uiterlijk op 30 juni 2008. Tegen dit Besluit zijn geen bedenkingen ingediend en het Besluit is definitief geworden.
2.7 Partijen hebben overleg gevoerd over alternatieve bouwmethoden. Daarbij is in het bijzonder de toepassing van Biobarriers als alternatief onderzocht.
In haar rapportage van 18 mei 2006 concludeert Oranjewoud over dit alternatief “dat het concept van de biobarrier voor deze locatie een haalbare oplossing is om de verontreinigingen op de Kromhoutkazerne te beheersen. Hierbij wordt opgemerkt dat er geen garantie gegeven kan worden dat de biobarriers 100% van de verontreiniging zullen afvangen.” Het overleg heeft niet tot een vergelijk geleid.
3.1 Midreth vordert een verklaring voor recht inhoudende dat Defensie onrechtmatige hinder aan haar toebrengt en op die grond aansprakelijk is voor de schade die Midreth dientengevolge lijdt, met bepaling dat de schade zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, met veroordeling van Defensie in de kosten van dit geding.
3.2 Defensie heeft de vordering gemotiveerd weersproken.
Hierna zal – voorzover relevant voor de beoordeling – op de stellingen van partijen worden ingegaan.
4.1 Midreth stelt dat zij hogere bouwkosten heeft moeten maken doordat ondergronds niet volgens de conventionele methode kon worden gebouwd en dat dit het gevolg is van het niet saneren van de vervuiling op het terrein van de Kromhoutkazarne. Defensie is de eigenaar/beheerder van dit terrein en met het laten voortbestaan van de vervuiling maakt zij een inbreuk op het erfpachtsrecht van Midreth en schendt Defensie een zorgvuldigheidsnorm. Voorzover Defensie niet op grond van schending van de zorgvuldigheidsnorm aansprakelijk is, is zij dit op grond van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW en de criteria in de vaste rechtspraak bij de beoordeling hiervan. De bouwmethode met onderwaterbeton was de keuze die Midreth als redelijk handelend bouwer als alternatief behoorde te kiezen en voor de meerkosten die dit met zich brengt is Defensie aansprakelijk.
4.2 Defensie betwist dat sprake is van het schenden van een zorgplicht. De grondwaterverontreiniging verspreidt zich niet richting het terrein waar Midreth bouwt zodat er geen noodzaak tot het direct treffen van maatregelen is. Eerst door de activiteiten van Midreth zou de verontreiniging zich verplaatsen. Indien sprake is van een inbreuk op het erfpachtsrecht kan dit alleen op gaan voor eiser sub 2 nu de andere eiseressen dit recht niet hebben. De gemeente Utrecht heeft het tijdstip voor de aanvang van de sanering op uiterlijk 30 juni 2008 vastgesteld en Midreth heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. Defensie heeft geen plicht om eerder te saneren. Defensie voert verder aan dat er geen sprake is van (onrechtmatige) hinder die zij toebrengt aan Midreth. De vervuiling was er al voor de koop van het perceel door Midreth en de bouw zodat Midreth hiervan op de hoogte was of kon zijn. Defensie betwist dat zij onrechtmatig jegens Midreth heeft gehandeld en zelfs als dat zo zou zijn dan ontbreekt het causaal verband met de gestelde schade nu er meerdere redenen zijn waarom de onttrekkingsvergunning om op de conventionele wijze te bouwen zou worden geweigerd. Verder betoogt Defensie dat zij steeds bereid is geweest tot overleg waarbij zij heeft gewezen op de brief van 28 oktober 2003 en de verdere correspondentie en besprekingen. In overleg met Midreth heeft zij gezocht naar (zo goedkoop mogelijke) oplossingen en aangegeven voor de door de gemeente genoemde data te starten met de sanering, aldus Defensie. Tot slot betwist Defensie dat de door Midreth gekozen bouwmethode duurder is dan de conventionele methode.
4.3 De rechtbank zal eerst ingaan op de stelling van Midreth dat Defensie met het laten voortbestaan van de hinder een zorgvuldigheidsnorm schendt.
Gezien de inhoud van het rapport Oranjewoud van 12 september 2003 staat vast dat het grondwater op het terrein van de Kromhoutkazerne is vervuild. De vraag is of deze vervuiling voor Defensie de verplichting met zich brengt om maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat deze vervuiling geen schade aan anderen zal veroorzaken en of het nalaten hiervan de schending van een zorgvuldigheidsnorm vormt en dit jegens Midreth onrechtmatig is.
