RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 2 juni 2006
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [X],
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2005 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 7 oktober 2004 en 2 december 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder eiseres met ingang van 11 oktober 2004 op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO geschorst in het belang van de dienst. Bij besluit van 2 december 2004 heeft verweerder eiseres met ingang van 15 december 2004 op grond van artikel 8:13 in samenhang met artikel 16:1:5 van de CAR/UWO ontslagen, omdat eiseres zich schuldig zou hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2006, waar eiseres - daartoe ambtshalve opgeroepen - in persoon is verschenen. Namens verweerder is - daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen - verschenen mr. A.G. Kerkhof, advocaat te 's-Hertogenbosch. Voorts is verschenen [A], sectordirecteur Stedelijke Ontwikkelingen en Beheer van de gemeente [X].
Overwegingen
Feiten
2.1 Bij de beoordeling van onderhavig geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die gebleken zijn uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
Eiseres is sinds 1 april 2003 als ambtenaar in vaste dienst werkzaam als milieu-inspecteur bij het bureau Milieuzaken van de afdeling Bouwtoezicht en Milieu van de sector Stedelijke Ontwikkelingen en Beheer van de gemeente [X]. In die functie behoorde onder meer tot haar taak het begeleiden van externe adviesbureaus die in opdracht van de gemeente [X] milieucontroles bij bedrijven uitvoeren en controleresultaten verwerken in rapportages, het versturen van aanschrijvingsbrieven aan bedrijven en het voeren van de geautomatiseerde gegevensregistratie.
Eiseres is tevens werkzaam als freelancer. Zij heeft een eigen adviesbureau, [Y], en daarnaast verricht zij freelance werkzaamheden voor het adviesbureau van haar broer [B], [Z] te [Q].
2.2 Blijkens het ambtelijk advies van 6 november 2002 inzake de aanstelling van eiseres per 1 januari 2003 (welke datum later is gewijzigd in 1 april 2003) heeft eiseres tijdens het selectietraject melding gemaakt van nevenwerkzaamheden die bestaan uit enig advieswerk in de regio [Q] en werkzaamheden voor uitgeverij Kluwer als redacteur van uitgaven op het gebied van milieuwetgeving. In het ambtelijk advies is vermeld dat eiseres bij haar advieswerk geen contacten zal hebben met burgers en bedrijven in de gemeente [X]. Voorts zou eiseres hebben verklaard dat deze nevenwerkzaamheden het belang van de gemeente niet zullen schaden en haar goed functioneren binnen het bureau Milieuzaken niet zullen belemmeren.
In de begeleidende brief bij het aanstellingsbesluit heeft verweerder de rechtspositionele afspraken met eiseres bevestigd. Voorts geeft verweerder hierin aan dat hij gelet op de door eiseres verstrekte informatie er vanuit gaat dat de nevenwerkzaamheden van eiseres het belang van de organisatie niet schaden en haar niet belemmeren haar functie goed te vervullen.
Bij brief van 28 januari 2003 heeft verweerder eiseres een tweede aanstellingsbesluit toegezonden waarin de datum van indiensttreding is gewijzigd in 1 april 2003. In deze brief heeft verweerder herhaald dat hij er, gelet op de door eiseres verstrekte informatie, vanuit gaat dat de nevenwerkzaamheden van eiseres het belang van de organisatie niet zullen schaden en eiseres niet zullen belemmeren haar functie goed te vervullen.
2.3 Bij brief van 25 augustus 2004 heeft verweerder het voornemen geuit eiseres in het belang van de dienst te schorsen in verband met een onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim vanwege het verrichten van nevenwerkzaamheden, bestaande uit het voor een extern adviesbureau uitvoeren van milieucontroles binnen de gemeente [X]. Tevens is haar hangende de procedure de toegang tot de werkplek met onmiddellijke ingang ontzegd op grond van artikel 15:1:19 van de CAR/UWO. Bij brief van 7 september 2004 heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht met betrekking tot het voornemen haar te schorsen. Tevens is bezwaar gemaakt tegen het besluit haar met onmiddellijke ingang de toegang tot de werkplek te ontzeggen.
