VONNIS van de rechtbank Utrecht,
enkelvoudige kamer voor de behandeling
van burgerlijke za-ken, in de zaak van:
[eiser in conventie, gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [eiser in conventie],
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. P.J. Soede,
1. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1],
wonende te Zeist,
verder te noemen: [gedaagde in conventie sub 1],
2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [gedaagde in conventie sub 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur: mr. E.M. van Zelm.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt in de eerste plaats uit de volgende processtukken:
? exploot van de dagvaarding;
? conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
? conclusie van antwoord in reconventie;
? proces-verbaal van comparitie van partijen na antwoord in conventie en eis in reconventie, gehouden op 23 juni 2004, door de rechtbank bij tussenvonnis van 28 april 2004 ambtshalve gelast;
? akte houdende een voorwaardelijke vermeerdering van eis, tevens houdende het in het geding brengen van stukken;
? antwoordakte tevens houdende wijziging van eis in reconventie;
? conclusie van repliek in conventie en akte in reconventie;
? conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie en akte houdende wijziging (in de zin van vermeerdering) van eis in reconventie;
? akte in conventie, conclusie van dupliek in reconventie.
Voorts bevinden zich in het dossier een brief d.d. 23 december 2004 met bijlagen van mr. R.B.J.M. van der Linden, en een brief d.d. 28 december 2004 met bijlagen van mr. J.G.A. Linssen.
1.2. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben pleidooi gevraagd. Mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg, heeft op 6 januari 2005 namens hen gepleit mede aan de hand van pleitnotities.
1.3. Mr. R.B.J.M. van der Linden, advocaat te Veldhoven, heeft vervolgens namens [eiser in conventie] gepleit mede aan de hand van een pleitnota.
1.4. Na een korte schorsing heeft de rechter in overleg met partijen de zaak naar de rol verwezen voor uitlating 2.12 Rolreglement. Partijen hebben bij die gelegenheid vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten in conventie en reconventie
2.1. [Eiser in conventie] is de vader van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2]. Op 15 juli 1999 is de echtgenote van [eiser in conventie] en de moeder van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], [naam moeder], verder te noemen: erflaatster, overleden. Zij beschikte niet over een testament. [Eiser in conventie] en erflaatster waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot 1996 hebben zij in Nederland gewoond. Nadien zijn zij verhuisd naar [woonplaats], België, waar erflaatster tot aan haar overlijden met [eiser in conventie] heeft gewoond.
2.2. Tot de nalatenschap van erflaatster behoren roerende zaken, zoals de inboedel, auto's, kunstcollectie, geld, waardepapieren, sieraden, alsmede het door [eiser in conventie] en erflaatster bewoonde woonhuis aan de [adres] te [woonplaats], België, verder te noemen: de woning.
2.3. [Eiser in conventie], die nadien een relatie heeft gekregen met een andere vrouw ([naam mevrouw]) en die voornemens was om zich met haar weer in Nederland te vestigen, heeft in de loop van 2003 besloten de woning te verkopen. [Eiser in conventie] is inmiddels met [naam mevrouw] getrouwd.
2.4. Eind september/begin oktober 2003, enkele weken nadat de woning te koop was aangeboden, heeft [eiser in conventie] de woning aan de familie [A.] verkocht voor een bedrag van € 665.000,--. Daarbij is overeengekomen dat [eiser in conventie] de woning uiterlijk op 1 december 2003 zou verlaten. Het transport van de woning stond aanvankelijk gepland op 4 december 2003. Later is de datum van het transport van de woning in overleg met de familie [A.] definitief vastgesteld op 10 december 2003.
2.5. Aangezien de nalatenschap van erflaatster nog niet was verdeeld, dienden [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] als deelgerechtigden hun toestemming te geven voor de overdracht van de woning. Partijen hebben ervoor gekozen deze toestemming te regelen in de vorm van een door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te ondertekenen volmacht. [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben zich in november 2003, nadat zij midden oktober 2003 met toestemming van [eiser in conventie] enkele zaken in de woning had-den klaargezet voor overbrenging naar hun eigen woningen, op het standpunt gesteld dat zij de volmachten slechts zouden ondertekenen, indien - kort gezegd - de verkoopopbrengst van de woning op een effectenrekening van hen zou worden gestort bij de Effectenbank Stroeve te Amsterdam, de beleggingsinstelling waar [gedaagde in conventie sub 2] werkzaam is.
2.6. In de correspondentie die [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] tot begin december 2003 met notaris Hendrickx te Wilrijk, België hebben gevoerd, hebben zij, [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], vervolgens voor het tekenen van de volmachten de eis gesteld, dat [eiser in conventie] een door hen opgestelde overeenkomst zou ondertekenen. In deze overeenkomst wordt voorgesteld dat na verkoop van de woning door [eiser in conventie] een bedrag van € 1.012.593,--, zijnde de nalatenschap van erflaatster, wordt gestort op voormelde effectenrekening. Ten aanzien van de storting geldt dat [eiser in conventie] het vruchtgebruik zou krijgen en [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] [achternaam] blooteigenaren zouden worden. Later wordt voorgesteld dat [eiser in conventie] na de eigendomsoverdracht van de woning te [woonplaats] aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] ieder een bedrag uitkeert van € 390.734,--.
2.7. Op 3 december 1993 heeft ten kantore van notaris mr. J.J.P.M. Storimans te Veldhoven een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser in conventie], drs. J.M. Rademaker, [gedaagde in conventie sub 2] en notaris Storimans. Tijdens dit gesprek is gesproken over een voorstel van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] tot vruchtgebruik en schenking. [Eiser in conventie] heeft daarop de wens geuit dat er een andere regeling met [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] zou worden getroffen, waarbij geen sprake was van vruchtgebruik maar waarbij tot algehele verdeling zou worden overgegaan. Partijen hebben over dit een en ander tijdens het overleg op 3 december 2003 geen overeenstemming bereikt.
