ECLI:NL:RBUTR:2005:AV1708

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/1275
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reactie op principe verzoek niet aan te merken als een besluit in de zin van de Awb

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 11 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. Het beroep van eiser betreft het besluit van 11 april 2005, waarbij zijn administratief beroepschrift tegen een eerder besluit van de Raad van Toezicht van 13 oktober 2004 niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had verzocht om verkorting van de inschrijftermijn als advocaat en goedkeuring van zijn patronaat, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van eiser van 6 juli 2004 niet als een aanvraag kan worden aangemerkt, en dat de reactie daarop geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat er geen concreet actueel belang voor eiser is, aangezien hij een principiële beslissing wenst zonder dat een specifieke stagiaire betrokken is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb en de voorwaarden voor goedkeuring van patronaten binnen de advocatuur.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 05/1275
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
en
de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 11 april 2005 waarbij eisers administratief beroepschrift tegen een besluit van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten van 13 oktober 2004 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij het laatstgenoemde besluit is geweigerd over te gaan tot verkorting van de inschrijftermijn als advocaat (als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 1988) van eiser en is geweigerd het patronaat van eiser op grond van hetzelfde artikel goed te keuren.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 30 juni 2005 waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. M.J. van der Pijl, werkzaam bij de Algemene Orde van Advocaten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Bij brief van 6 juli 2004 heeft eiser de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten (arrondissement Utrecht) verzocht toestemming te verlenen tot het mogen aannemen van stagiaires en het zijn van patroon. Dat verzoek is bij (primair) besluit van 13 oktober 2004 afgewezen. Het daartegen ingediende administratief beroepschrift is bij het onder 1.1 genoemde besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder onder meer overwogen dat een concreet actueel belang voor eiser ontbreekt, nu hij heeft aangegeven een principiële beslissing te willen inzake de goedkeuring van de verkorting van de inschrijftermijn van hem als advocaat en niet wil dat een concrete stagiaire in deze beoordeling wordt betrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder tevens van mening dat de brief van 6 juli 2004 niet is aan te merken als een aanvraag, zodat de reactie daarop, de brief van 13 oktober 2004, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
2.2 Volgens eiser heeft hij wel degelijk belang bij zijn verzoek, omdat hij zijn kantoor wil uitbreiden en daartoe jonge mensen wil aantrekken en opleiden. Mede door de verbreding van het aantal rechtsgebieden is de capaciteit van eisers kantoor te gering om alle zaken te kunnen verwerken, aldus eiser.
Tevens heeft eiser gewezen op de omstandigheid dat verweerder wist van het verzoek van mr. [medewerker] (gedateerd 5 juli 2004), een medewerker van eiser om toe te treden tot de advocatuur. Voorts heeft eiser gesteld toe te geven dat zijn vraag om patronabel te zijn een principieel karakter heeft, omdat de Stageverordening naar zijn mening ten onrechte geen rekening houdt met het ontstane fenomeen van zij-instromers die juridische ervaring buiten de advocatuur hebben opgedaan. Het vasthouden door verweerder aan de formele kant van de zaak getuigt volgens eiser van het ontbreken van elke belangenafweging door verweerder hetgeen volgens eiser in strijd is met de Awb.
2.3 In artikel 4 van de Stageverordening 1988, die is gebaseerd op de artikelen 9b tot en met 9i van de Advocatenwet, is onder meer het volgende bepaald:
1. Elk patronaat behoeft de goedkeuring van de Raad
2. (...)
3. Patroon kan slechts zijn een advocaat die gedurende tenminste zeven jaren als zodanig in Nederland ingeschreven is geweest, dan wel een advocaat die overeenkomstig artikel 2a van de wet is ingeschreven en die tenminste vier jaren in Nederland ingeschreven is geweest;
4. De Raad is bevoegd in bijzondere gevallen de in het derde lid bedoelde termijn van zeven jaren (...) te verkorten, doch niet tot minder dan vijf jaren (...).
In artikel 3 van het Stagereglement van de Raad van Toezicht is het beleid aangegeven ten aanzien van voornoemde verkorting van de termijn van zeven jaren.
In artikel 1:3 van de Awb is het volgende bepaald:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een
besluit te nemen.
4 (...)
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank is met name van belang dat de brief van eiser van 6 juli 2004 beschouwd moet worden als een principe verzoek. De betreffende brief is uitdrukkelijk als zodanig ingekleed, terwijl eiser, desgevraagd door verweerder, bij brief van 22 februari 2005 heeft aangegeven dat zijn verzoek algemene strekking heeft. Eiser wenst uitdrukkelijk in zijn algemeenheid een bestuurlijk rechtsoordeel over de vraag of hij patronabel is ondanks het feit dat hij minder dan zeven jaar is ingeschreven als advocaat. De omstandigheid dat mr. [medewerker] voornoemd vrijwel tegelijk een verzoek om beëdiging als advocaat heeft ingediend doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank valt voorts niet in te zien waarom het onevenredig bezwaarlijk was een concreet verzoek in te (laten) dienen tot goedkeuring van een patronaat door eiser over mr. [medewerker].
Ter zitting is van de kant van verweerder overigens nog gesteld dat in het kader van een goedkeuring van een patronaat altijd de concrete verhouding tussen de beoogde patroon en de stagiair moet worden getoetst (bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst tussen beiden), ook als de beoogde patroon wel aan de genoemde zeven jaren eis voldoet.
2.5 Gelet op het voorgaande is de reactie op eisers brief van 6 juli 2004 naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een besluit, omdat die reactie niet op rechtsgevolg is gericht.
Verweerder heeft het administratief beroepschrift van eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve behoefde eisers administratief beroepschrift geen inhoudelijke beoordeling, zodat verweerder op goede gronden de door eiser gewenste belangenafweging achterwege heeft gelaten.
2.6 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.7 De rechtbank beslist derhalve als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T. Dompeling, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2005. .
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. S. Meurs mr. T. Dompeling
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.