Bij brief van 21 september 2004 heeft verweerder de resultaten van het onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim aan eiseres kenbaar gemaakt en op basis daarvan geconcludeerd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstige vorm van belangenverstrengeling door naast haar dienstbetrekking met de gemeente [X] op freelancebasis en in opdracht van externe bureaus milieucontroles te verrichten bij bedrijven in de gemeente [X].
2.4 Op 1 oktober 2004 heeft in verband met het voornemen tot schorsing een hoorzitting plaatsgevonden. Bij primair besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder eiseres in het belang van de dienst met ingang van 11 oktober 2004, voor de duur van twee maanden, geschorst. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 oktober 2004 heeft verweerder vervolgens aan eiseres het voornemen tot strafontslag kenbaar gemaakt, alsmede het voornemen tot wijziging van de schorsingsgrond. Bij brief van 19 november 2004 heeft eiseres hierop haar zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij primair besluit van 2 december 2004 heeft verweerder vervolgens aan eiseres met ingang van 15 december 2004 bij wijze van disciplinaire straf ontslag verleend. Daartegen is door haar bezwaar gemaakt. Gelet op de ontslagdatum heeft verweerder eiseres voorts medegedeeld dat hij geen uitvoering zal geven aan het voornemen tot schorsing, zoals in de brief van 26 oktober 2004 kenbaar is gemaakt [bedoeld zal zijn het voornemen de grondslag voor de schorsing te wijzigen en gedurende de termijn van schorsing het salaris in te houden]. Op 8 april 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden naar aanleiding van de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 7 oktober 2004 en 2 december 2004.
Bij het thans bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen zowel het schorsingsbesluit als het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
2.5 Eiseres heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres betwist dat er sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim en acht het strafontslag een te zware maatregel. Hiertoe voert eiseres aan dat haar werkzaamheden op freelancebasis voor het bedrijfsleven, de overheid en andere adviesbureaus tijdens de sollicitatieprocedure zijn besproken. Voorts stelt eiseres dat het strafontslag is gebaseerd op onjuistheden en verkeerde informatie. Hoewel eiseres in bezwaar uitvoerig het aan het strafontslag ten grondslag gelegde feitencomplex heeft weerlegd, is verweerder hierop in het bestreden besluit niet dan wel nauwelijks ingegaan. Eiseres acht dit onzorgvuldig. Bovendien is eiseres van mening dat verweerder zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en weerspreekt zij uitvoerig de aan de besluiten ten grondslag gelegde feiten. Eiseres voert verder aan dat geenszins is gebleken dat het belang van de gemeente [X] is geschaad of dat de nevenwerkzaamheden haar functioneren hebben belemmerd. In dit verband merkt eiseres op dat de werkzaamheden voor de gemeente [X] strikt zijn gescheiden van haar freelancewerkzaamheden en dat belangenverstrengeling als gevolg van haar nevenwerkzaamheden nimmer heeft plaatsgevonden. Eiseres vermoedt dat haar kritische houding ten aanzien van het functioneren van het bureau Milieuzaken indirect heeft bijgedragen aan het opleggen van het strafontslag. Eiseres stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu een medewerkster van de gemeente [X] niet is bestraft met ontslag nadat was gebleken dat zij voor aanzienlijke bedragen had getelefoneerd naar het buitenland.
Eiseres betoogt dat haar bezwaar niet is beoordeeld door een onafhankelijke bezwaarcommissie. Ter zitting heeft zij tot slot de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen, benevens enkele andere voorzieningen die verband houden met de afwikkeling van het dienstverband.
