ECLI:NL:RBUTR:2005:AU3154

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04-3378
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor eigenrisicodrager WAO en tijdige indiening garantieverklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 17 augustus 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een kapsalon gevestigd te Utrecht, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO. De rechtbank diende te beoordelen of het Uwv terecht had geweigerd om deze toestemming te verlenen, omdat de garantieverklaring niet tijdig zou zijn ingediend. Eiseres stelde dat de garantieverklaring op 19 april 2004 was verstrekt door ZVVZ Verzekeringen B.V. en dat deze op dezelfde dag door haar gemachtigde aan het Uwv was verzonden. Het Uwv had echter gesteld dat de garantieverklaring niet was ontvangen en had daarom de aanvraag afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres tijdig was ingediend en dat het Uwv ten tijde van het bestreden besluit in het bezit was van de garantieverklaring. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvraag van eiseres ten onrechte had afgewezen en dat er sprake was van een tijdige en volledige aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de tijdige indiening van de garantieverklaring en de verplichtingen van het Uwv bij de beoordeling van aanvragen voor eigenrisicodragerschap onder de WAO. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garantieverklaring op het moment van de heroverweging aanwezig was, wat leidde tot de conclusie dat het Uwv de aanvraag had moeten honoreren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 04/3378
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer van de
rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
[eiseres],
gevestigd te Utrecht,
e i s e r e s,
en
de Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiseres heeft bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 september 2004 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 juni 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres geen toestemming verleend om eigenrisicodrager voor de WAO te worden.
Bij brief van 23 december 2004 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep aan de rechtbank Utrecht toegezonden, omdat deze rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 augustus 2005, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde drs. J. van Leeuwaarden, werkzaam bij Van Dessel & Van Leeuwaarden belastingadviseurs te Capelle aan den IJssel (hierna: Van Dessel & Van Leeuwaarden). Namens verweerder is -na daartoe opgeroepen te zijn- verschenen mr. M. Krikke, werkzaam bij het Uwv.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel is eiseres op 13 maart 1995 opgericht, met als bedrijfsomschrijving: de exploitatie van een kapsalon.
Bij een op 23 maart 2004 ondertekend formulier heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO.
Bij brief van 1 april 2004 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog vóór 6 mei 2004 de in artikel 75, eerste lid, van de WAO genoemde garantieverklaring in te zenden. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat hij eiseres, als de garantieverklaring niet voor deze datum is ingediend, geen toestemming mag verlenen om eigenrisicodrager te worden.
Bij besluit van 28 juni 2004 heeft verweerder aangegeven dat bij de aanvraag van 23 maart 2004 geen garantieverklaring was gevoegd, en dat deze ook niet binnen de alsnog aan eiseres gegeven termijn is ontvangen. Verweerder heeft eiseres daarom geen toestemming ver-leend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO.
Namens eiseres is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hierbij is aangevoerd dat de garantieverklaring op 19 april 2004 is verstrekt door ZVVZ Verzekeringen B.V. en deze verklaring op 19 april 2004 door Van Dessel & Van Leeuwaarden aan verweerder is toegezonden. Ter onderbouwing van dit standpunt is bij het bezwaarschrift voornoemde garantieverklaring gevoegd.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat voor het niet ontvangen van poststukken geldt dat de verzender van het poststuk aannemelijk moet maken dat het poststuk wel is ontvangen. Gelet op het feit dat eiseres het poststuk niet aangetekend heeft verzonden, kan verweerder niet anders dan ervan uitgaan dat de garantieverklaring niet is aangekomen.
Standpunten van partijen
Namens eiseres is aangevoerd dat de betreffende garantieverklaring door de verzekeraar tegelijkertijd met de garantieverklaringen van een aantal andere aanvragers is verzonden. Ter onderbouwing van dit standpunt is een lijst van de verzekeraar overgelegd waarop alle verzonden garantieverklaringen staan vermeld. Met uitzondering van de garantieverklaring ten aanzien van eiseres, zijn deze allemaal door verweerder ontvangen. Eiseres acht het dan ook aannemelijk dat de aan haar verleende garantieverklaring tijdig is verzonden en aangekomen. Daarnaast had verweerder volgens eiseres, indien de garantiestelling niet was ontvangen, de aanvraag niet in behandeling moeten nemen. Naar haar mening dient verweerder eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsnog in de gelegenheid te stellen de garantieverklaring in te dienen.
