UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke
zaken, in het geding tussen:
[eiseres],
gevestigd te Utrecht,
e i s e r e s,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 oktober 2003 (bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 mei 2003 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan eiseres vanwege onvoldoende reïntegratie-inspanningen de verplichting opgelegd tot het doorbetalen van het loon aan haar [werkneemsterr] gedurende vier maanden na afloop van de eerste periode van 52 weken ziekte op 8 april 2003.
De werkneemster heeft aangegeven niet als partij aan deze beroepszaak te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming verleend voor het toezenden aan eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om ten behoeve van de kennisneming van de medische stukken een advocaat of een arts-gemachtigde in te schakelen.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 september 2004 waar eiseres, daartoe opgeroepen bij gemachtigde, is verschenen bij gemachtigde H.K. Knol, werkzaam bij PartnerConsult Adviesgroep B.V. te Opijnen, en [directeur], algemeen directeur van eiseres. Verweerder, daartoe eveneens opgeroepen bij gemachtigde, heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.J. van Werven, werkzaam bij het Uwv.
Feiten
De werkneemster, vanaf 1 september 1994 bij eiseres in dienst als schoonmaakster, heeft zich op 9 april 2002 ziek gemeld onder meer vanwege hartklachten en vermoeidheidsklachten.
In het kader van de beoordeling bij einde wachttijd van het reïntegratieverslag, dat gevoegd is bij de aanvraag van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft de verzekeringsarts Y.M. Margry blijkens diens rapportages van 10 en 13 maart 2003 vastgesteld dat bij de werkneemster geen sprake is van "geen duurzaam benutbare mogelijkheden", omdat aan geen van de daartoe gestelde voorwaarden uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit) wordt voldaan. Volgens de verzekeringsarts is sprake van verwijtbaar handelen van eiseres, omdat bij aanvang van de uitval geen goede probleemanalyse is gemaakt, de medische beperkingen van de werkneemster overschat zijn en er geen verdere analyse van haar psychische beperkingen is gedaan. De verzekeringsarts stelt vanwege de aard en de ernst van het verzuim, de foutieve beoordeling dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en de onvoldoende interventies, de sanctieduur op zes maanden. Aangezien de benodigde tijd om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren vier maanden wordt geacht, stelt de verzekeringsarts de sanctieduur uiteindelijk op vier maanden vast.
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft verweerder de verplichting van eiseres het loon door te betalen aan de werkneemster verlengd met vier maanden van 8 april 2003 tot 8 augustus 2003, onder gelijktijdige afwijzing van de aanvraag van de WAO-uitkering van de werkneemster.
Nadat eiseres hiertegen bezwaar heeft aangetekend, heeft verweerder bij besluit van 21 mei 2003 het bezwaar gegrond verklaard, uitsluitend op de grond dat verweerder niet over de stukken beschikt die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van 13 maart 2003. Hierdoor kan de juistheid van dat besluit door verweerder niet worden vastgesteld en vervalt derhalve het besluit. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat er een nieuwe beslissing zal worden genomen over een eventuele verlenging van de periode waarover eiseres verplicht is het loon van de werkneemster door te betalen.
Bij het primaire besluit van 28 mei 2003 heeft verweerder met gelijkluidende inhoud als het eerdere vervallen verklaarde besluit van 13 maart 2003 de loondoorbetalings-verplichting van eiseres verlengd met vier maanden tot 8 augustus 2003. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de duur is afgestemd op de aard en de ernst van het verzuim en de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren. Ook tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
In het kader van de einde wachttijdbeoordeling per 8 augustus 2003 heeft de verzekeringsarts T. Hendrikx in de rapportage van 15 juli 2003 vastgesteld dat ten gevolge van klachten van angina pectoris en rugklachten beperkingen bij de werkneemster aanwezig zijn op het fysieke vlak. De op 10 maart 2003 vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) kan worden gehandhaafd, waarbij uit oogpunt van zorgvuldigheid beperkingen op het vlak van fysieke omgevingseisen en op het vlak van statische houdingen worden toegevoegd. Deze verzekeringsarts stelt eveneens vast dat bij de werkneemster geen sprake is van "geen duurzaam benutbare mogelijkheden".