2.6 Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat eiseres in redelijkheid kon worden geschorst in het belang van de dienst. Eiseres is in eerste instantie vanwege het spoedeisende karakter de toegang tot werkplek ontzegd. Volgens verweerder ligt de schorsing in het verlengde hiervan en is deze bedoeld om in alle rust het feitencomplex te onderzoeken en vervolgens, gelet op de resultaten van het onderzoek, de maatregelen op de ernst van de gedraging af te stemmen. Verweerder meent dat de aanwezigheid van eiseres zou leiden tot verstoring van het onderzoek en ten koste zou gaan van de rust binnen de organisatie. Ten aanzien van het strafontslag op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO betoogt verweerder - samengevat - dat er gelet op het geheel van feiten en omstandigheden sprake is van een ernstige mate van plichtsverzuim waarbij gelet op de aard van de gedragingen ongevraagd ontslag de enig denkbare straf is. Verweerder verwijt eiseres dat zij als ambtenaar van de gemeente [X] indirect opdrachten heeft aanvaard als freelancer en in dat kader opdrachten heeft uitgevoerd binnen deze gemeente. Volgens verweerder is er sprake van belangenverstrengeling en zijn de belangen van de gemeente [X] in onaanvaardbare mate geschaad. Verweerder merkt tot slot op dat het al dan niet disfunctioneren van eiseres thans niet aan de orde is, aangezien dit niet de grond is geweest voor het verleende ontslag.
Beoordeling van het geschil
2.7 Ten aanzien van de schorsing in het belang van de dienst overweegt de rechtbank als volgt. Ter beoordeling staat of de schorsing bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden is gehandhaafd.
Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2, door het college worden geschorst in andere gevallen (dan die genoemd onder a, b en c) waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De rechtbank overweegt dat toepassing van deze bepaling aangewezen kan zijn wanneer de goede voortgang van de werkzaamheden op enigerlei wijze wordt bedreigd en het zoeken en vinden van een oplossing van de gerezen problemen belemmerd wordt door de aanwezigheid van een of meer van de betrokken personen. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het schorsingsbesluit van 7 oktober 2004 tegen eiseres een serieuze verdenking kon bestaan van ernstig plichtsverzuim. Gelet op de ernst van die verdenking kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat schorsing van eiseres door het belang van de dienst werd gevorderd. De aanwezigheid van eiseres op de werkplek zou bovendien het onderzoek naar de feiten hebben kunnen belemmeren en hebben kunnen leiden tot onaanvaardbare spanningen op de werkvloer. Hierbij is van belang dat verweerder op dat moment (namelijk reeds bij brief van 21 september 2004) zijn bevindingen in het kader van het onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim aan eiseres kenbaar had gemaakt, zodat kan worden aangenomen dat een en ander zijn weerslag zou hebben op het functioneren van eiseres en de samenwerking met collega's. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de dienst de schorsing van eiseres rechtvaardigde. Het beroep van eiseres is in zoverre ongegrond.
2.8 Met betrekking tot het besluit waarbij aan eiseres bij wijze van disciplinaire straf ongevraagd ontslag is verleend overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 15:1:6, eerste lid, van de CAR/UWO is de ambtenaar verplicht aan het college op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het de ambtenaar verboden is nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 8:13 van het CAR/UWO bepaalt dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag kan worden verleend.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de bestuursrechter die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit.
2.9 Verweerder heeft het ontslagbesluit gebaseerd op meerdere aan eiseres verweten gedragingen, die volgens verweerder tezamen ernstig plichtsverzuim opleveren. In het navolgende zal ten aanzien van elk van die gedragingen in essentie worden aangegeven waaruit het door verweerder gemaakte verwijt bestaat, terwijl tevens zal worden beoordeeld of de verwijten voldoende feitelijke grondslag hebben.