2.8. Op 7 december 2003 heeft [gedaagde in conventie sub 1], aan de hand van een door de heer Rademaker vervaardigde vermogensopstelling, aan alle partijen een nieuw concept van een overeenkomst met als titel "overeenkomst tot betaling" doen toekomen. Na overleg tussen partijen en de heer Rademaker hebben [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] aan [eiser in conventie] een nieuwe overeenkomst aangeboden, die onder meer inhoudt:
"IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
De inboedel van ondergetekende sub 1 ([eiser in conventie] opmerking recht-bank) ZAL IN 2004 WORDEN VERKOCHT. DE ondergetekenden SUB 2 EN 3 ([gedaagde in conventie sub 2] respectievelijk [gedaagde in conventie sub 1], opmerking rechtbank) KRIJGEN RUIMSCHOOTS DE GELEGENHEID ZAKEN DIE ZIJ VERKIEZEN, VRIJ VAN INBRENG, MEE TE NEMEN; (…) DE INBOEDEL INCLUSIEF DE SCHILDERIJEN ZULLEN BUITEN DEZE WAARDE-BEPALING WORDEN GEHOUDEN I.V.M. DE AANSTAANDE VERKOOP CASU QUO OPRUIMING. (…)
UITBETALING VOORSCHOT
Tussen 4 en 11 januari 2004 OF ZOVEEL EERDER draagt ondergetekende sub 1 zorg en betaalt aan:
- De ondergetekende sub 2, [gedaagde in conventie sub 2], een bedrag groot 320.000,-- euro op zijn rekening nummer 52.81.31.923;
- De ondergetekende sub 3, [gedaagde in conventie sub 1], een bedrag groot 320.000 euro op zijn rekening nummer 52.86.66.711;
Welke bedragen door de ondergetekenden sub 2 en 3 hierbij worden aanvaard; Na 1 januari 2004 zal ondergetekende een definitieve opgave maken en deze aan de ondergetekenden sub 2 en 3 zenden. DEFINITIEF BETEKENT NA SCHRIFTELIJKE INSTEMMING VAN ALLE PARTIJEN OP BASIS VAN DOOR ONDERGETEKENDE SUB 1 EN ZIJN ADVISEURS OVERGELEGDE STUKKEN.
Eventuele mutaties DIENEN ten faveure CASU QUO TEN DETRIMENTE TE KOMEN VOOR DE ONDERGETEKENDEN IN DE VERHOUDING 2/3 ONDERGETEKENDE SUB 1, 1/6 ONDERGETEKENDE SUB 2 EN 1/6 ONDERGETEKENDE SUB 3; BETALINGEN EN AFREKENINGEN TUSSEN PARTIJEN VOLGEN BINNEN 10 WERKDAGEN NA DEFINITIEVE VASTSTELLING;
(…).
ANDERE BETALINGEN:
3. Uit zijn (privé) vermogen betaalt de ondergetekende sub 1 OP VOORNOEMDE REKENINGEN jaarlijks 2.232,60 euro aan de door ondergetekenden sub 2 en 3 voor door hen aangegane verzekeringen bij Aegon Levensverzekering N.V.; Deze betaling dient ieder jaar in december te geschieden; thans voor nog een drietal jaren, inclusief december 2003; ONDERGETEKENDE SUB 1 ZAL DIT BEDRAG VOOR 31 DEZER OVERBOEKEN AAN IEDER VAN DE ONDERGETEKENDEN SUB 2 EN 3;
(…)
OVERHANDIGING SECRETAIRTJE EN SNUISTERIJEN IN DOOS ERFLATER:
(…)
6. Ondergetekende sub 1 zal voor eind 2003 de complete doos met inhoud die thans bij hem in bewaring in een kluis staat bij ondergetekenden bekend en die erflater toebehoorde aan ondergetekende sub 2 overhandigen zodat hij deze gelijkelijk kan verdelen met de ondergetekende sub 3.
BOETE EN VRIJWARING
7 Indien een van de ondergetekenden zich niet aan een van de hiervoor genoemde bepalingen houdt, is hij onmiddellijk in verzuim en is hij een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van E 5.000,--
per dag, zolang de inbreuk op een van deze bepalingen voortduurt, onverminderd het recht van de
anderen om hun werkelijk geleden schade te claimen; (…)
OVERIG
10. Op deze overeenkomst is NL recht van toepassing. Geschillen zullen door de daartoe bevoegde rechter van de rechtbank Utrecht worden beslecht. De overwegingen in de preambule maken integraal onderdeel uit van deze overeenkomst.
(…)"
2.9. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben, nadat [eiser in conventie] deze overeenkomst had ondertekend, op hun beurt de volmachten ondertekend in verband met de notariële overdracht van de woning aan de familie [A.], waarna die overdracht heeft plaatsgevonden.
2.10. Op 14 januari 2004 hebben [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] elk een bedrag van € 250.000,-- van [eiser in conventie] ontvangen. Op 27 januari 2004 heeft [eiser in conventie] een bedrag van € 71.500,-- aan zowel [gedaagde in conventie sub 1] als aan [gedaagde in conventie sub 2] betaald.
2.11. Bij brief van zijn raadsman van 5 januari 2004 heeft [eiser in conventie] zich jegens [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op het standpunt gesteld dat de onder 2.8 bedoelde akte een aanbod bevat dat door hem bij die brief wordt ingetrokken. Voorts stelt [eiser in conventie] zich in die brief op het standpunt dat, voorzover er sprake is van een overeenkomst, deze onder invloed van misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. [eiser in conventie] heeft op die grond de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen.
2.12. [Eiser in conventie] heeft, stellende dat hij een vordering op zowel [gedaagde in conventie sub 1] als [gedaagde in conventie sub 2] heeft van € 71.500,-- op grond van: a) onverschuldigde betaling, b) vernietiging van de onder 2.8 genoemde overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden en c) een kennelijke vergissing die voor partijen kenbaar was, bij verzoekschrift van 22 januari 2004 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht hem toestemming te verlenen om conservatoir derdenbeslag te mogen leggen op alle gelden, geldswaarde en/of goederen die de ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] Langerwerf onder zich heeft of zal verkrijgen of aan deze verschuldigd is of zal worden. Bij beschikking van 23 ja-nua-ri 2004 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof aan [eiser in conventie] verleend met begroting van zijn vordering met inbegrip van rente en kosten voor zowel [gedaagde in conventie sub 1] als [gedaagde in conventie sub 2] op € 82.500,--, waarna [eiser in conventie] op 27 januari 2004 tot beslaglegging is overgegaan.
2.13. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben [eiser in conventie] in kort geding doen dagvaarden voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en daarbij - kort gezegd - de opheffing de door [eiser in conventie] ten laste hen gelegde beslagen gevorderd alsook gevorderd [eiser in conventie] te veroordelen tot nakoming van de door hem op 8 december 2004 ondertekende overeenkomst. Die procedure heeft geleid tot een kortgedingvonnis van 18 maart 2004 (bekend onder K.G. nummer 172773 KG ZA 04-67). Bij het vonnis heeft de voorzieningenrechter [eiser in conventie] veroordeeld de beslagen op te heffen. Voor het overige zijn de vorderingen van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] afgewezen. De beslagen zijn op 25 maart 2004 opgeheven.
2.14. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat [eiser in conventie] om diverse redenen de in de overeenkomst van 8 december 2003 opgenomen boete heeft verbeurd. Tot zekerheid van de betaling van de boetes hebben zij aan de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch verlof gevraagd conservatoir derdenbeslag te leggen voor een op € 6.030.000,-- begrote vordering.
2.15 Na verlof hebben [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op 26 juli 2004 ten laste van [eiser in conventie] in totaal 8 conservatoire derdenbeslagen doen leggen, te weten: onder (1) Eduard Strang Verhuizingen B.V. gevestigd te Vught, (2) Stichting Kruysenhuis gevestigd te Oirschot, (3) de Coöperatieve Rabobank Geldrop en Heeze-Leende U.A. gevestigd te Geldrop, (4) Van Lanschot Bankiers N.V. gevestigd te 's-Hertogenbosch, (5) de SNS Bank N.V. gevestigd te Utrecht, (6) de ABN Amro Bank gevestigd te Amsterdam, (7) de ING Bank N.V. gevestigd te Amsterdam, (8) [naam Organisatie-Adviseurs] B.V. gevestigd te 's-Hertogenbosch. Voorts hebben [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], op basis van een afzonderlijk verlof d.d. 23 juli 2004 waarbij de vordering is begroot op € 6 miljoen, op 26 juli 2004 conservatoir beslag doen leggen op roerende zaken van [eiser in conventie], alsook conservatoir beslag doen leggen op de roerende zaken die aanwezig zijn in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
3. De vorderingen en de verweren in conventie en reconventie
3.1. [eiser in conventie] vordert in conventie, na eisvermeerdering, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
onvoorwaardelijk:
3.1.1. primair: te verklaren voor recht dat tussen partijen niet tot stand is gekomen een overeenkomst overeenkomstig de inhoud van het bescheiden dat d.d. 8 december 2003 door hem, [eiser in conventie], is ondertekend en waarvan een exemplaar als productie 6 bij de dagvaarding is overgelegd;
3.1.2. subsidiair: te verklaren voor recht dat de in het lichaam van de dagvaarding d.d. 8 december 2003 tot stand gekomen overeenkomst onder invloed van misbruik van recht is tot stand gekomen en dat deze rechtshandeling is vernietigd;
3.1.3. meer subsidiair: te verklaren voor recht dat de in het lichaam van de dagvaarding bedoelde overeenkomst van 8 december 2003 berust op een kennelijke vergissing en gedaagden daarvan geen nakoming hadden mogen vorderen;
3.2.1 [gedaagde in conventie sub 1] te veroordelen tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem, [eiser in conventie], te vol-doen een bedrag van € 71.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.2. [gedaagde in conventie sub 2] te veroordelen tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem, [eiser in conventie], te voldoen een bedrag van € 71.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3. [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te veroordelen aan hem, [eiser in conventie], tegen deugdelijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 771,-- terzake vergoeding kosten van rechtsbijstand buiten rechte, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4. het beslag op te heffen dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] ten laste van hem hebben gelegd en hen te veroordelen in de kosten van het beslag.
3.5. [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder tevens begrepen de kosten van beslaglegging;
voorwaardelijk:
3.6. [gedaagde in conventie sub 1] te veroordelen tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem, [eiser in conventie], te voldoen terzake niet nakoming van het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst van 8 december 2003 juncto artikel 7 een bedrag van € 490.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 23 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.7. [gedaagde in conventie sub 1] te veroordelen tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem, [eiser in conventie], te voldoen wegens overtreding van het bepaalde in artikel 11 van de overeenkomst van 8 december 2003 een bedrag van
€ 5.000,-- voor elke dag te rekenen vanaf 22 mei 2004 tot de dag waarop aan het bepaalde in artikel 11 van de overeenkomst van 8 december 2003 is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 23 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.8. [gedaagde in conventie sub 2] te veroordelen tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem, [eiser in conventie], te voldoen wegens overtreding van het bepaalde in artikel 11 van de overeenkomst van 8 december 2003 een bedrag van
€ 5.000,-- voor elke dag te rekenen vanaf 22 mei 2004 tot de dag waarop aan het bepaalde in artikel 11 van de overeenkomst van 8 december 2003 is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 23 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] vorderen in reconventie, na eisvermeerdering, [eiser in conventie] te veroordelen:
3.2.1. tot afgifte aan hen van de doos met sieraden en snuisterijen, waaronder een tiental gouden en zilveren zakhorloges en polshorloges, tientallen zilveren voorwerpen, wit- en geelgouden armbanden, kettingen, ringen, broches en andere snuisterijen en juwelen, zulks binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat [eiser in conventie] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3.2.2. tot het bieden aan hen, [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], van de mogelijkheid tot het uitkiezen en meenemen van de door hen gewenste inboedelgoederen, schilderijen inbegrepen, zulks binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat [eiser in conventie] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3.2.3. aan hen, [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2], een deugdelijke vermogensopgave per 1 januari 2004 te verstrekken en een deugdelijk overzicht van de mutaties in het vermogen sedert 180 dagen voor het moment van overlijden van erflaatster tot 1 januari 2004, een en ander met bijbehorende onderliggende stukken, zulks binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of dagdeel dat [eiser in conventie] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
3.2.4. [eiser in conventie] te veroordelen terzake de contractueel overeengekomen boete:
? aan [gedaagde in conventie sub 1] wegens niet nakoming van het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst van 8 december 2003 ten aanzien van de doos met sieraden, te betalen een bedrag van € 880.000,--, te vermeerderen met de boete per dag tot de algehele dag der voldoening;
? aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wegens niet nakoming van het bepaalde in de overeenkomst van 8 december 2003 ten aanzien van de mogelijkheid tot het uitkiezen en meenemen vrij van inbreng van inboedelgoederen elk te betalen een bedrag van € 880.000,--, te vermeerderen met de boete per dag vanaf 23 juni 2004 tot de algehele dag der voldoening;
? aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wegens het niet nakomen van zijn in de overeenkomst van 8 december 2004 neergelegde informatieplicht ten aanzien van jegens KBC in te stellen claims, elk te betalen een bedrag van € 880.000,--, te vermeerderen met de boete per dag vanaf 23 juni 2004 tot de algehele dag der voldoening;
? aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wegens het niet tijdig nakomen van het bepaalde in artikel 1 van de overeenkomst van 8 december 2003 terzake de voldoening van € 320.000,--, elk te betalen een bedrag
€ 740.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2004 tot de dag der algehele voldoening;
? aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wegens het niet nakomen van het in de overeenkomst van 8 december 2003 bepaalde ten aanzien van het verstrekken van een deugdelijke definitieve vermogensopstelling met bijbehorende onderliggende stukken, elk te betalen een bedrag van € 715.000,--, te vermeerderen met de boete per dag vanaf 23 juni 2004 tot de algehele dag der voldoening;
3.2.5. al het voorgaande met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van de procedure in conventie en reconventie, alsmede [eiser in conventie] te veroordelen in de kosten van de ten laste van hem gelegde beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2004 tot de dag van de algehele voldoening, alsmede onder bepaling dat [eiser in conventie] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal worden indien hij de kosten van deze procedure niet binnen veertien dagen na dagtekening van het eindvonnis zal hebben voldaan.