Verweerder heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat hij, indien de garantieverklaring niet is ingediend, overeenkomstig zijn beleid de aanvraag niet behoeft te behandelen als een aanvraag die dertien weken voor de beoogde datum is ingediend. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd aangeven dat binnen het Uwv is overlegd wat te doen in geval tijdens de bezwaarprocedure alsnog de garantieverklaring wordt ingediend. Verweerder heeft het in strijd met het verbod van willekeur geacht om in een geval als het onderhavige de in bezwaar ingediende garantieverklaring alsnog mee te nemen bij de beoordeling van de aanvraag, nu hij bij het niet tijdig indienen van de garantieverklaring in de meeste gevallen besluit de aanvraag niet in behandeling te nemen en alsdan geen mogelijkheid bestaat om de in bezwaar ingediende garantieverklaring mee te nemen.
Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de WAO - voorzover hier relevant - verleent het Uwv aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Uwv verplicht, op het eerste verzoek van het Uwv waarbij het Uwv schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. Ingevolge het zesde lid wordt de toestemming, bedoeld in het eerste lid, verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend.
Ingevolge artikel 75g, van de WAO kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels gesteld worden met betrekking tot de bepalingen in het hoofdstuk van de WAO waartoe ook artikel 75 behoort.
Bij het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO (Besluit van 19 november 2002, Stb. 2002, 586, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 2003, Stb. 2003, 474; hierna: het Besluit), zijn de mogelijkheden voor kleine werkgevers om als eigenrisicodrager te worden aangemerkt beperkt. Ingevolge artikel 1 van het Besluit wordt de toestemming, als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO, niet verleend aan een werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit premiedifferentiatie WAO, zijnde een kleine werkgever. Ingevolge het tweede lid wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de toestemming, als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO, wel per 1 juli 2004 verleend aan de werkgever, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het Besluit eigen risicodragen WAO (Regeling van 11 september 1997, Stcrt. 1997, 176, laatstelijk gewijzigd bij de Regeling van 6 november 2002, Stcrt. 2002, 226) hanteert het Uwv bij de uitvoering van de regeling inzake eigenrisicodragen in de WAO de regels opgenomen in de bijlage bij dit Besluit.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden het primaire besluit van 28 juni 2004 heeft gehandhaafd, waarbij verweerder eiseres geen toestemming heeft verleend om eigenrisicodrager voor de WAO te worden.
De rechtbank beantwoordt deze vraag in verband met het hiernavolgende ontkennend.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat de aanvraag van 23 maart 2004 van eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 75, eerste en zesde lid, van de WAO, tijdig is ingediend. In het bestreden besluit wordt dit ook bevestigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder stelt ten tijde van het primaire besluit van 28 juni 2004 niet in het bezit te zijn van de vereiste garantieverklaring, zodat verweerder eiseres bij dit besluit geen toestemming heeft verleend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO. Tevens stelt de rechtbank vast, zoals ook door verweerder in het bestreden besluit is aangegeven, dat bij het op 5 juli 2004 door eiseres ingediende bezwaarschrift de originele op 19 april 2004 gedateerde garantieverklaring van ZVVZ Verzekeringen B.V. was gevoegd. Gelet hierop stelt de rechtbank tot slot vast dat verweerder in ieder geval op het moment van afgifte van het bestreden besluit in het bezit was van een (vóór 1 juli 2004 gedateerde) garantieverklaring.
De rechtbank is, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, van oor-deel dat bij de in het kader van het bezwaar uit te voeren heroverweging als uitgangspunt geldt dat dit een heroverweging dient te zijn met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die aanwezig zijn op het tijdstip van de heroverweging, een zogenaamde ex nunc toetsing. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden waarom in het onderhavige geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken.