2.10 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres als ambtenaar van de gemeente [X] betrokken is geweest bij de opdrachtverlening voor 70 milieucontroles en 60 hercontroles aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur B.V. (hierna: het Kenniscentrum) en vervolgens diezelfde opdracht in het kader van haar nevenwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Hiertoe acht zij allereerst van belang de inhoud van de brief van 26 augustus 2004 van [C], directeur van [D] B.V., opgesteld namens het Kenniscentrum en gericht aan [Z], ter attentie van de heer [B]. In deze brief reageert [C] op een ongedateerde brief van [Z] en merkt hij op dat eiseres namens de gemeente [X] 70 milieucontroles (en 60 hercontroles) aan het Kenniscentrum heeft uitbesteed en dat het Kenniscentrum mede op aanraden van eiseres gebruik heeft gemaakt van de diensten van de heer [B] als freelancer, handelend onder de naam [Z]. Dat eiseres op de hoogte was van de verstrekking van de opdracht tot het uitvoeren van 70 milieucontroles aan het Kenniscentrum wordt verder naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de door eiseres overgelegde brief van verweerder van 11 augustus 2003 aan het Kenniscentrum, waarbij de offerte voor akkoord retour wordt gezonden. Deze brief is blijkens een daartoe strekkende vermelding in het briefhoofd door eiseres behandeld. Het feit dat de offerte niet is ondertekend door eiseres maar door [E], doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de constatering dat eiseres op de hoogte was van en bemoeienis had met de opdrachtverstrekking aan het Kenniscentrum. De rechtbank vindt tot slot ook in de verklaring van 1 oktober 2004 van [F] steun voor het oordeel dat eiseres op de hoogte was van de door verweerder aan het Kenniscentrum verstrekte opdracht. In deze verklaring doet [F], die uit hoofde van zijn functie van projectadviseur het uitbrengen van de offerte en de uitvoering van de opdracht heeft begeleid, verslag van het feitelijk verloop van het offertetraject en de uitvoering van de opdracht. [F] bevestigt dat de opdracht door [E] aan het Kenniscentrum is gegeven en hij verklaart dat de contacten - omtrent de inhoudelijke aanpak, de geschatte tijdsduur en de voortgang tijdens de opdracht - zijn verlopen met eiseres en incidenteel met de heer [G]. De betrokkenheid van eiseres bij de uitbesteding van de opdracht staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast. Bovendien heeft eiseres ter zitting bevestigd dat zij in opdracht van het Kenniscentrum als freelancer uiteindelijk 70 milieucontroles binnen de gemeente [X] heeft uitgevoerd.
2.11 Voorts verwijt verweerder eiseres dat zij haar diensten zonder medeweten van verweerder heeft aangeboden aan de gemeente [R], terwijl zij wist of moest weten dat beide gemeenten op milieugebied een samenwerkingsverband met elkaar hadden.
Door verweerder is gesteld dat eiseres (voorafgaand aan haar indiensttreding verweerders gemeente) in december 2002 samen met de heer [G] en een medewerker van de milieupolitie op vuurwerkcontrole is geweest in de gemeente [R], hetgeen door haar niet is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres in verband daarmee in redelijkheid kunnen en moeten begrijpen dat er sprake was van een vorm van samenwerking tussen beide gemeenten. Verweerder heeft er verder op gewezen dat het samenwerkingsverband onder meer is opgenomen in het jaarprogramma 2003, welk programma in aanwezigheid van eiseres is besproken tijdens het bureauoverleg van 19 maart 2003, en dat de werkplek van eiseres een tijdlang tegenover de coördinator van het samenwerkingsverband tussen de gemeenten [X], [S] en [R] is geweest. Gelet hierop stond het eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet meer vrij, althans niet zonder voorafgaand overleg met haar werkgever, om haar diensten aan de gemeente [R] aan te bieden, zoals zij heeft gedaan in een e-mail van 10 juli 2003. In deze mail brengt eiseres de werkzaamheden en diensten van haar adviesbureau [Y] onder de aandacht. Meer in het bijzonder wijst eiseres erop dat voor de gemeente [R] op dat moment onder andere het vernieuwde Vuurwerkbesluit van belang is en dat [Y] ruime ervaring heeft bij de handhaving van dit besluit. De vraag of de samenwerkingsovereenkomst op dat moment reeds officieel tot stand was gekomen, acht de rechtbank in dit kader niet relevant, zodat zij dan ook geen waarde hecht aan de stelling van eiseres dat zij nimmer feitelijk inzage heeft gehad in de samenwerkingsovereenkomst.
2.12 Eiseres is voorts verweten dat zij een collega heeft benaderd met het verzoek haar in het kader van haar nevenwerkzaamheden werkzaamheden ten behoeve van de gemeente [X] te laten uitvoeren in ruil waarvoor die collega een vergoeding zou krijgen.
In het dossier bevinden zich twee verklaringen van de heer [H], senior inspecteur vergunningverlening van de afdeling Bouwtoezicht en Milieu, waarvan één ongedateerd en één gedateerd op 10 september 2004. De rechtbank constateert dat [H] in de verklaring van 10 september 2004 weergeeft hetgeen zich in de periode mei/juni 2003 tussen hem en eiseres heeft afgespeeld. Zijn versie van het gesprek tussen hem (die hij aanduidt als [I]) en eiseres luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"[I] was bekend met het feit dat vergunningverlening behoorlijk wat werkzaamheden uit liet voeren door externe adviesbureau's. Meerdere malen heeft zij mij verzocht een deel van de werkzaamheden van vergunningverlening in naam van haar adviesbureau te mogen uitvoeren. De eerste keer gebeurde dit onder het mom van een grapje. Later kreeg dit een serieus karakter. Ik heb haar medegedeeld dat dit o.a. vanwege de functiescheiding handhaving - vergunningverlening niet kan. Zij vond mijn opstelling maar raar. Ze stelde mij zelfs een vergoeding (10%) voor om mij over de "drempel" te helpen. Ik heb haar toen nogmaals duidelijk gemaakt dat ik dat niet doe en ook niet gediend ben dan dit soort praktijken.".
2.13 Eiseres heeft deze weergave van [H] betwist en gesteld dat in 2003 met enkele collega's een zogenoemd "koffieautomatengesprek" heeft plaatsgevonden waarin het uitbesteden van werkzaamheden door de gemeente aan derden is besproken. Eiseres stelt dat zij op dat moment heeft aangegeven dat zij het jammer vond dat de gemeente het uitdagende werk uitbesteedde aan externen. Ook andere collega's waren volgens eiseres die mening toegedaan. Eiseres stelt dat het gesprek een luchtig karakter had en diende als tijdvulling. Dit blijkt volgens haar ook uit het feit dat dit gesprek destijds door geen van de betrokkenen als aanstootgevend is ervaren. Het verbaast eiseres dat [H] eerst in de ontslagprocedure de verklaring heeft afgelegd.
2.14 De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om de verklaring van [H] als ongeloofwaardig te passeren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres niet heeft ontkend dat een gesprek van deze strekking heeft plaatsgevonden tussen haar en in ieder geval [H]. De rechtbank voelt zich gesteund in deze beoordeling nu verder uit het dossier is gebleken dat eiseres als ambtenaar in dienst van de gemeente [X] er (kennelijk) geen moeite mee had om ook werkzaamheden als freelancer voor en in de gemeente te verrichten. De rechtbank wijst daarbij op het besprekingsverslag van 14 april 2004, waaruit blijkt dat eiseres aanbiedt zich een dag in de week te laten inhuren door de gemeente [X]. Overigens blijkt uit dit verslag ook dat haar gesprekspartner [J], adjunct-directeur van de sector Stedelijke Ontwikkelingen en Beheer, hierop negatief heeft gereageerd. Verder wijst de rechtbank op hetgeen is vermeld onder 2.3. van het beoordelingsformulier, opgesteld naar aanleiding van het functioneren van eiseres in de periode van 8 mei 2003 tot 1 juli 2004. Hierin wordt weergegeven dat eiseres in een aantal gevallen aan het bureauhoofd, alsmede aan betrokken collega's heeft gevraagd haar eigen adviesbureau in te schakelen voor uitvoering van controlewerkzaamheden binnen de gemeente. De enkele omstandigheid dat [H] zijn verklaring later heeft voorzien van een datum en heeft aangevuld met de zinnen "De eerste keer gebeurde dit onder het mom van een grapje. Later kreeg dit een serieus karakter.", maakt deze niet minder geloofwaardig.