3.3. De rechtbank zal hierna, voorzover nodig, ingaan op de grondslagen van de vorderingen en op de verweren in conventie en reconventie.
4. De beoordeling van de vordering in conventie
4.1. Hoofdthema van de procedure in conventie betreft de vraag of [eiser in conventie] is gebonden aan de afspraken die zijn weergegeven in onderdeel 2.8 van dit vonnis, te weten de akte die op 8 december 2003 door [eiser in conventie] is ondertekend. [Eiser in conventie] stelt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, in de eerste plaats omdat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] het door hem ondertekende contract, dat volgens [eiser in conventie] heeft te gelden als een uitnodiging tot het doen van een aanbod, niet op hun beurt hebben ondertekend en ook overigens niet tijdig hebben aanvaard, waardoor er geen overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen. Daarnaast stelt [eiser in conventie] dat, indien van het bestaan van overeenkomst wordt uitgegaan, deze overeenkomst onder misbruik van omstandigheden is gesloten en dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wisten of moesten begrijpen dat hij, [eiser in conventie], door de bijzondere omstandigheden waarin hij verkeerde (noodtoestand en afhankelijkheid) bewogen werd tot het ondertekenen van de overeenkomst. Voorts stelt [eiser in conventie] dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] desalniettemin zijn instemming hebben bevorderd in plaats van hem daarvan weerhouden. [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wisten, althans hadden moeten begrijpen, dat hij, [eiser in conventie], niet met deze overeenkomst zou hebben ingestemd wanneer zij hem niet onder deze druk van genoemde omstandigheden hadden gebracht.
4.2. De rechtbank zal in de eerste plaats ingaan op de vraag of partijen een overeenkomst hebben gesloten zoals bedoeld in onderdeel 2.8 van dit vonnis. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Anders dan [eiser in conventie] stelt kan het ondertekenen van de overeenkomst enkel worden gezien als een aanvaarding van het daarin besloten liggende aanbod van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] om met [eiser in conventie] te contracteren volgens de inhoud van de voorgelegde tekst van die overeenkomst. Onder deze omstandigheden doet niet terzake of en wanneer [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op hun beurt de overeenkomst van 8 december 2003 hebben ondertekend. Nu [eiser in conventie] hun aanbod heeft aanvaard, is daarmee een overeenkomst gesloten met de inhoud als weergegeven onder 2.8. De rechtbank verwerpt derhalve het standpunt van [eiser in conventie] dat de ondertekening door hem van de overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als een uitnodiging tot het doen van aanbod. Het stond [eiser in conventie] niet meer vrij de aanvaarding van het aanbod van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] in te trekken bij brief van 5 januari 2004 zodat deze intrekking geen effect heeft gesorteerd.
4.3. Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] de nakoming van die overeenkomst kunnen verlangen jegens [eiser in conventie] Laatstgenoemde heeft zich immers primair beroepen op misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 1 in verbinding met lid 4 BW. [eiser in conventie] stelt dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hadden moeten begrijpen dat hij door bijzondere omstandigheden (noodtoestand en afhankelijkheid) werd bewogen tot het ondertekenen van de overeenkomst en dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] desalniettemin zijn instemming bevorderden terwijl zij wisten of hadden moeten weten dat zij hem daarvan hadden behoren te weerhouden. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] wisten volgens [eiser in conventie], althans zij hadden moeten begrijpen, dat hij niet met deze overeenkomst zou hebben ingestemd wanneer zij hem niet onder zware druk hadden gesteld. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep op misbruik van omstandigheden op grond van de stellingen van [eiser in conventie] twee aspecten centraal stellen. In de eerste plaats gaat het om de vraag of [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] misbruik van omstandigheden hebben gemaakt door de hoogte van de vergoeding die in het contract is vermeld. Daarnaast dient beoordeeld te worden of [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] misbruik van om-stan-digheden hebben gemaakt door het opnemen van het desbetreffende boetebeding in het contract.
4.4. [Eiser in conventie] stelt zich in deze procedure, kort weergegeven, op het standpunt dat, indien [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hem meer tijd zouden hebben gegund om met hen te onderhandelen over de hoogte van de aan hen toe te kennen vergoeding, deze vergoeding voor elk van hen € 71.500,-- lager zou zijn vastgesteld. [eiser in conventie] baseert zich daarbij op de volgende uitgangspunten:
waarde huis : € 640.000,--
overig vermogen : € 1.010.000,--
totaal : € 1.650.000,--.
Tot de post "overig vermogen" is [eiser in conventie] krachtens het toepasselijke huwelijksgoederen--regime gerechtigd tot de helft (€ 505.000,--). Het aandeel van erflaatster daarin bedraagt eveneens de helft (€ 505.000,--). Ieder van partijen is tot laatstgenoemd bedrag gerechtigd tot 1/3 deel (€ 168.333,--).
Tot de waarde van de woning is [eiser in conventie] gerechtigd tot 50% (€ 320.000,--). Overeenkomstig het voorstel van notaris Storimans is [eiser in conventie] tot de overige waarde van de woning (eveneens € 320.000,--) gerechtigd tot 48%
(€ 153.600,--) en [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] gezamenlijk tot 52% (€ 166.400,--, voor [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] elk afzonderlijk € 83.200,--).
Aldus komt aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] toe (€ 168.333,-- + € 83.200,--)=
€ 251.533,--. In de overeenkomst van 8 december 2003 is het aan hen toekomende bedrag ech-ter vastgesteld op
€ 320.000,--, omdat de volledige waarde van de woning als uitgangspunt is genomen, in plaats van de helft daarvan. [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben de berekeningen van [eiser in conventie] betwist. In hun visie hebben zij op grond van de gevoerde onderhandelingen recht op het aan hen toegekende bedrag.
4.5. [Eiser in conventie] heeft, onder verwijzing naar hetgeen [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] bij hun conclusie van dupliek in conventie in de nummers 13 en 26 zelf hebben aangevoerd, gesteld dat het uitgangspunt van het gesprek op 3 december 2003 op het kantoor van notaris mr. Storimans was dat bij de berekeningen terzake de verdeling zou worden uitgegaan van de helft van de waarde van de woning. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken. Niet gesteld of gebleken is dat partijen later tijdens die bespreking hebben bedoeld uit te gaan van een verdeling waarbij alle partijen elk 1/3 deel van de volledige waarde van de woning zouden verkrijgen. Daarmee is voor de rechtbank komen vast te staan dat uitgangspunt bij de verdeling van de waarde van de woning was én bleef, dat uitsluitend zou worden afgerekend over dat gedeelte van de waarde van de woning dat eigendom was van erflaatster, welk gedeelte op 50% kan worden gesteld. Dit brengt mee dat in het verslag dat de heer Rademaker van deze bespreking heeft opgemaakt ten onrechte is verwoord dat van de "volle waarde" eerst de vruchtgebruikwaarde (48%) dient te worden afgetrokken, waarna het resterende gedeelte (52%) wordt uitgekeerd aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2].