In verband met het door eiseres ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 28 mei 2003 heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 25 augustus 2003 haar bezwaar toegelicht.
De bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté heeft in zijn rapportage van 15 oktober 2003 gemotiveerd geconcludeerd dat er geen redenen zijn de door de primaire verzekeringsarts aangegeven conclusies te wijzigen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 28 mei 2003 gehandhaafd. Verweerder volstaat in dat verband met verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 15 oktober 2003, aangezien die niet kan worden meegezonden naar eiseres vanwege de privacybescherming van de werkneemster.
Blijkens zijn rapportage van 20 oktober 2003 heeft de arbeidsdeskundige O. Pahladsingh vastgesteld dat de werkneemster ongeschikt is voor de maatgevende arbeid bij de eigen werkgever. Verder zijn er voor de werkneemster gezien haar krachten, bekwaamheden, opleiding en arbeidservaring onvoldoende functies te duiden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de forse beperkingen op de punten tillen, staan, frequent reiken, werken met deadlines/pieken, getordeerd werken en fysiek zwaar werk.
Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld dat vanwege onvoldoende te duiden functies de werkneemster per 8 april 2003 ingedeeld wordt in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, en dat de WAO-uitkering aan haar betaald zal worden vanaf 8 augustus 2003.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door op 28 mei 2003 een nieuw besluit te nemen dat gelijkluidend is aan het eerdere besluit van 13 maart 2003, terwijl bij het besluit op bezwaar van 21 mei 2003 geheel aan het bezwaar van eiseres tegemoet is gekomen.
Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door niet nader te motiveren waarom er wel sprake zou zijn van duurzaam benutbare mogelijkheden, maar slechts te verwijzen naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts die aan eiseres niet mag worden overgelegd. Volgens eiseres valt deze rapportage voor zover deze betrekking heeft op de vraag of er al dan niet terecht tot "geen duurzaam benutbare mogelijkheden" zou zijn geconcludeerd, niet onder de noemer medisch geheim en had deze aan haar moeten worden verstrekt. Voorts is het volgens eiseres niet alleen aan de arts om te concluderen dat er nog sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden, dan wel dat er nog een restcapaciteit aanwezig is, zodat ook overlegd had moeten worden met een arbeidsdeskundige. Eiseres stelt dat van een restcapaciteit geen sprake was en dat haar evenmin kan worden verweten onvoldoende reïntegratie-inspanningen te hebben ondernomen. In dat verband verwijst eiseres naar het besluit van 20 oktober 2003, waaruit duidelijk zou blijken dat de werkneemster niet in staat is gangbare arbeid te verrichten en dat eiseres de werkneemster geen passend werk kan aanbieden. Gelet op de aanwezige beperkingen in combinatie met de leeftijd van de werkneemster was ook niet te verwachten dat de arbeidsmogelijkheden zouden toenemen. Eiseres blijft dan ook bij haar standpunt dat terecht was geconcludeerd dat bij de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden aanwezig waren.
Verweerder bestrijdt dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen, aangezien gelet op de strekking van het besluit van 21 mei 2003 niet als vaststaand kon worden aangenomen dat er na het aangekondigde primaire onderzoek geen verlenging van de loondoorbetalingsplicht zal plaatsvinden. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de rapportages van de (bezwaar-) verzekeringsartsen behoorden tot het medisch geheim en onder de medische besluitenregeling vielen. Volgens verweerder zijn de (bezwaar-) verzekeringsartsen op grond van hun expertise in staat om vast te stellen of wordt voldaan aan de uitzonderingscriteria van de standaard "geen duurzaam benutbare mogelijkheden".