2.15 Eiseres is door verweerder verweten dat zij bureau [T] (hierna [T]) heeft benaderd voor het verkrijgen van een opdracht tot het verrichten van milieucontroles in de gemeente [X]. Zij zou daarbij haar dienstverband met de gemeente hebben verzwegen en vervolgens van [T] de opdracht hebben aanvaard tot het verrichten van milieucontroles.
In de brief van 19 augustus 2004 van [K] (verbonden aan [T]) aan [E], heeft [K] verslag gedaan van de gang van zaken rond het inhuren van eiseres voor de door [T] verichte milieucontroles bij bedrijven in de gemeente [X]. Volgens [K] heeft eiseres namens [Z] uit eigen beweging contact gezocht met [T]. De rechtbank constateert dat uit de brief niet duidelijk is of dit eerste contact heeft plaatsgevonden voordat [T] met de gemeente [X] in onderhandeling is getreden over de verstrekking van een opdracht om milieucontroles te verrichten. Uit de brief blijkt wel dat eiseres, op verzoek van [T] en nadat [T] de opdracht van de gemeente [X] had gekregen, haar curriculum vitae (cv) heeft opgestuurd. In dit cv heeft eiseres geen melding gemaakt van haar werk als ambtenaar bij de gemeente [X]. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij dit dienstverband niet relevant vond, hetgeen de rechtbank onbegrijpelijk voorkomt. Haar werkzaamheden voor de gemeente [X] kwamen immers overeen met de werkzaamheden die zij als freelancer verrichtte. Het niet vermelden van het dienstverband met de gemeente komt onlogisch voor, nu dat immers een onderbouwing zou zijn van de ervaring van eiseres op het gebied van milieucontroles. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de heer [M] van [T] op de hoogte was van haar werk als ambtenaar bij de gemeente [X] en dat, zoals eiseres stelt, zij samen de taken hebben verdeeld waardoor niet eiseres maar mevrouw [L] van [T] in contact zou komen met de gemeente [X]. De rechtbank wijst in dit verband op de door [K] in zijn brief van 19 augustus 2004 weergegeven feiten en omstandigheden. Uit die brief blijkt dat mevrouw [L] naar aanleiding van contact met de gemeente [X] op 11 augustus 2004 op de hoogte raakte van het feit dat de naam van een medewerker van de gemeente [X] overeenkwam met de naam van de medewerker van [Z] die door [T] was ingeschakeld om de milieucontroles binnen de gemeente [X] te verrichten. Nadat [M] diezelfde dag bij eiseres is nagegaan of zij in dienst was bij de gemeente [X], hebben [M] en [L] eiseres in een gesprek op 12 augustus 2004 medegedeeld dat de opdracht per direct werd ingetrokken omdat zij hiervan niet op de hoogte waren ten tijde van het inschakelen van eiseres. Mede gelet op de reactie van [M] is de rechtbank van oordeel dat eiseres geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar dienstverband bij de gemeente [X] met hem heeft besproken. Hierbij weegt ook mee dat uit de gedingstukken niet blijkt waarom deze opdracht aan [Z] zo abrupt werd beëindigd, terwijl daarvoor evenmin door eiseres een andere geloofwaardige verklaring is gegeven.
2.16 Verweerder heeft zijn besluit mede gebaseerd op het ongeoorloofde verzuim van eiseres in de periode van 2 tot en met 12 augustus 2004. Dat verwijt dient naar het oordeel van de rechtbank echter sterk te worden gerelativeerd. Verweerder heeft eiseres niet onverwijld ter verantwoording geroepen nadat zij zonder daarvoor verlof te hebben verkregen vakantie had opgenomen. In plaats daarvan is gewacht totdat eiseres op 12 augustus 2004 weer op het werk verscheen. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat de kwestie bij terugkeer in onderling overleg is opgelost door alsnog vakantiedagen af te schrijven van haar verlofkaart. Bovendien komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat - zoals door eiseres gesteld - ten aanzien van het opnemen van verlof in de praktijk geen strikte regels werden gehanteerd. De reactie van verweerder duidt er in ieder geval niet op dat de handelwijze van eiseres op dat moment als plichtsverzuim werd aangemerkt, zodat deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan het ontslag ten grondslag kan worden gelegd. Zoals in het navolgende zal blijken, doet zulks echter niet af aan het uiteindelijke oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of sprake is van plichtsverzuim.