4.6. De rechtbank acht bewezen dat deze fout, zonder dat [eiser in conventie] dit voorafgaand aan het ondertekenen van de overeenkomst van 8 december 2003 had bemerkt, heeft doorgewerkt in de diverse vermogensopstellingen waarop [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] zich beroepen en daardoor ook in de overeenkomst van 8 december 2003. Voorzover [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] stellen dat partijen op basis van een soort "koehandel" zijn uitgekomen op een door [eiser in conventie] aan elk van hen uit te keren voorschot van
€ 320.000,--, gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze koehandel, wat daar verder van zij, op een onjuist uitgangspunt was gebaseerd. Daarbij verdient opmerking dat [gedaagde in conventie sub 1], die de overeenkomst heeft opgesteld, niet aanwezig was bij de bespreking op 3 december 2003, zodat moet worden aangenomen dat [gedaagde in conventie sub 1] zich bij het opstellen van die overeenkomst mede heeft gebaseerd op het in zoverre onjuiste gesprekverslag van de heer Rademaker. [Eiser in conventie] verkeerde derhalve terecht in de veronderstelling dat de verdeling van de waarde van de woning uitsluitend betrekking had op dat gedeelte van de eigendom (50%) dat aan erflaatster toekwam, en dat dit de basis was waarop de verdeling in de overeenkomst van 8 december 2003 werd geregeld. Op grond van het voorgaande staat vast dat de verdeling van de waarde van de woning in de overeenkomst van 8 december 2003 zonder grond en derhalve ten onrechte afwijkt van het uitgangspunt dat partijen tijdens de bespreking op 3 december 2003 voor ogen heeft gestaan. Terzake de wijze waarop dit misverstand is ontstaan, is het volgende van belang.
4.7. Vaststaat dat toen [eiser in conventie] de woning verkocht, een relatief korte tijd resteerde tot het moment dat de woning in eigendom zou worden overgedragen. De woning is verkocht eind september/begin oktober 2003 en zou aanvankelijk op 4 december 2003 in eigendom worden overgedragen aan de familie [A.]. Later is als datum van het notarieel transport 10 december 2003 overeengekomen. Thans is niet langer in geschil dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] eind oktober 2003 op de hoogte waren van de verkoop van de woning. [gedaagde in conventie sub 2] heeft dit immers ter comparitie bevestigd. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben, naar [eiser in conventie] onweersproken heeft gesteld, aanvankelijk niet gereageerd op zijn oproep om medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht van de woning. Wel heeft [gedaagde in conventie sub 1] bij e-mail van 23 november 2003 aan [eiser in conventie] medegedeeld dat in de volmacht nog dient te worden verwerkt dat een "vruchtgebruik/bloot eigendom rekening" is geopend waarop "het geld" dient te worden gestort. De rechtbank is van oordeel dat [eiser in conventie] uit deze mededeling niet zonder meer hoefde te begrijpen dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] specifieke voorwaarden zouden stellen voor het ondertekenen van de volmacht, een en ander zoals later is verwoord in de conceptvoorstellen die zij aan [eiser in conventie] hebben gedaan. Uit de verklaring van de heer Rademaker, die als productie 4 bij de akte d.d. 23 juni 2004 is overgelegd, blijkt weliswaar dat [eiser in conventie] op 1 december 2003 wel wist dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] aan het ondertekenen van de volmacht de voorwaarde verbonden dat een overeenkomst zou worden ondertekend, doch niet dat [eiser in conventie] op de hoogte was van de inhoud van die overeenkomst.
4.8. [Eiser in conventie] stelt dat hij pas op 3 december 2003 voldoende duidelijkheid kreeg over de inhoud van die voorwaarden. [Eiser in conventie] heeft uitgebreid toegelicht dat hij als gevolg van zijn verhuizing, die stond gepland op 4 december 2003 en als gevolg waarvan hij geen kennis kon nemen van e-mailberichten (zijn computer was losgekoppeld wegens de verhui-zing) pas tijdens de bespreking bij notaris Storimans van het standpunt van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] kennis nam. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hebben hiertegenover onvoldoende onderbouwd dat [eiser in conventie] reeds op 25 november 2003 voldoende was geïnformeerd over de door hen gestelde voorwaarden. Het enkele feit dat zij de voorstellen op die dag naar notaris Hendrickx hebben verzonden leidt niet tot een ander oordeel. Niet gesteld of gebleken is immers dat [eiser in conventie] door die notaris nader is geïnformeerd over bedoelde voorwaarden. Voorts kan op grond van hetgeen [eiser in conventie] heeft aangevoerd niet als vaststaand worden aangenomen dat de op 2 december 2003 door [gedaagde in conventie sub 1] verzonden e-mail [eiser in conventie] tijdig heeft bereikt. Nu [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op dit punt geen specifiek bewijs hebben aangeboden, stelt de recht-bank vast dat [eiser in conventie] pas op 3 december 2003 kennis nam van de specifieke inhoud van de voorwaarden waaronder [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] bereid waren de volmacht te ondertekenen. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat [eiser in conventie] zich op 3 december 2003 blijkbaar ook niet had voorbereid op een mogelijke discussie over deze kwestie. Vaststaat immers dat voor [eiser in conventie] enkel het transport van de woning en de ondertekening van de volmachten door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op de agenda voor de bespreking bij notaris Storimans stond en niet hun voorstellen met betrekking tot het vestigen van een vruchtgebruik en het doen van schenkingen.
4.9. Het voorgaande heeft tot gevolg gehad dat de tijdsdruk die [eiser in conventie] in verband met de eigendomsoverdracht van de woning en zijn verhuizing ondervond, is gepaard gegaan met de noodzaak om op zeer korte termijn de nodige afspraken met [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te maken, welke bovendien een complex karakter hadden, ook door de vraag volgens welk recht de nalatenschap diende te worden afgewikkeld. Het had daarom naar het oordeel van de rechtbank voor de hand gelegen dat partijen deze kwestie pas na de eigendomsoverdracht zouden regelen. In plaats daarvan hebben [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] gepersisteerd bij hun standpunt dat eerst een overeenkomst moest worden gesloten voordat zij de vol-machten zouden ondertekenen. Daarmee hebben zij zich een positie verschaft, waarin zij [eiser in conventie] onder zware druk konden zetten. Niet in geschil is immers dat [eiser in conventie] bij uitstel van de levering, welke uiterlijk op 10 december 2003 moest plaatsvinden, aan de koper een aanzienlijke boete zou verbeuren, terwijl niet is gesteld of gebleken dat er voor [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] enige noodzaak bestond om aan het ondertekenen van de vol-macht nadere voorwaarden te verbinden die uiteindelijk erop neerkwamen dat [eiser in conventie] diende in te stemmen met een volledige verdeling en uitkering aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] van hun erfdelen.
4.10. Deze opstelling van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] heeft tot gevolg gehad dat [eiser in conventie], naar hij terecht stelt, onvoldoende in staat is geweest alle implicaties van de afspraken die hij met [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] moest maken te overzien. Dit wordt niet anders indien rekening wordt gehouden met het feit dat [eiser in conventie] zich heeft doen bijstaan door de heer Rademaker. De rechtbank acht het aannemelijk dat ook deze persoon, ongeacht zijn status (financieel adviseur van [eiser in conventie] of anders), onvoldoende tijd heeft geacht alle gevolgen van de met [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te maken afspraken te overzien en eventuele fouten in de berekeningen tijdig te signaleren. Tevens is de rechtbank van oordeel dat [eiser in conventie] in het gegeven tijdsbestek, zeker gelet op het naderende notariële transport, onvoldoende in staat is geweest de juistheid van de berekeningen te onderzoeken. De vraag rijst welke gevolgtrekkingen aan dit een en ander moeten worden verbonden. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt.
4.11. In de situatie dat een partij zich een positie verschaft waarmee hij de wederpartij onder zware druk kan zetten om een bepaalde rechtshandeling te verrichten en daarvan jegens die wederpartij ook gebruik maakt, is niet zonder meer sprake van misbruik van omstandigheden. Dit ligt anders indien die partij zonder die omstandigheden de rechtshandeling niet zou hebben verricht en de wederpartij had moeten begrijpen dat de partij door de bijzonder omstandigheden tot het verrichten van de rechtshandeling werd bewogen. Ten slotte geldt het vereiste dat de wederpartij de ander van het sluiten van de overeenkomst had moeten weerhouden.
4.12. Gemeten aan deze eisen en hetgeen [eiser in conventie] heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat terzake het aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] uit te keren erfdeel geen sprake is van misbruik van omstandigheden. Aan dit oordeel ligt in de eerste plaats ten grondslag dat de bezwaren die [eiser in conventie] in dat verband heeft aangevoerd in feite alleen betrekking hebben op de berekening van de hoogte van die erfdelen en de boetebepaling. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser in conventie] dat, indien die berekening in zijn visie juist was geweest en geen boetebeding in de overeenkomst van 8 december 2003 zou zijn opgenomen, hij zich terzake zijn verplichting om een financiële vergoeding aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te betalen en bepaalde zaken aan hen af te geven niet op een wilsgebrek zou hebben beroepen. In ieder geval erkent [eiser in conventie] dat de betaling ad € 250.000,-- aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] (elk afzonderlijk) terecht was. Voorts is de recht--bank van oordeel dat [eiser in conventie] niet heeft kunnen aantonen dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] bewust hun berekeningen op een onjuiste grondslag aangaande de eigendomsverhouding van de woning hebben gebaseerd. Derhalve is voor de rechtbank komen vast te staan dat voor [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] geen aanleiding bestond om [eiser in conventie] van het sluiten van de overeenkomst van 8 december 2003 te weerhouden.
4.13. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de overeenkomst van 8 december 2003 op het punt van de afspraken met betrekking tot de hoogte en de betaling van de aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] toekomende bestanddelen niet voor vernietiging wegens misbruik van omstandigheden in aanmerking komt. Ook ten aanzien van het boetebeding dat in de overeenkomst van 8 december 2003 is vermeld treft het beroep op misbruik van omstandigheden geen doel. De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat [eiser in conventie] bij het ondertekenen van de overeenkomst van 8 december 2003 de consequenties van de boetebepaling onvoldoende heeft overzien, doch dit is nog onvoldoende om een beroep op misbruik van omstandigheden te honoreren. Hetzelfde geldt, al dan niet in combinatie met het voorgaande, voor de hoogte van de boete. Het beroep van [eiser in conventie] op misbruik van omstandigheden faalt derhalve.
4.14. Echter, het voorgaande neemt niet weg dat in deze procedure wel consequenties dienen te worden verbonden aan het feit dat [eiser in conventie] door de opstelling van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] onder zware druk de overeenkomst van 8 december 2003 heeft ondertekend teneinde nog tijdig hun medewerking voor de overdracht te verkrijgen. Terecht stelt [eiser in conventie] zich op het standpunt dat hij in de gegeven omstandigheden niet of onvoldoende in staat is geweest zich te beraden over de vraag of de aan die overeenkomst ten grondslag liggende berekeningen juist waren, alsook dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om de consequenties van de aanvaarding van de boetebepaling te over-zien en met een jurist te bespreken. De rechtbank acht de tijd die [eiser in conventie] daarvoor van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] heeft gekregen (twee dagen) te kort. Daarbij merkt de recht-bank op dat zowel tijdens de comparitie als tijdens het pleidooi in confesso was dat in de korte tijd tussen de bespreking op 3 december 2003 en het ondertekenen van de overeenkomst van 8 december 2003 door [eiser in conventie] voor geen van partijen duidelijkheid bestond over de omvang van het te verdelen vermogen, en evenmin over de financiële impact van de gemaakte afspraken.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] zich in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat [eiser in conventie] zonder meer is gebonden aan die onderdelen van de overeenkomst die hij onvoldoende heeft doorgrond danwel waarvan hij de consequenties onvoldoende heeft overzien tijdens het sluiten van de overeenkomst op 8 december 2003, te weten de hoogte van de aan hen toegekende vergoeding en de boetebepaling. Voor wat betreft de financiële vergoeding is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op zodanige wijze aan het ontstaan van het hiervoor bedoelde misverstand bij [eiser in conventie] hebben bijgedragen, dat zij dienen mee te werken aan het herstel van het daardoor voor hem ontstane nadeel. Dit geldt te meer, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser in conventie] bij de onderhandelingen die aan het sluiten van de overeenkomst van 8 december 2003 zijn voorafgegaan de bedoeling heeft gehad [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] te bevoordelen door hen een hoger erfdeel toe te kennen dan waarop zij in zijn visie recht hebben. [Gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] mochten er derhalve niet op vertrouwen dat [eiser in conventie] bedoelde hen een hoger bedrag toe te kennen dan bij toepassing van het Nederlands recht het geval zou zijn. Voorts merkt de rechtbank op dat niet kan worden voorbijgegaan aan het feit dat tussen partijen een vader-zoon(s) relatie bestaat in plaats van een zakelijke relatie tussen contractspartijen. Een dergelijke relatie wordt meer dan een zakelijke relatie beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het ook om die reden niet aan dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] voordeel trekken uit het feit dat [eiser in conventie] bij het sluiten van de overeenkomst van 8 december 2003 zich heeft vergist ten aanzien van de uitgangspunten die aan de berekeningen van de aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] toekomende vergoedingen ten grondslag lagen.