Nu geen plan van aanpak is opgesteld, heeft volgens verweerder het volledig verzuim voortgeduurd. Het opstellen van een plan van aanpak heeft tot doel om in een vroeg stadium reïntegratie te bevorderen, zodat voorkomen kan worden dat een werknemer gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt blijft. Er zijn derhalve onvoldoende reïntegratie-inspanningen verricht, zodat volgens verweerder terecht een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting aan eiseres is opgelegd. Op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 april 2003 vastgesteld op 80-100%, maar daaruit kan niet geconcludeerd worden dat er geen sprake was van restcapaciteit tijdens het eerste ziektejaar.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 34a, eerste lid, van de WAO gaat de aanvraag voor de toekenning van de uitkering vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 71a van de WAO. Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wijst het Uwv, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 71a, negende lid, van de WAO de aanvraag af.
Ingevolge artikel 71a, eerste lid, van de WAO houdt de werkgever jegens wie de werknemer bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aantekening van het verloop van de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratie van de werknemer.
Ingevolge het derde lid van dit artikel stelt de werkgever uiterlijk twee weken voordat de termijn is verstreken waarbinnen de belanghebbende zijn aanvraag voor toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te doen, in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel 71a van de WAO kunnen bij of krachtens ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de verplichtingen geformuleerd in het eerste tot en met het zesde lid. Deze regels zijn uitgewerkt in de Regeling procesgang eerste ziektejaar (Stcrt. 2002, 60), die beoogt de procesgang in het eerste ziektejaar te verbeteren en vroegtijdige initiatieven voor reïntegratie te stimuleren.
Mede aan de hand van de in deze Regeling vervatte minimumeisen worden de door de werkgever en de werknemer verrichte reïntegratie-inspanningen aan het eind van het eerste ziektejaar beoordeeld.
Ingevolge artikel 71a, negende lid, van de WAO stelt het Uwv, voor zover hier van belang, indien bij de beoordeling als bedoeld in artikel 34a van de WAO blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en de ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.
Het tiende lid van dit artikel 71a van de WAO bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de toepassing van het negende lid nadere regels kunnen worden gesteld. Een algemene maatregel van bestuur als hier bedoeld is tot op heden niet tot stand gekomen.
Gelet op de artikelen 34a, eerste lid, en 71a van de WAO en de Regeling procesgang eerste ziektejaar heeft verweerder bij besluit van 3 december 2002 (Stcrt. 2002, 236) de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat de beoordeling van de door werkgever en werknemer geleverde reïntegratie-inspanningen zal plaatsvinden op basis van het beoordelingskader in de bijlage bij het besluit.
Het Uwv heeft voorts bij besluit van 12 maart 2003 (Stcrt. 2003, 54) strekkend tot uitvoering van artikel 71a, negende lid, van de WAO de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter vastgesteld. Op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van deze beleidsregels is de werkgever in verzuim voor zover hij naar het oordeel van het Uwv, toetsend aan de Regeling procesgang eerste ziektejaar en de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, heeft nagelaten zo tijdig mogelijk die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig waren om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten, en hij daarvoor geen deugdelijke grond kan aanvoeren.
Op grond van artikel 4 van deze beleidsregels wordt het verzuim, in volgorde van toenemende ernst, aangemerkt als beperkte, ernstige, grove of uiterste nalatigheid. Indien de werkgever geen of nagenoeg geen reïntegratie-inspanningen heeft verricht enkel doordat hij te goeder trouw en ten onrechte heeft aangenomen dat de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden had als bedoeld in artikel 2 van het Schattingsbesluit, wordt dat verzuim op grond van artikel 4, derde lid, onder e, van deze beleidsregels aangemerkt als ernstige nalatigheid.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van deze beleidsregels wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op het tijdvak dat naar verwachting benodigd zal zijn om de werkgever in staat te stellen alsnog zijn reïntegratieverplichtingen volledig na te komen, doch ten minste op vier maanden. Op grond van het vierde lid wordt de loondoorbetalingsperiode vastgesteld op ten hoogste zes maanden, indien het verzuim wordt aangemerkt als ernstige nalatigheid.
De periode waarin de werkgever het loon moet doorbetalen, hangt niet alleen af van de aard en ernst van het verzuim, maar ook van de termijn die nodig is om het verzuim te herstellen. Wanneer dit twee verschillende perioden oplevert, gaat het Uwv in de praktijk uit van de kortste periode.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de grief van eiseres dat verweerder onrechtmatig zou hebben gehandeld door op 28 mei 2003 een nieuw besluit te nemen, is de rechtbank van oordeel dat geen rechtsregel zich tegen deze handelwijze verzet. Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 mei 2003 het bezwaar van eiseres uitsluitend gegrond verklaard vanwege het niet kunnen beschikken over de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van 13 maart 2003. Bovendien heeft verweerder in zijn beslissing op bezwaar reeds aangekondigd dat een nieuwe beslissing zal worden genomen over de eventuele verlenging van de loondoorbetalingsplicht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de grief van eiseres dat haar ten onrechte de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn onthouden, voorzover daarin is gemotiveerd dat niet sprake kon zijn van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, als volgt.
In hoofdstuk VII, paragraaf twee met als titel Medische besluiten (hierna: de medische besluitenregeling), van de WAO is onder meer opgenomen artikel 88c. Dat artikel bepaalt dat inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die arts is.
Artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien kennisneming van stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, de rechtbank kan bepalen dat deze kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de bezwaarprocedure geen arts-gemachtigde op grond van artikel 88c WAO heeft ingeschakeld. Aangezien de rapportages van de (bezwaar-)verzekeringsartsen medische informatie bevatten, waaronder de medische overwegingen die tot de conclusie hebben geleid dat de arbodienst ten onrechte heeft gesteld dat sprake was van "geen duurzaam benutbare mogelijkheden", is verweerder van mening dat hij de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De rechtbank overweegt in dit verband dat aan verweerder niet kan worden verweten dat voor eiseres in de bezwaarschriftprocedure andere, minder vergaande, waarborgen gelden dan in de rechterlijke procedure. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraken meermalen overwogen dat de medische besluitenregeling en met name artikel 88c van de WAO in strijd is met de uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende elementaire eisen van een eerlijk proces, zodat aan de medische besluitenregeling in procedures voor de administratieve rechter geen onverkorte toepassing kan worden gegeven.
Aan de uit artikel 6 EVRM voortvloeiende waarborgen wordt in ieder geval wel voldaan wanneer in een procedure bij de rechtbank en de CRvB met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb door de gemachtigde kennis kan worden genomen van alle processtukken, waaronder de medische stukken. De CRvB is van oordeel dat een bestuursorgaan - anders dan de rechter - op grond van artikel 6 EVRM niet kan worden geacht te zijn gehouden af te wijken van de medische besluitenregeling en met name van artikel 88c van de WAO, in het kader van de heroverweging in bezwaar van een eerder genomen besluit. Dit brengt mee dat in de bezwaarschriftprocedure andere, namelijk minder vergaande, waarborgen gelden dan in de rechterlijke procedure. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraken van de CRvB van 13 februari 2002, RSV 2002, 128 en 130, van 28 mei 2002, AB 2002, 329 en van 27 september 2002, USZ 2002, 327. De rechtbank merkt op dat eiseres overigens evenmin tijdens de beroepsprocedure een arts-gemachtigde, een advocaat of een gemachtigde aan wie bijzondere toestemming is verleend op grond van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb heeft ingeschakeld.
Ten aanzien van het materiële geschilpunt tussen partijen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de verplichting van eiseres tot doorbetaling van het loon aan de werkneemster heeft verlengd met vier maanden van 8 april 2003 tot 8 augustus 2003 vanwege onvoldoende geleverde reïntegratie-inspanningen, omdat eiseres er ten onrechte vanuit is gegaan dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden had.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of een op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten erkende instelling;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene door het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Gelet op de rapportages van 10 maart 2003 en 15 juli 2003 van de verzekeringsartsen Margry en Hendrikx en de rapportage van 15 oktober 2003 van de bezwaarverzekerings-arts Kreté heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres ten onrechte ervan is uitgegaan dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden zou hebben. Uit de door eiseres aangeleverde stukken van de arbodienst is niet gebleken dat aan de in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit gestelde criteria werd voldaan. Desgevraagd is namens eiseres ter zitting bevestigd dat zij op de hoogte was van de standaard "geen duurzaam benutbare mogelijkheden". De rechtbank slaat hierbij ook acht op de ongedateerde aantekening van de gemachtigde van eiseres (gedingstuk M9) waaruit kan worden afgeleid dat eiseres bewust voor een keuze heeft gestaan tussen het accepteren van volledige arbeidsongeschiktheid van de werkneemster of het alsnog aan haar ander werk aanbieden en realiseren. Hiermee geeft eiseres derhalve impliciet aan dat toepassing van de standaard niet mogelijk was.