2.17 Naar het oordeel van de rechtbank hebben bovenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien minst genomen de schijn van belangenverstrengeling gewekt. De gedragingen van eiseres laten een verwevenheid zien tussen het functioneren van eiseres als ambtenaar en de persoongebonden bemoeienissen als freelancer waardoor een onbevangen uitoefening van de ambtelijke functie niet langer mogelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank waren de werkzaamheden van eiseres als freelancer van dien aard dat de goede vervulling van haar functie en de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met haar functievervulling, niet in redelijkheid waren verzekerd. Daarbij kan met name niet worden voorbijgezien aan het feit dat eiseres als ambtenaar betrokken is geweest bij het uitbesteden van een opdracht aan het Kenniscentrum, terwijl zij gelijktijdig die opdracht (bestaande uit 70 milieucontroles) zelf heeft uitgevoerd. De omstandigheid dat eiseres, zoals zij stelt, nadien als ambtenaar niet belast was met de controle op de door haar als freelancer uitgevoerde controles bij het Kenniscentrum, maakt dit niet anders. De rechtbank is namelijk van oordeel dat van een onaanvaardbare vermenging van belangen reeds sprake is op de enkele grond dat door eiseres in het kader van haar nevenwerkzaamheden controles werden verricht zonder medeweten van verweerder en in de wetenschap dat deze controles vervolgens door een collega moeten worden beoordeeld. In dat oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat het voor burgers en bedrijven in de gemeente [X] niet duidelijk was in welke hoedanigheid zij de controles uitvoerde, nu eiseres ter zitting heeft medegedeeld dat zij bij het uitvoeren van controles (ongeacht of zij die in haar hoedanigheid van ambtenaar of van extern adviseur verrichtte) altijd meedeelde dat zij "namens de gemeente" kwam en dat zij als freelancer een categorie bedrijven ter controle bezocht die zij ook als ambtenaar controleerde.
2.18 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij geen schade heeft toegebracht aan de gemeente omdat zij feitelijk niet betrokken was bij de controle op de door haar als freelancer uitgevoerde werkzaamheden, overweegt de rechtbank dat eiseres met het tegen betaling uitvoeren van de opdrachten haar onafhankelijkheid jegens het externe bureau (welke onafhankelijkheid onontbeerlijk is voor een goede functievervulling) op het spel heeft gezet. Bovendien acht de rechtbank het bepaald niet ondenkbaar dat eiseres op enig moment toch betrokken zou kunnen worden bij de inhoud van de door haar uitgevoerde controles. Door de handelwijze van eiseres is voldoende aannemelijk dat eiseres schade heeft toegebracht aan het aanzien van haar ambt en de dienst waarvoor zij werkzaam was en derhalve aan verweerders gemeente.
2.19 Eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 15:1:6, eerste lid, van de CAR/UWO door geen melding te maken van haar nevenwerkzaamheden, anders dan van de advieswerkzaamheden waarvan reeds sprake was bij haar indiensttreding. Dat is te meer verwijtbaar nu de rechtbank gelet op het eerder aangehaalde ambtelijk advies van 6 november 2002 voldoende aannemelijk acht, dat eiseres bij indiensttreding nadrukkelijk heeft verklaard dat zij haar nevenwerkzaamheden uitoefent in de regio [Q] en dat zij in die hoedanigheid geen contacten zal onderhouden met burgers of bedrijven in de gemeente [X]. Verweerder heeft eiseres er bovendien expliciet op gewezen dat de nevenwerkzaamheden haar functioneren in dienst van de gemeente [X] niet mogen schaden. Eiseres is dan ook ernstig in gebreke gebleven door in strijd met artikel 15:1:6, eerste lid, van de CAR/UWO geen melding te maken van haar nevenwerkzaamheden in de gemeente [X].
Naar het oordeel van de rechtbank lag het overigens in de rede dat zij van verweerder geen toestemming zou hebben gekregen om de in geding zijnde nevenwerkzaamheden te verrichten. De rechtbank wijst in dit kader op de weigering van [J] zoals die gebleken is uit het besprekingsverslag van 14 april 2004. In de omstandigheid dat eiseres die nevenwerkzaamheden nadien heeft voortgezet en heeft nagelaten daarvan melding te maken, ziet de rechtbank een aanwijzing dat eiseres zich terdege bewust was (althans moest zijn) van het ongeoorloofde karakter ervan.
2.20 De rechtbank is van oordeel dat de aan eiseres verweten gedragingen voldoende feitelijke grondslag hebben en de conclusie rechtvaardigen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Dat plichtsverzuim kan als (zeer) ernstig worden gekwalificeerd gezien de aard van de gedragingen en het - zoals de rechtbank ter zitting ook heeft kunnen vaststellen - ontbreken van inzicht bij eiseres in de ernst van de verweten gedragingen, terwijl dat van een persoon in de functie van eiseres mag worden verwacht. De rechtbank is niet gebleken dat het plichtsverzuim niet aan eiseres zou kunnen worden toegerekend. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid omdat haar kritische houding en haar beweerde slechte functioneren mede aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd, overweegt de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze omstandigheden in enige mate hebben meegewogen bij het ontslag.
2.21 Het beroep van eiseres op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt. Het voor aanzienlijke bedragen naar het buitenland telefoneren door een medewerkster van de gemeente [X] is - wat daar van moge zijn - niet gelijk te stellen met de gedragingen zoals die aan eiseres worden verweten. Meer in het algemeen geldt dat een oordeel omtrent disciplinaire bestraffing van een ambtenaar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van de specifiek op de zaak toegespitste feiten en omstandigheden.
2.22 Nu verweerder, gelet op het vorenstaande, bevoegd was tot disciplinaire bestraffing van eiseres, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de getroffen sanctie evenredig is aan het handelen of nalaten op grond waarvan die sanctie is getroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van zodanig ernstig plichtsverzuim dat daarvoor de straf van onvoorwaardelijk ontslag aanvaardbaar moet worden geacht. Eiseres heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat de door haar gestelde slechte verhouding met haar leidinggevende bepalend is geweest voor de zwaarte van de opgelegde straf. Ook hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd, heeft de rechtbank niet tot het oordeel kunnen leiden dat de opgelegde straf onevenredig is aan de verweten gedragingen.
2.23 De stelling van eiseres dat haar bezwaar ten onrechte niet ter beoordeling is voorgelegd aan de gemeentelijke bezwaarcommissie kan niet worden gevolgd, nu verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de gemeente [X] toentertijd niet beschikte over een commissie waaraan de bevoegdheid was toegekend kennis te nemen van en te adviseren over ambtenarenrechtelijke bezwaren. Evenmin is de rechtbank gebleken van vooringenomenheid bij de behandeling van het bezwaar.
2.24 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding. Ten aanzien van de verzoeken van eiseres welke betrekking hebben op de financiële afwikkeling van haar ontslag, overweegt de rechtbank dat deze de omvang van het geding te buiten gaan. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard dient alleen al om die reden het verzoek om vergoeding van beweerdelijk geleden schade, op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te worden afgewezen.
De rechtbank beslist als volgt
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. Putters als voorzitter en mrs. J.F. Bandringa en Y. Sneevliet als leden, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
(de griffier is verhinderd deze uit-
spraak mede te ondertekenen)
mr. M. Balkema mr. P. Putters
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.