4.16. Daarmee is gegeven dat het meer subsidiaire standpunt van [eiser in conventie], dat de over-eenkomst van 8 december 2003 berust op een kennelijke vergissing en dat gedaagden daarvan niet te goeder trouw onverkort de nakoming mogen vorderen, doel treft, althans voorzover [eiser in conventie] meer aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] heeft betaald dan waartoe hij zich zou hebben verbonden indien hij genoeg tijd zou hebben gehad om de aan de overeenkomst ten grondslag liggende berekeningen te controleren en de verdere gevolgen van de ondertekening van de overeenkomst van 8 december 2003 te overzien. De rechtbank begrijpt, en vult voorzover nodig de rechtsgronden waarop [eiser in conventie] zijn vordering baseert in deze zin aan, dat [eiser in conventie] bedoelt te stellen dat de betalingsverplichting jegens [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voorzover deze betalingsverplichting uitgaat boven het bedrag dat hij aan hen zou hebben voldaan indien hij voldoende gelegenheid had gehad om zich te beraden over de inhoud van de overeenkomst van 8 december 2003 (artikel 6:248 lid 2 BW). Aldus begrepen treft het standpunt van [eiser in conventie] doel mede gelet op hetgeen hiervoor over de juistheid van de berekeningen is overwogen. Concreet betekent dit dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] in de gegeven omstandigheden geen aanspraak hadden mogen maken op betaling van het bedrag dat uitgaat boven het bedrag waarop zij recht zouden hebben gehad indien de berekeningsmethodiek zou zijn gevolgd die partijen tijdens de bespreking van 3 december 2003 voor ogen stond (zie onderdeel 4.4 van dit vonnis). Het daarmee gemoeide bedrag is door [eiser in conventie] in de gegeven omstandigheden echter niet onverschuldigd betaald, nu de desbetreffende verbintenis niet met terugwerkende kracht is komen te vervallen. Gegeven de bijzondere omstandigheden van het geval is de rechtbank evenwel van oordeel dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] hetgeen [eiser in conventie] te veel heeft betaald, aan hem dienen te restitueren. Deze terugbetalingsverplichting vindt zijn grondslag in de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen. De vordering zal daarop toegespitst worden toegewezen, niet alleen voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht, maar ook voor wat betreft het bedrag dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] dienen te restitueren.
4.17. Om vergelijkbare redenen, die de rechtbank begrepen acht in de stellingen die [eiser in conventie] ook in zoverre aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, kunnen [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] naar het oordeel van de rechtbank geen beroep doen op de boeteclausule die in de overeenkomst van 8 december 2003 is vermeld. [Eiser in conventie] heeft, zoals vermeld, onder de hiervoor geschetste omstandigheden onvoldoende kunnen beseffen welke gevolgen verbonden zouden zijn aan het in de overeenkomst vermelde boetebeding, te minder nu [eiser in conventie] uitdrukkelijk heeft gesteld dat tijdens de bespreking op 3 december 2003 niet is gesproken over een boete. Ten aanzien van die gevolgen verwijst de rechtbank naar het uitgebreide assortiment vorderingen dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] op basis van de contractuele boete tegen [eiser in conventie] hebben ingesteld (zie de vorderingen die in onderdeel 3.2.4 van dit vonnis zijn weergegeven) in samenhang met de hoogte van die boetes, zeker nu die gelijktijdig door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] worden gevorderd. Voorts merkt de rechtbank op dat een extreem hoge boete in een familiesituatie als de onderhavige niet gebruikelijk moet worden geacht. Het gaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] [eiser in conventie] aan dat beding wensen te houden gezien de zware druk waaronder zij [eiser in conventie] de overeenkomst van 8 december 2003 hebben doen ondertekenen. Hierbij is ten slotte nog van belang dat [eiser in conventie], die geen pensioenaanspraken heeft, heeft aangevoerd dat bij onverkorte toewijzing van de boetes zijn financiële reserves zullen worden uitgeput. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kunnen [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] jegens [eiser in conventie] geen beroep doen op de boetebepaling. In het voorgaande ligt overigens tevens besloten dat het uit hoofde van verbeurde boetes door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] ten laste van [eiser in conventie] gelegde conservatoire verhaalsbeslag niet berust op een deugdelijk vorderingsrecht. De vordering van [eiser in conventie] die strekt tot opheffing van die beslagen is derhalve eveneens toewijsbaar.
4.18. [Eiser in conventie] heeft in conventie zijn eis voorwaardelijk vermeerderd en daarbij op zijn beurt aanspraak op boetes gemaakt. De rechtbank begrijpt uit het gestelde in de nummers 12 en 13 van de conclusie van antwoord in reconventie, dat deze vordering een voorwaardelijk karakter heeft in deze zin, dat [eiser in conventie] uitsluitend in het geval geoordeeld zou zijn dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] aanspraak op het boetebeding zouden kunnen maken, hij eveneens op zijn beurt boetes vordert. Nu hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] niet het boetebeding jegens [eiser in conventie] kunnen inroepen, is in feite niet voldaan aan de voorwaarde waaronder dit gedeelte van de eis in conventie is ingesteld. Dit onderdeel van de vordering van [eiser in conventie] is derhalve niet meer aan de orde.
4.19. De vraag van het toepasselijke recht zou uitsluitend actueel zijn geweest indien het beroep op misbruik van omstandigheden ten aanzien van de volledige inhoud van de overeenkomst van 8 december 2003 doel zou hebben getroffen. Nu uit het voorgaande volgt dat het gedeelte van de overeenkomst dat de verdeling en de financiële afrekening tussen partijen regardeert alsook de overige bepalingen van die overeenkomst niet voor vernietiging in aanmerking komen, blijft ten deze Nederlands recht van toepassing, waarvoor partijen in de overeenkomst ook uitdrukkelijk hebben gekozen.
4.20. Al het voorgaande voert tot de slotsom dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] in redelijkheid geen aanspraak konden maken op betaling van het volledige in het contract van 8 december 2003 opgenomen bedrag, maar slechts recht hadden op betaling van € 251.533,--. Terzake het meerdere geldt dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] in redelijkheid [eiser in conventie] niet tot betaling van dat bedrag konden aanspreken en dit meerdere aan hem dienen te restitueren, te vermeerderen met de wettelijke rente nu [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] tegen dat onderdeel van de vordering, dat op de wet is gebaseerd, geen afzonderlijk verweer hebben gevoerd.
4.21. [Eiser in conventie] heeft het door hem teveel bedrag ten aanzien van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] elk afzonderlijk berekend op € 71.500,--. Uitgaande echter van een aan laatstgenoemden toekomend bedrag van elk € 251.533,-- (zie nummer 4.4 van dit vonnis) en een door [eiser in conventie] betaald bedrag ter hoogte van
€ 250.000,-- (dit bedrag is gebaseerd op de door [eiser in conventie] in nummer 26 van de dagvaarding genoemde voorschotbetaling) en een nadien door hem aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] betaald bedrag ter hoogte van € 71.500,-- (zie nummer 2.10 van dit vonnis), heeft [eiser in conventie] recht op terugbetaling van
€ 321.500,-- min € 251.533,-- = € 69.967,--, dit ten aanzien van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] elk afzonderlijk. De vordering zal aldus berekend worden toegewezen. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal echter worden afgewezen, nu [eiser in conventie] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] niet heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt die vallen buiten het bestek van de voorbereiding van deze procedure.
4.22. Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de kosten van deze procedure op de hierna te vermelden wijze tussen hen worden gecompenseerd. De kosten van de door [eiser in conventie] gelegde conservatoire beslagen zullen evenwel ten laste van [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] worden gebracht, nu uit het bovenstaande blijkt dat de beslagen op een deugdelijk vorderingsrecht waren gebaseerd. Hieraan doet niet af dat de beslagen bij het kort-gedingvonnis van 18 maart 2004 zijn opgeheven.
5. De beoordeling van de vordering in reconventie
5.1. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat aan het gedeelte van de reconventionele vordering dat strekt tot veroordeling van [eiser in conventie] tot voldoening van de contractuele boete, de grondslag is komen te ontvallen. Dit onderdeel van de vordering zal bij eindvonnis worden afgewezen. De resterende onderdelen van de eis in reconventie strekken tot nakoming van de overeenkomst van 8 december 2003, voorzover dit nog niet is geschied. In het bijzonder gaat het om afgifte van zaken uit de nalatenschap van erflaatster door [eiser in conventie], alsook om het opmaken van een vermo-gens-opstelling met betrekking tot het verloop van het vermogen van erflaatster.
5.2. Ten aanzien van de (doos met) sieraden geldt dat [eiser in conventie] deze aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] dient af te geven. De rechtbank begrijpt dat [eiser in conventie] inmiddels (te weten begin juli 2004) aan deze afgifteverplichting heeft voldaan, zodat het daarop betrekking hebbende onderdeel van de reconventionele vordering niet meer aan de orde is. Deze kwestie kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.
5.3. Ten aanzien van de gevorderde afgifte van de door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] verlangde zaken is de rechtbank van oordeel dat [eiser in conventie] zijn verplichtingen uit de overeenkomst van 8 december 2003 dient na te komen. Dit volgt uit het feit dat (i) zijn betoog dat geen overeenkomst is tot stand gekomen is verworpen in onderdeel 4.2 van dit vonnis, (ii) geen sprake is van een overeenkomst die blijkens onderdeel 4.13 vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden, en (iii) de stelling van [eiser in conventie] dat sprake is van een overeenkomst die berust op een vergissing uit-sluitend is toegelicht voorzover het betreft het boetebeding dat in die overeenkomst is opgenomen en het feit dat in die over-een-komst aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] een vergoeding wordt toegekend waarbij, anders dan de bedoeling van partijen was, niet is uitgegaan van de helft van de waarde van de woning, maar waarbij de vergoeding is berekend over de volledige waarde van de woning.
5.4. Terzake de resterende geschilpunten in reconventie heeft de rechtbank behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Dit betreft in de eerste plaats de inboedelgoederen (inclusief schilderijen) die [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] uit de nalatenschap wensen te verkrijgen. Hun vordering is op dit punt niet gespecificeerd, terwijl de rechtbank het begrijpelijk acht dat [eiser in conventie] inspraak wenst met betrekking tot de inboedelzaken die [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] onder zich wensen te verkrijgen.
5.5. Voorts wenst de rechtbank met partijen van gedachten te wisselen over de wijze waarop kan worden voorzien in de informatie die [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] met betrekking tot het verloop van het vermogen van erflaatster wensen te verkrijgen. Terzake het laatste merkt de rechtbank op dat [eiser in conventie] zich bereid heeft verklaard de verlangde inlichtingen via de heer Rademaker te verstrekken. Nu dit tot dusverre niet tot een oplossing heeft geleid, zal de rechtbank ter comparitie met partijen de mogelijkheid bespreken om zonodig een deskundige te benoemen die de door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] verlangde definitieve vermogensopstelling zal opstellen. In dat verband kan tevens de mogelijke afloop van de tweede procedure tegen de KBC Bank aan de orde komen alsook de overige kwesties van fi-nanciële aard die partijen verdeeld houden in verband met de afwikkeling van de nalatenschap.
5.6. De comparitie zal ten slotte worden benut om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling van de resterende geschilpunten tussen partijen te onderzoeken, waarbij de mogelijkheden voor een mediation (nogmaals) met partijen zullen worden besproken. Thans wordt in reconventie derhalve beslist als volgt.
6.1 verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] jegens [eiser in conventie] geen nakoming hadden mogen verlangen van de overeenkomst van 8 december 2003 voorzover daarin aan [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] elk afzonderlijk een hogere vergoeding is toegekend dan € 251.533,--, alsook voor-zo-ver daarin is bepaald dat [eiser in conventie] aan hen beide een boete verbeurt van € 5.000,-- per dag indien hij zich niet aan een van de bepalingen in de overeenkomst houdt;
6.2. veroordeelt [gedaagde in conventie sub 1] tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [eiser in conventie] te voldoen een bedrag van € 69.967,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 10 februari 2004 tot aan de dag van de voldoening;
6.3. veroordeelt [gedaagde in conventie sub 2] tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [eiser in conventie] te voldoen een bedrag van € 69.967,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te re-kenen vanaf 10 februari 2004 tot aan de dag van de voldoening;
6.4. heft op alle door [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] ten laste van [eiser in conventie] gelegde conservatoire beslagen, in het bijzonder de conservatoire beslagen die zijn omschreven in onderdeel 2.15 van dit vonnis;
6.5. veroordeelt [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] aan [eiser in conventie] te vergoeden de kosten van de beslaglegging als omschreven in onderdeel 2.12 van dit vonnis, aan de zijde van [eiser in conventie] begroot op € 1.421,-- aan salaris procureur en € 317,43 voor verschotten; compenseert de proceskosten in cnventie voor het overige in deze zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.6. verklaart de onderdelen 6.2 tot en met 6.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7. wijst het in conventie meer of anders gevorderde af;
6.8. bepaalt dat partijen in persoon, vergezeld van hun raadslieden dienen te verschijnen op een zitting van het lid van deze rechtbank mr. De Wolf voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;
6.9. bepaalt dat deze zitting zal worden gehouden op maandag 6 juni 2005 te 09.00 uur in het gebouw van de rechtbank, Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht;
6.10. bepaalt dat de partij die op dit tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de secretaresse (mevrouw H. Alberts, kamer A2-16) van mr. De Wolf om een nadere dagbepaling dient te vragen, zulks onder opgave van verhinderdata van beide partijen;
6.11. houdt iedere verdere beslissing in reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.M. de Wolf en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 april 2005.
w.g. griffier w.g. rechter