4.4 In dit verband overweegt de rechtbank dat op de eigenaar/beheerder van een terrein met vervuild grondwater vanwege dit enkele feit op zichzelf niet de plicht rust om dit terrein te saneren. Dit kan wel het geval zijn indien derden daar in zodanige mate hinder van ondervinden dat het gelet op alle omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om niet direct tot het nemen van maatregelen over te gaan. Midreth stelt weliswaar hinder van het vervuilde grondwater te ondervinden, welke er uit zou bestaan dat haar geen grondwateronttrekkingsvergunning zou worden verleend, maar deze hinder ontstaat eerst als gevolg van haar ondergrondse bouwactiviteiten. Van belang is dat de verontreiniging op het terrein van de Kromhoutkazerne zich zonder de bouwactiviteiten of grondwateronttrekking door Midreth, niet verspreidt in de richting van het terrein van Midreth. Eerst door het grondwater op de locatie van Midreth te onttrekken dreigt het vervuilde grondwater op het terrein van de Kromhoutkazerne zich te verplaatsen. Dit risico heeft in het overleg voorafgaande aan de aanvraag voor een grondwateronttrekkingsvergunning de aanleiding gevormd om deze vooralsnog niet te verlenen. Hieruit volgt dat het risico van het verspreiden van de grondwatervervuiling zich eerst verwezenlijkt indien Midreth grondwater op haar terrein gaat onttrekken. Zij activeert met haar handelen de beweging van het grondwater waarmee het risico van de verplaatsing van het grondwater zich kan verwezenlijken. Dat dit met zich brengt dat Midreth geen vergunning kan verkrijgen voor het onttrekken van grondwater is tegen deze achtergrond geen omstandigheid die aan Defensie kan worden toegerekend en de conclusie rechtvaardigt dat Defensie een zorgvuldigheidsnorm schendt jegens Midreth.
4.5 Verder volgt hieruit dat de stelling van Midreth dat Defensie met het voortbestaan van de vervuiling inbreuk maakt op haar erfpachtrecht niet kan worden gevolgd.
4.6 Vervolgens overweegt de rechtbank dat in het algemeen op de eigenaar van een terrein met vervuild grondwater die kennis krijgt van activiteiten op een nabij gelegen terrein die mogelijk invloed kunnen hebben op die vervuiling, de verplichting rust om de gerechtvaardigde belangen van die eigenaar te betrekken in zijn handelen. Hij kan zich niet steeds terughoudend en passief opstellen. Defensie is na te hebben vernomen van de bouwplannen van Midreth in overleg getreden en heeft actief en serieus met haar alternatieven onderzocht. Daarbij heeft Defensie het initiatief van de biobarriers voorgesteld om te bewerkstelligen dat Midreth op de conventionele wijze ondergronds kan bouwen en heeft zij dit alternatief uitgewerkt. Voordat dit alternatief was uitgewerkt is Midreth in mei 2005 reeds met de bouw van de ondergrondse parkeervoorziening gestart.
4.7 Ten aanzien van de vraag of de zorgplicht die op Defensie rust als eigenaar/beheerder van een terrein met vervuild grondwater met zich brengt dat zij een situatie waarin anderen schade lijden moet beëindigen, is verder van belang dat niet is gebleken dat de ernst van de vervuiling op het terrein van Defensie bij normaal gebruik van het terrein van Midreth hinder oplevert dan wel dat de vervuiling zich naar dit terrein verspreidt. Het gebruik van een naburig perceel grond door grondwateronttrekking ten behoeve van de bouw van een ondergrondse parkeervoorziening, vormt geen normaal gebruik van een nabij gelegen terrein dat met zich brengt dat Defensie hierop direct, althans voor 2008, tot saneren moet overgaan. De genoemde feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de conclusie dat Defensie geen zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden.
4.8 Vervolgens gaat de rechtbank in op de stelling van Midreth dat Defensie jegens haar aansprakelijk is op grond van onrechtmatige hinder. Hiervan kan sprake zijn indien de hinder inbreuk maakt op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht vormt of in strijd is met de zorgvuldigheidsnorm.
