ECLI:NL:RBUTR:2001:AE2616
Rechtbank Utrecht
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bouwvergunning ondergrondse parkeergarage te Haarlem
In deze zaak heeft de president van de Rechtbank Utrecht op 4 oktober 2001 uitspraak gedaan over de verzoeken om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een ondergrondse parkeergarage aan de Damstraat in Haarlem. De bouwvergunning was op 13 juni 2001 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, stelden dat de procedure onjuist was gevolgd en dat het bouwplan in strijd was met het stadsvernieuwingsplan 'Bakenes'. Daarnaast werden er zorgen geuit over verkeersveiligheid, vervuiling door ventilatieopeningen, en de impact van de parkeergarage op het uitzicht en de parkeermogelijkheden van de verzoekers.
De rechtbank overwoog dat de president op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om een voorlopige voorziening te treffen. De president benadrukte dat de toetsing in deze procedure een voorlopig karakter heeft en de rechtbank niet bindt in de bodemprocedure. De president concludeerde dat verzoekers als belanghebbenden konden worden aangemerkt, gezien hun nabijheid tot het bouwproject.
De rechtbank oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met de bepalingen van het stadsvernieuwingsplan en dat de vergunninghouder voldoende had aangetoond dat de bouwplannen in overeenstemming waren met de geldende wet- en regelgeving. De president wees op de positieve adviezen van de schoonheidscommissie en de verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. De belangenafweging leidde tot de conclusie dat de belangen van de vergunninghouder, die gebonden was aan contractuele verplichtingen, zwaarder wogen dan die van de verzoekers.
Uiteindelijk werd besloten om de verzoeken om een voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er geen aanleiding was om de verleende bouwvergunning te schorsen. De president concludeerde dat er geen gronden waren voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat de verzoekers niet in hun gelijk werden gesteld.