De door verweerders gemachtigde ter zitting aangevoerde strijd met het willekeurverbod, nu verweerder bij het niet tijdig indienen van de garantieverklaring in de meeste gevallen besluit de aanvraag niet in behandeling te nemen en alsdan de in bezwaar alsnog ingediende garantieverklaring niet meeneemt -waarbij de rechtbank niet in gaat op de mogelijke strijd van deze handelwijze met artikel 75 van de WAO-, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om van deze zogenaamde ex nunc toetsing af te wijken. Hierbij acht de rechtbank doorslaggevend dat verweerder, door op verschillende wijzen om te gaan met aanvragen waarbij de garantieverklaring ontbreekt, deze mogelijke willekeur zelf heeft gecreëerd.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat derhalve in gevallen als de onderhavige voldoende is dat ten tijde van de heroverweging een garantieverklaring aanwezig is, die is afgegeven vóór 1 juli 2004. Dat sprake dient te zijn van een vóór 1 juli 2004 afgegeven garantieverklaring houdt naar het oordeel van de rechtbank enerzijds verband met het feit dat de groep kleine werkgevers per 1 juli 2004 de eenmalige mogelijkheid is geboden eigenrisicodrager te worden zodat ook daadwerkelijk op die datum sprake dient te zijn van het vol-doen aan de in artikel 75, eerste lid, van de WAO gestelde bepalingen. Anderzijds houdt dit verband met de ratio van de ingevolge artikel 75, eerste lid, van de WAO vereiste garantieverklaring. In de Memorie van Toelichting bij de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Tweede Kamer, 1995-1996, 24 698, nr. 3, p. 77) is weergegeven dat de kredietinstelling of verzekeraar zich met de garantieverklaring verplicht tot nakoming van de verplichtingen van de werkgever uit hoofde van het eigenrisicodragen jegens het Uwv. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook van belang dat feitelijk op 1 juli 2004 duidelijk dient te zijn wie het risico loopt voor de te betalen WAO-uitkeringen en, als de werkgever er voor heeft gekozen eigenrisicodrager te worden, dat sprake is van een door een kredietinstelling of verzekeraar afgegeven garantieverklaring.
De rechtbank concludeert dat in onderhavig geval sprake is van een op 19 april 2004 gedateerde garantieverklaring, die op het moment van afgifte van het bestreden besluit, zijnde 27 september 2004, in het bezit was van verweerder. De rechtbank kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dan dat ten tijde van de heroverweging sprake was van een tijdige en volledige aanvraag, zodat het naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder op grond van artikel 75, eerste lid, van de WAO mogelijk was om eiseres toestemming te verlenen met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager voor de WAO te worden
De rechtbank laat in dit kader uitdrukkelijk in het midden of de garantieverklaring van 19 april 2004 reeds is ingediend vóór 6 mei 2004 en aldus mogelijk is ingediend binnen de door verweerder gestelde aanvullende termijn, nu dit gelet op de in gevallen als de onderhavige vereiste heroverweging ex nunc niet (meer) relevant is. Ook de overige door eiseres aangevoerde grieven behoeven, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij het bestreden besluit de artikelen 7:11 van de Awb en artikel 75 van de WAO geschonden zijn en dat dit besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Ten aanzien van dit nieuw te nemen besluit merkt de rechtbank op dat verweerder, gelet op de bovenstaande overwegingen, als uitgangspunt dient te nemen dat zowel de aanvraag als de garantiever-klaring vóór 1 juli 2004 aanwezig waren, zodat verweerder enkel nog voor de beoordeling staat of de afgegeven garantieverklaring voldoet aan de in artikel 75, eerste lid, van de WAO gestelde eisen.
Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 juni 2004,
bepaalt dat het Uwv aan eiseres het betaalde griffierecht van € 273,-- voldoet,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 644,--, te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet, en in het openbaar uitgesproken op
17 augustus 2005.
De griffier: De rechter:
mr. C.H. Norde mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.