ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8189

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 00/2112,2113,2115,2117 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en overtreding van de APV in Utrecht

In deze zaak gaat het om verzoeken om voorlopige voorzieningen die zijn ingediend door vier verzoekers tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Op 3 november 2000 heeft de gemeente Utrecht aan de verzoekers gelast om zich binnen twee uur te verwijderen van een parkeerterrein aan de Koningsweg en zich in de toekomst te onthouden van overtredingen van artikel 43 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De verzoekers, die zwervend zijn, hebben ter zitting aangevoerd dat zij niet in hun caravans kunnen slapen, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij dat wel zullen doen, wat een gevaar voor overtreding van de APV met zich meebrengt.

De rechtbank heeft de verzoeken op 3 november 2000 behandeld in een openbare zitting, waarbij verzoeker 1 in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigden. De gemeente Utrecht werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De president van de rechtbank heeft aan het einde van de zitting alle besluiten van 3 november 2000 geschorst, de gemeente Utrecht veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en bepaald dat het griffierecht aan de verzoekers moet worden terugbetaald. De president oordeelt dat de gemeente onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een overtreding die ernstige schade zou veroorzaken. De uitspraak is gedaan door de fungerend president op 3 november 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. SBR 00/2112 VV, SBR 00/2113 VV, SBR 00/2115 VV, SBR 00/2117 VV
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:
Verzoeker 1, verzoeker in SBR 00/2112 VV,
Verzoeker 2, verzoeker in SBR 00/2113 VV,
Verzoeker 3, verzoekster in SBR 00/2115 VV,
Verzoeker 4, verzoeker in SBR 00/2117 VV,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder in alle gedingen.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES
1.1 De verzoeken hebben betrekking op de aan verzoekers op 3 november 2000 om 13.00 uur uitgereikte besluiten van verweerder, waarbij verzoekers zijn gelast om zich binnen twee uur na uitreiking van de besluiten te verwijderen en verwijderd te houden van het parkeerterrein aan de Koningsweg te Utrecht, alsmede om zich in de toekomst te onthouden van overtreding van artikel 43 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) op andere openbare wegen binnen de grenzen van de gemeente Utrecht.
1.2 De verzoeken zijn op 3 november 2000 gevoegd in een openbare zitting behandeld, waar verzoeker 1 in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam en een kennis van verzoeker 1. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. van Doorn, ambtenaar van de gemeente Utrecht.
2. BESLISSING
Aan het slot van de behandeling van het verzoek heeft de president:
2.1 alle in geding zijnde besluiten van 3 november 2000 geschorst;
2.2 verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van f 1420,--, te betalen door de gemeente Utrecht;
2.3 bepaald dat de gemeente Utrecht aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van 1 x f 225,-- terugbetaalt.
3. GRONDEN
3.1 Vaststaat dat thans nog geen sprake is van overtreding van artikel 43 van de APV.
Van de zijde van verweerder is dit ook niet betwist. Verweerder heeft terzake aangegeven dat de onderhavige besluiten zien op het preventief aanzeggen van bestuursdwang.
3.2 Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) (zie: Vz. ABRS 1-2-1999, AB 1999/302) kunnen ook dergelijk besluiten tot het voorkomen van een daadwerkelijke overtreding slechts worden genomen indien sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift, waardoor ernstige schade zou ontstaan en indien die overtreding in de beschikking kan worden omschreven met die mate van duidelijkheid die uit het oogpunt van rechtszekerheid ten aanzien van handhavingsbeschikkingen is vereist.
3.3 Geoordeeld wordt dat, mede gelet op het feit dat verzoekers thans zwervende zijn en ook reeds in de afgelopen nacht aan de openbare weg in hun caravans hebben geslapen
- hetgeen is geconstateerd door de politie -, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding van artikel 43 van de APV. In dit verband wordt opgemerkt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekers gedurende de komende nacht(en) niet in hun caravans zullen slapen c.q. liggen.
3.4 Naar dezerzijds oordeel is van de zijde van verweerder evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de dreigende overtreding van artikel 43 van de APV ernstige schade zal ontstaan. Hetgeen namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht, te weten dat het thans toestaan van overtreding van artikel 43 van de APV door verzoekers ertoe zal leiden dat Utrecht een vrijplaats wordt voor andere zigeuners c.q. woonwagenbewoners zonder een vaste standplaats, hetgeen van de gemeente Utrecht inzet van politie c.q. andere mankracht zal vergen, wordt onvoldoende concreet en te speculatief geacht om te kunnen spreken van ernstige schade in hiervoor bedoelde zin.
3.5 Gelet op het voorgaande bestaat er aanleiding om alle in geding zijnde besluiten van 3 november 2000 te schorsen.
3.6 Voorts zijn er termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers ad f 1420,-.
De mondeling uitspraak is gewezen door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, fungerend president, op 3 november 2000.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De president:
R.C. Stijnen P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Afschrift verzonden aan partijen op: