ECLI:NL:RBUTR:2005:AV2694

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04-638
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsverplichting en reïntegratie-inspanningen in het kader van de WAO

In deze zaak heeft eiseres, een werkgever, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het Uwv, dat de loondoorbetalingsverplichting aan een werkneemster heeft verlengd vanwege onvoldoende reïntegratie-inspanningen. De werkneemster, die als verpleegkundige in de terminale thuiszorg werkte, had zich ziek gemeld vanwege belastende privé-omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts geen duurzaam benutbare mogelijkheden bij de werkneemster heeft geconstateerd, maar dat de bedrijfsarts van eiseres dit niet onderschreef. Eiseres heeft betoogd dat de sanctie van zes maanden in strijd is met de WAO en de beleidsregels, omdat de herstelperiode volgens de verzekeringsarts vier maanden had moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 04/638
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
e i s e r e s,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 februari 2004 (bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 september 2003 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan eiseres vanwege onvoldoende reïntegratie-inspanningen de verplichting opgelegd tot het doorbetalen van het loon aan haar werkneemster [werkneemsterr] gedurende zes maanden na afloop van de eerste periode van ziekte van 52 weken op 10 september 2003.
De werkneemster heeft aangegeven als partij aan deze beroepszaak te willen deelnemen. Zij heeft toestemming verleend voor het toezenden aan eiseres van stukken die medische gegevens bevatten.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 januari 2005, waar namens eiseres, na daartoe bij gemachtigde te zijn opgeroepen, is verschenen M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Commit B.V. Namens verweerder, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, is verschenen mr. H.J. van Werven, werkzaam bij het Uwv. De werkneemster is met voorafgaand bericht niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
De werkneemster, in dienst bij eiseres als verpleegkundige in de terminale thuiszorg voor 24 uur per week, heeft zich op 11 september 2002 ziek gemeld vanwege belastende privé-omstandigheden.
De bedrijfsarts, A.M. Nieuwenhuizen, heeft in het reïntegratieverslag van medio mei 2003, bestaande uit onder meer de Probleemanalyse en het Plan van aanpak, vermeld dat de werkneemster "nu geen benutbare mogelijkheden, in de toekomst wel benutbare mogelijkheden" heeft en dat de werkneemster "niet belastbaar in eigen werk is" en "op termijn belastbaar in ander werk bij eigen werkgever".
Eveneens heeft deze bedrijfsarts in een e-mail bericht van 21 augustus 2003 aan de verzekeringarts R.M.J. Janssens desgevraagd aangegeven dat zij van mening is dat iemand die zich in deze situatie bevindt en in de nacht moet gaan werken in de terminale thuiszorg, arbeidsongeschikt is. Zij acht de werkneemster voorlopig niet belastbaar en denkt dat zij meer tijd nodig heeft dan het ziektejaar om te herstellen.
Gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 22 augustus 2003 in het kader van de beoordeling van het reïntegratieverslag heeft de verzekeringsarts Janssens vastgesteld dat er geen sprake is van een "geen duurzaam benutbare mogelijkheden-situatie". Aangezien volgens deze arts de werkneemster het gehele ziektejaar intensief haar zoon heeft verzorgd, is het door de bedrijfsarts stellen dat bij de werkneemster sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden niet plausibel. Vanwege het feit dat sprake is van een foutieve beoordeling is de sanctieduur zes maanden en is de herstelperiode vier maanden.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft verweerder de verplichting van eiseres het loon door te betalen aan de werknemer verlengd met zes maanden van 10 september 2003 (het einde van de normale periode van 52 weken) tot en met 10 maart 2004, onder gelijktijdige afwijzing (in een apart besluit van dezelfde datum) van de aanvraag van de WAO-uitkering van de werkneemster. Daarbij heeft verweerder de duur van de verlenging afgestemd op de aard en de ernst van het verzuim en de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
De bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans bevestigt in zijn rapportage van 26 januari 2004 de motivering van de primaire verzekeringsarts, dat het oordeel van geen duurzaam benutbare mogelijkheden tijdens de periode van verzuim niet plausibel is. Volgens deze arts hadden aan de hand van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) de theoretische reïntegratiemogelijkheden nader beoordeeld dienen te worden en had vervolgens een nadere keuze gemaakt kunnen worden gezien de belaste privé-situatie van de werkneemster of er (buiten de arbeidsongeschiktheidsregelingen om) een regeling tussen werkgever en werknemer was te treffen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 9 september 2003 gehandhaafd.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft in beroep de reeds in bezwaar naar voren gebrachte stellingen gehandhaafd en herhaald dat de werkneemster van het begin af aan begeleid is door de bedrijfsarts, dat er meerdere gesprekken zijn gevoerd zowel tussen de bedrijfsarts en de werkneemster als tussen de werkneemster en eiseres en dat gezocht is naar andere werkzaamheden voor de werkneemster maar dat dit voor haar psychisch en praktisch onmogelijk was. Eiseres betwist dat de bedrijfsarts zou hebben geconcludeerd dat er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat het niet juist is te stellen dat eiseres ten onrechte geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft aangenomen. Aangezien bovendien volgens eiseres niet is voldaan aan het cumulatieve vereiste dat reïntegratie-inspanningen zijn gemist en verweerder gelet op de rapportages nagelaten heeft te beoordelen of er in feite ook reïntegratiemogelijkheden waren, dient het besluit te worden vernietigd wegens ondeugdelijke motivering. Ter zitting heeft eiseres er in dat verband op gewezen dat verweerder, zonder dat nader onderzoek is gedaan of inmiddels wel voldoende reïntegratie-inspanningen zijn verricht, bij besluit van 15 oktober 2004 de werkneemster per 10 september 2003 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt heeft geacht. Een kopie van de toekenningsbeslissing is ter zitting overgelegd. Dit betekent volgens eiseres dat ook verweerder van oordeel is dat er geen arbeidsmogelijkheden voor de werkneemster zijn, zodat de sanctie niet alleen zuiver punitief van aard is, maar ook volledig ten onrechte is opgelegd.
Daarnaast stelt eiseres dat de sanctie van zes maanden in strijd is met artikel 71a, negende lid, van de WAO en de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter, omdat de op te leggen sanctie gelijk hoort te zijn aan de - ook door de Landelijke Loonsanctie Commissie (LLC) - aangegeven herstelperiode van vier maanden. De sanctie is ook disproportioneel nu herstel van een mogelijk verzuim gezien verweerders besluit van 15 oktober 2004 niet tot de mogelijkheden behoorde.
Eiseres betoogt dat de sanctie pas na einde wachttijd op de voorgeschreven wijze aan haar bekend is gemaakt, doordat zij pas op 3 oktober 2003 het primaire besluit heeft ontvangen. Doordat het besluit pas op de datum van einde wachttijd is opgesteld en eiseres het besluit pas ver na datum einde wachttijd heeft ontvangen, kan onder verwijzing naar verweerders interne beleid de sanctie niet alsnog met terugwerkende kracht in werking treden.
Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zonder verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet kan worden vastgesteld dat bij de werkneemster sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Pas na beoordeling of sprake is van arbeidsongeschiktheid kan beoordeeld worden of eiseres de verplichtingen van artikel 71a van de WAO heeft geschonden. Verweerder is dan ook volgens eiseres overgegaan tot sanctieoplegging zonder dat bekend was of sprake is van een normovertreding.
Ook voert eiseres aan dat sprake is van strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel, nu pas uit de Beleidsregels blijkt wanneer wordt gesanctioneerd, waarvan zij van te voren niet op de hoogte was.
Eiseres stelt tevens dat de sanctie punitief is en daardoor in strijd met de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ten slotte stelt eiseres dat verweerder niet op alles is ingegaan dat in bezwaar is aangevoerd, zodat geen heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft plaatsgevonden.
Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder bij een gegrondverklaring van het beroep te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente van het ten onrechte hebben moeten doorbetalen van het loon en de gemaakte kosten van het ten onrechte hebben moeten uitvoeren van extra reïntegratie-inspanningen.
Verweerder heeft aangevoerd dat uit het beroepschrift kan worden afgeleid dat volgens eiseres de bedrijfsarts met verweerder van mening is dat er geen sprake was van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en dat eiseres daarmee erkent dat de werkneemster wel tot het verrichten van werkzaamheden in staat was. Volgens verweerder heeft eiseres desondanks nagenoeg geen reïntegratie-inspanningen verricht hetgeen haar is toe te rekenen. De aard van het verzuim-probleem was bekend en eiseres heeft kennelijk een te afwachtende houding verkozen, zoals ook blijkt uit het feit dat enkel telefonische evaluaties hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot de verzenddatum van het primaire besluit heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de op het besluit vermelde datum van 9 september 2003 de verzenddatum is en dat verweerder ervan uit gaat dat eiseres het op
10 september 2003 althans op zodanige korte tijd na 10 september 2003 moet hebben ontvangen dat dit geen nadelig effect kan hebben op eiseres. Desgevraagd heeft verweerder toegelicht dat het besluit niet aangetekend is verzonden, waardoor de verzending niet te bewijzen is, maar dat het volgens hem niet aannemelijk is dat eiseres het besluit pas op 3 oktober 2003 heeft ontvangen.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de WAO, voor zover hier relevant, gaat de aanvraag voor de toekenning van de uitkering vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 71a. Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wijst het Uwv, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 71a, negende lid, de aanvraag af.
Ingevolge artikel 71a, eerste lid, van de WAO, voor zover hier relevant, houdt de werkgever jegens wie de werknemer bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aantekening van het verloop van de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratie van de werknemer.
Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt de werkgever uiterlijk twee weken voordat de termijn is verstreken waarbinnen de belanghebbende zijn aanvraag voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te doen, in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel 71a van de WAO kunnen bij of krachtens ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de verplichtingen geformuleerd in het eerste tot en met het zesde lid. Deze regels zijn uitgewerkt in de Regeling procesgang eerste ziektejaar (Stcrt. 2002, 60), die beoogt de procesgang in het eerste ziektejaar te verbeteren en vroegtijdige initiatieven voor reïntegratie te stimuleren. Mede aan de hand van de in deze Regeling vervatte minimumeisen worden de door de werkgever en de werknemer verrichte reïntegratie-inspanningen aan het eind van het eerste ziektejaar beoordeeld.
Ingevolge artikel 71a, negende lid, van de WAO, voor zover hier relevant, stelt het Uwv, indien bij de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en de ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.
Gelet op de artikelen 34a, eerste lid, en 71a van de WAO en de Regeling procesgang eerste ziektejaar heeft verweerder bij besluit van 3 december 2002 (Stcrt. 2002, 236) de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat de beoordeling van de door werkgever en werknemer geleverde reïntegratie-inspanningen zal plaatsvinden op basis van het beoordelingskader in de bijlage bij het besluit.
Verweerder heeft voorts bij besluit van 12 maart 2003 (Stcrt. 2003, 54) strekkend tot uitvoering van artikel 71a, negende lid, van de WAO de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter vastgesteld. Op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van deze beleidsregels is de werkgever in verzuim voor zover hij naar het oordeel van verweerder, toetsend aan de Regeling procesgang eerste ziektejaar en de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, heeft nagelaten zo tijdig mogelijk die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig waren om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten, en hij daarvoor geen deugdelijke grond kan aanvoeren.
Op grond van artikel 4 van deze beleidsregels wordt het verzuim, in volgorde van toenemende ernst, aangemerkt als beperkte, ernstige, grove of uiterste nalatigheid. Indien de werkgever onvoldoende voorschriften heeft gegeven of maatregelen heeft getroffen om de werknemer voor wie binnen zijn bedrijf geen passende arbeid voorhanden was, in staat te stellen passende arbeid te gaan verrichten in zijn bedrijf, wordt dat verzuim op grond van artikel 4, derde lid, onder c, van deze beleidsregels aangemerkt als ernstige nalatigheid. Indien de werkgever geen of nagenoeg geen reïntegratie-inspanningen heeft verricht enkel doordat hij te goeder trouw en ten onrechte heeft aangenomen dat de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden had als bedoeld in artikel 2 van het Schattingsbesluit, wordt dat verzuim op grond van artikel 4, derde lid, onder e, van deze beleidsregels eveneens aangemerkt als ernstige nalatigheid.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van deze beleidsregels wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op het tijdvak dat naar verwachting benodigd zal zijn om de werkgever in staat te stellen alsnog zijn reïntegratieverplichtingen volledig na te komen, doch ten minste op vier maanden. Op grond van het vierde lid wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op ten hoogste zes maanden, indien het verzuim wordt aangemerkt als ernstige nalatigheid.
De periode waarin de werkgever het loon moet doorbetalen, hangt niet alleen af van de aard en ernst van het verzuim, maar ook van de termijn die nodig is om het verzuim te herstellen. Wanneer dit twee verschillende perioden oplevert, gaat het Uwv in de praktijk uit van de kortste periode.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de grief van eiseres dat het sanctiebesluit van 9 september 2003 niet voor einde wachttijd is verzonden, zodat het besluit pas na einde wachttijd op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter en de gedragsregels van de LCC overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB ligt het risico van het niet-aangetekend verzenden van correspondentie bij verweerder, waarbij het eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB is dat ook langs andere weg kan worden aangetoond dat een brief is verzonden. Verweerder heeft erkend dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden, maar heeft gewezen op zijn systeem waarbij het besluit wordt verzonden op de op het besluit vermelde datum, welk systeem door eiseres niet is weersproken. Hoewel het besluit niet aangetekend of met bericht van ontvangst is verzonden, acht de rechtbank gelet op de werkwijze van verweerder voldoende aannemelijk dat het besluit daadwerkelijk op de gestelde datum aan het adres van eiseres is verzonden. De rechtbank laat in het midden of op grond van het door verweerder gehanteerde systeem aannemelijk moet worden geacht dat het besluit op 10 september 2003 of kort daarna ook door eiseres zou moeten zijn ontvangen. Op grond van het hiernavolgende leidt echter het ontvangen op een datum gelegen na einde wachttijd er niet toe dat enkel op die grond geen sanctie opgelegd had mogen worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De LLC, een interne commissie van verweerder, heeft handvatten en een te volgen praktische gedragslijn ontwikkeld voor de beoordeling van reïntegratie-inspanningen en de eventueel daaruit voortvloeiende sanctiebeslissingen. Deze gedragslijn gold ten tijde van de datum hier in geding en geldt thans nog steeds. In het eerste hoofdstuk 'Doorlooptijd' is vermeld:
"(...) Als een sanctiebeschikking na einde wachttijd wordt uitgereikt, heeft de werkgever, gezien de standaard herstelperiode van 4 maanden, nauwelijks meer tijd om zijn verzuim te herstellen. En de tweede WAO-aanvraag moet dan ook bijna meteen worden gedaan. Door het ontbreken van de herstelmogelijkheid zou de sanctie dan een punitief karakter krijgen, terwijl die juist is bedoeld als reparatiekans. Vooruitlopend op een nog formeel vast te stellen beleidslijn is daarom gekozen voor de volgende handelwijze: Indien de WAO-aanvraag op tijd is, dient de sanctiebeschikking altijd vòòr datum einde wachttijd de deur uit te zijn. Lukt dan niet, dan wordt geen sanctie opgelegd. (...)".
Uit de toelichting van de LLC op de gedragslijn blijkt dat de ontwikkelde gedragslijn geen beleidsregel in de zin van titel 4.3 van de Awb is, maar dat het een interne vaste gedragslijn betreft. In de toelichting van de LLC op de vaste gedragslijn is verder vermeld dat de gedragslijn voornamelijk een nadere invulling van reeds bestaande regelgeving en beleid betreft, die heeft plaatsgehad aan de hand van aan de LLC voorgelegde casuïstiek. De rechtbank is van oordeel dat de letterlijke tekst van artikel 71a, negende lid, van de WAO aan verweerder geen ruimte laat voor het ontwikkelen van eigen beleidsinzichten ten aanzien van de invloed die het al dan niet tijdig nemen van een sanctiebesluit kan hebben op de mogelijkheid een loonsanctie op te leggen. Artikel 71a, negende lid, van de WAO bepaalt in imperatieve bewoordingen dat het Uwv, indien blijkt dat de werkgever (onder meer) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, een tijdvak vaststelt gedurende welke de werkgever na afloop van de wachttijd WAO het loon aan de werknemer moet doorbetalen. Noch in de gebruikte formulering van dit artikellid, noch in de wetgeschiedenis, zijn aanknopingspunten te vinden dat een afweging omtrent de invloed van het tijdig nemen van een sanctiebesluit op de vraag of een loonsanctie kan worden opgelegd, begrepen is in de toets van artikel 71a, negende lid, van de WAO.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het door eiseres gestelde dat zij het primaire besluit pas op 3 oktober 2003, althans na einde wachttijd, zou hebben ontvangen, op zichzelf niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder de verplichting van eiseres tot doorbetaling van het loon aan de werkneemster heeft verlengd met zes maanden van 10 september 2003 tot 10 maart 2004 vanwege onvoldoende en onjuist verrichte reïntegratie-inspanningen. De rechtbank overweegt dat uit de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter voorvloeit dat de loondoorbetalingsperiode wordt vastgesteld op ten hoogste zes maanden indien het verzuim van de werkgever wordt aangemerkt als ernstige nalatigheid, maar dat in het geval de naar verwachting benodigde tijd om alsnog de reïntegratieverplichtingen na te komen korter wordt geacht, de opgelegde sanctie gelijk is aan de herstelperiode mits deze minimaal vier maanden is.
Nu de primaire verzekeringsarts Janssens heeft gesteld dat de herstelperiode op vier maanden kan worden gesteld en de LCC dit heeft bevestigd bij het per
e-mail verzonden bericht van 3 september 2003, heeft verweerder desondanks zonder nadere motivering en in strijd met artikel 71a, negende lid, van de WAO de sanctie op zes maanden gesteld. Het bestreden besluit komt dan ook reeds wegens strijd met een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder de loonsanctie heeft opgelegd vanwege onvoldoende en onjuist verrichte reïntegratie-inspanningen, aangezien eiseres ten onrechte heeft aangenomen dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden had als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder e, van de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of een op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten erkende instelling;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene door het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Gelet op de in het dossier aanwezige stukken, waaronder de rapportages van de verzekeringsarts Janssens van 28 augustus 2003, van de bezwaarverzekeringsarts Hofmans van 26 januari 2004 en de gegevens van de bedrijfsarts, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake was van de situatie dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden zou hebben, aangezien niet gebleken is dat aan de in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit gestelde criteria werd voldaan. De rechtbank stelt ook vast dat eiseres niet betwist dat er geen sprake was van de situatie dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren in bovenbedoelde zin.
De rechtbank stelt op basis van de diverse rapportages van de bedrijfsarts voorts vast dat de bedrijfsarts de werkneemster gedurende het eerste ziektejaar niet belastbaar achtte voor werk en dat geen reïntegratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval in het midden gelaten kan worden of verweerder al dan niet terecht ervan is uitgegaan dat eiseres ten onrechte heeft aangenomen dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Aangezien vaststaat dat geen of nagenoeg geen reïntegratie-inspanningen zijn verricht, is reeds dat verzuim als een ernstige nalatigheid als bedoeld in artikel 4, derde lid, onder c, van de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter te beschouwen.