4.9 In het rapport Oranjewoud is de vervuiling beoordeeld en zijn voor vier deellocaties op het terrein conclusies en aanbevelingen gedaan. Geen van de conclusies of aanbevelingen strekt tot een directe sanering. Bij het Besluit, dat mede is gegrond op het rapport Oranjewoud, is aan Defensie voor het terrein Kromhoutkazerne de verplichting opgelegd om voor de eerste deellocatie uiterlijk 30 juni 2008 met saneren te beginnen. Hieruit volgt dat op Defensie geen wettelijke verplichting rust om voor 30 juni 2008 tot saneren over te gaan. Het nalaten om te saneren voor genoemde datum is derhalve niet in strijd met een wettelijke plicht.
4.10 Los hiervan kan een zorgvuldigheidsnorm met zich brengen dat Defensie tot saneren dient over te gaan. In aanvulling op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en beslist terzake van het beroep van Midreth op de schending van een zorgvuldigheidsnorm overweegt de rechtbank dat de beantwoording van de vraag of de gestelde hinder onrechtmatig is aan de hand van de criteria uit de vaste jurisprudentie (HR 15 februari 1991) beoordeeld dient te worden gelet op de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden en waarbij rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.
4.11 Ten aanzien van de aard van de hinder is van belang dat de vervuiling van het grondwater reeds bekend was voor de bouwplannen van Midreth. Zij had hiervan op de hoogte kunnen en behoren te zijn. De reeds aanwezige vervuiling brengt met zich dat Midreth een zekere mate van hinder die dit met zich brengt zal hebben te dulden. Verder staat vast dat zonder de activiteiten van Midreth het vervuilde grondwater op het terrein van de Kromhoutkazerne zich niet verspreidt richting het terrein waar de bouwactiviteiten plaatsvinden. Uit het in stand laten van de vervuiling, althans totdat het Besluit tot saneren verplicht, volgt op zich geen aansprakelijkheid voor Defensie. Dit geldt eveneens ten aanzien van de ernst van de vervuiling die is vastgesteld in de rapporten van Oranjewoud. Uit de conclusies en aanbevelingen volgt immers niet dat de ernst zodanig is dat onverwijld handelen door Defensie noodzakelijk is.
4.12 Uit de stellingen van Midreth volgt dat de duur van de hinder zich beperkt tot de duur van de ondergrondse bouwwerkzaamheden. Niet gesteld of gebleken is dat ook na deze werkzaamheden de hinder voortduurt en daarmee is de duur niet zodanig dat het niet direct handelen door Defensie als onzorgvuldig is aan te merken.
4.13 Hoewel Midreth haar schade nog niet heeft onderbouwd en de omvang niet vast staat, is voorshands aannemelijk dat het gebruik van een niet conventionele bouwmethode tot meerkosten leidt. Gelet op de overige omstandigheden en het door Defensie betwiste causaal verband, brengt dit op zichzelf niet met zich dat deze schade ten laste van Defensie behoort te komen.
4.14 Bij het Besluit van 30 juni 2004 heeft een afweging van belangen, waaronder de algemene belangen, plaatsgevonden. Mede tegen deze achtergrond zijn in het Besluit de termijnen opgenomen om tot sanering over te gaan. Midreth heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat deze termijnen onaanvaardbaar zijn. Verder valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien waarom Defensie voor wat betreft de mogelijkheid en bereidheid om te saneren jegens Midreth de plicht heeft eerder dan de in het Besluit genoemde tijdstippen hiertoe over te gaan. Dit te meer nu Defensie in deze procedure heeft verklaard reeds begin 2007 en niet uiterlijk 30 juni 2008 met de sanering te willen aanvangen. Dit geldt ook voor de plaatselijke omstandigheden. Niet, althans onvoldoende, is gesteld of gebleken dat de gemeente Utrecht die niet bij de aan het Besluit voorafgaande overwegingen heeft betrokken.
4.15 De bovenstaande overwegingen leiden in onderling verband en samenhang bezien tot de slotsom dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder en de vordering van Midreth dient te worden afgewezen.
4.16 Midreth zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De rechtbank begroot deze volgens het liquidatietarief op euro 1.356,-- (3 punten x tarief euro 452,--) voor salaris en euro 244,-- voor verschotten. Zoals onweersproken gevorderd zullen de kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente.
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt Midreth in de kosten vastgesteld op euro 1.356,-- aan salaris en euro 244,-- aan verschotten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.3. verklaart het in 5.2. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf, mr. J.P. Killian en mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006.
w.g. griffier w.g. rechter?