ECLI:NL:RBUTR:2003:AO0695
Rechtbank Utrecht
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Weigering te gedogen en intrekking van een gedoogverklaring zijn geen besluiten in de zin van de Awb
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 december 2003 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen de Voetbalvereniging IJsselmeervogels en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten. Het beroep van de eiseres richtte zich tegen een besluit van 27 november 2002, waarin het bezwaar van de Christelijke Middenstandsvereniging Bunschoten - Spakenburg - Eemdijk en andere bezwaren tegen een eerder besluit van 30 januari 2002 gegrond zijn verklaard. Dit eerdere besluit betrof de gedooging van verkoopactiviteiten van de eiseres in haar kantine, die volgens verweerder in strijd waren met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door mr. J. Heinen en Ir. P.F. Heinen, en de verweerder door mr. J.H. Meijer en J.E.P.M. Reijnen. De Middenstandsvereniging was vertegenwoordigd door W. Schaap en C.J. van Voorbergen.
De rechtbank heeft in haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat de weigering om te gedogen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de schriftelijke weigering om een met het bestemmingsplan strijdig gebruik te gedogen, in het algemeen geen rechtsgevolg met zich meebrengt. Pas wanneer het bestuursorgaan overgaat tot handhaving, zoals het opleggen van bestuursdwang, ontstaat er een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een besluit tot intrekking van een gedoogverklaring, omdat dit ook slechts een mogelijkheid tot handhaving inhoudt. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om haar standpunt te onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de vragen van eiseres over handhaving en het vertrouwensbeginsel pas aan de orde kunnen komen bij een concreet handhavingsbesluit. De mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M. ter Brugge, lid van de enkelvoudige kamer, en is opgemaakt door de griffier drs. H. Maaijen.