De rechtbank overweegt verder dat in de bijlage bij de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter wordt opgemerkt dat het niet realiseren van een werkhervatting in principe niet een bevredigend resultaat is wanneer geen reïntegratie-inspanningen zijn verricht, terwijl niet gesteld kan worden dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. Het eindoordeel hangt in dat geval af van de bevindingen die worden opgedaan tijdens het inzoomen op de daadwerkelijk ondernomen activiteiten, waarbij de werkgever/arbodienst moet motiveren waarom er geen restcapaciteit is geconstateerd, de werkgever en de werknemer moeten motiveren waarom er geen bevredigend reïntegratieresultaat is behaald en waarom de activiteiten die in redelijkheid hadden kunnen mogen worden verwacht, niet zijn verricht. Bovendien blijkt dat pas als de werkgever en de werknemer niet kunnen motiveren waarom is nagelaten de in redelijkheid te verwachten reïntegratie-inspanningen te leveren, verweerder een negatief eindoordeel kan vellen.
Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank in dat verband niet gebleken dat een gedegen onderzoek van de zijde van verweerder heeft plaatsgevonden waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat eiseres reële mogelijkheden had om voor de werkneemster kansen biedende reïntegratieactiviteiten te ondernemen. Het had dan ook naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen concreet aan te geven welke reële reïntegratie-inspanningen redelijkerwijs van eiseres in haar specifieke geval verlangd konden worden. In dat verband wijst de rechtbank er bovendien op dat ter zitting is gebleken dat verweerder bij besluit van
15 oktober 2004 de werkneemster met ingang van 10 september 2003 een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en dat deze uitkering vanaf 10 maart 2004 wordt uitbetaald, hetgeen een indicatie is dat er in het eerste ziektejaar niet of nauwelijks reële reïntegratiemogelijkheden voor de werkneemster bestonden.
Zoals eiseres ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, zijn na het opleggen van de loonsanctie geen reïntegratie-inspanningen verricht, is daar van de zijde van verweerder ook geen onderzoek naar verricht en heeft ook geen verdere verlenging van de loondoorbetalingsverplichting plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op 9 september 2003 nog niet in staat was zijn eindoordeel vast te stellen dat eiseres onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet naar behoren gemotiveerd, zodat het bestreden besluit ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt.
Met betrekking tot de grief van eiseres dat eerst een WAO-beoordeling met een verzekeringsgeneeskundig onderzoek bij de werkneemster had moeten plaatsvinden alvorens kan worden beoordeeld of eiseres haar verplichtingen uit artikel 71a van de WAO heeft geschonden, overweegt de rechtbank overigens nog het volgende. De door een werkgever en werknemer verrichte reïntegratie-inspanningen worden beoordeeld aan de hand van het kader zoals dit is geschetst in de Regeling procesgang eerste ziektejaar op basis van het reïntegratieverslag. Volgens de bijlage bij de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter heeft het oordeel van verweerder dat er door de werkgever of door de werknemer te weinig reïntegratie-inspanningen zijn geleverd tot gevolg dat de WAO-aanvraag van de werknemer wordt afgewezen, zodat een verdere inhoudelijke WAO-beoordeling achterwege blijft. Het standpunt van eiseres in deze kan dan ook niet worden gevolgd.
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet naar behoren gemotiveerd, zodat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dienen te nemen. Aangezien gelet op het voorgaande het beroep gegrond wordt verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de overige door eiseres naar voren gebrachte grieven.
Nu verweerder een nadere beslissing op bezwaar zal moeten nemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot schadevergoeding toe te wijzen. Verweerder dient bij het nemen van dat nadere besluit (tevens) aandacht te besteden aan de vraag of, en zo ja in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van ? 273,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van ? 644,-, te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2005.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. M.S.D. de Weerd mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.