De stelling van eiseres dat zij voor haar standpunt dat bij de werkneemster sprake was van geen duurzaam benutbare mogelijkheden te goeder trouw is afgegaan op haar informatie van de arbodienst kan niet worden onderschreven. De rechtbank wijst in dat verband op vaste jurisprudentie van de CRvB dat het feit dat een werkgever een overeenkomst met een arbodienst heeft gesloten, aan de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever niet afdoet (CRvB 29 april 2003, RSV 2003/167), waaruit volgt dat de gevolgen van een onjuiste beoordeling door de arbodienst voor rekening komen van de werkgever.
De rechtbank overweegt dat nu eiseres geen reïntegratie-inspanningen heeft verricht doordat zij ten onrechte heeft aangenomen dat de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, uit de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter voorvloeit dat de loondoorbetalingsperiode wordt vastgesteld op ten hoogste zes maanden. Verweerder heeft het tijdvak dat naar zijn verwachting voor eiseres benodigd zal zijn om alsnog de reïntegratieverplichtingen na te komen, korter geacht en de loondoorbetalingsperiode voor eiseres vastgesteld op vier maanden. Ter zitting heeft verweerder beaamd dat aangezien eiseres ten onrechte heeft aangenomen dat er voor de werkneemster geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn, daaruit volgens verweerder volgt dat voor de werkneemster mogelijkheden hadden bestaan om te reïntegreren.
De rechtbank is van oordeel dat dit uitgangspunt van verweerder zonder nader onderzoek, niet juist is en vindt daarvoor steun in de bijlage bij de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Daarin wordt opgemerkt dat het niet realiseren van een werkhervatting in principe geen bevredigend resultaat is wanneer geen reïntegratie-inspanningen zijn verricht, terwijl niet gesteld kan worden dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. Het eindoordeel hangt in dat geval af van de bevindingen die worden opgedaan tijdens het inzoomen op de daadwerkelijk ondernomen activiteiten, waarbij de werkgever/arbodienst moet motiveren waarom er geen restcapaciteit is geconstateerd, de werkgever en de werknemer moeten motiveren waarom er geen bevredigend reïntegratieresultaat is behaald en waarom de activiteiten die in redelijkheid hadden kunnen mogen worden verwacht, niet zijn verricht. Bovendien blijkt dat pas als de werkgever en de werknemer niet kunnen motiveren waarom is nagelaten de in redelijkheid te verwachten reïntegratie-inspanningen te leveren, verweerder een negatief eindoordeel kan vellen.
Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank in dat verband niet gebleken dat een gedegen onderzoek van de zijde van verweerder heeft plaatsgevonden. Voorts had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen concreet aan te geven welke reële reïntegratie-inspanningen redelijkerwijs van eiseres in haar specifieke geval, gelet op de mogelijkheden en beperkingen van de werkneemster, verlangd konden worden. In dat verband wijst de rechtbank erop dat voor de werkneemster na afloop van de wachttijd van 52 weken geen gangbare functies konden worden geselecteerd, hetgeen een indicatie is dat er in het eerste ziektejaar niet of nauwelijks reële reïntegratiemogelijkheden voor haar bestonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder te vroeg zijn eindoordeel heeft geveld dat eiseres in het onderhavige geval onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank acht het bestreden besluit dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet naar behoren gemotiveerd, zodat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dienen te nemen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, is er aanleiding verweerder, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van ? 232,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van ? 644,-, te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet als voorzitter en mr. J.F. Bandringa en mr. M.P. Gerrits-Janssens als leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2004.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
mr. M.S.D. de Weerd mr. Y. Sneevliet
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.