ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. SBR 00/188 en SBR 00/189 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
Vereniging voor Behoud Oude Bomen, gevestigd te Baarn,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES
1.1 Bij besluit van 30 november 1999, verzonden 2 december 1999, heeft verweerder besloten een kapvergunning te verlenen voor de linde achter de Oude Kerk aan de Kerk-straat en de Eemstraat te Soest (kadastraal bekend: sectie B, nummer 954). Op 8 december 1999 is vervolgens het besluit waarbij aan deze linde de monumentenstatus is ontnomen bekend gemaakt. Bij besluit van 3 december 1999, verzonden 9 december 1999, heeft verweerder tenslotte aan de gemeente Soest een aanlegvergunning verleend ten behoeve van het rooien van genoemde linde.
1.2 Bij brief van 7 december 1999 is namens eiseres tegen deze besluiten een beroepschrift ingediend bij deze rechtbank. Onder toepassing van het bepaalde in artikel 6:15 van de Al-gemene wet bestuursrecht (Awb) is dit schrijven doorgezonden naar verweerder om als be-zwaarschrift te worden behandeld.
1.3 In voormelde brief van 7 december 1999 is namens eiseres eveneens aan de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb.
1.4 Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2000, verzonden 27 januari 2000, de inge-diende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.5 Bij brief van 31 januari 2000 is namens eiseres een beroepschrift tegen dit besluit ingediend bij deze rechtbank. Hierin is tevens aangegeven dat het verzoek om een voor-lopige voorziening wordt gehandhaafd.
1.6 Het verzoek is op 25 februari 2000 ter zitting behandeld, waar namens eiseres A en B zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door ir A.C. van Halsema en C. Swinkels, ambtenaren van de gemeente Soest.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Verweerder heeft in zijn besluit van 25 januari 2000 aangegeven dat de heer A niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van de Awb, nu hij in de gemeente Z woont en de linde in Soest staat. Eiseres kan evenmin als belanghebbende in de zin van de Awb worden beschouwd, nu zij geen vereniging is als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter zitting is namens verweerder nog aangegeven dat ook op de hoorzitting van 19 januari 2000 geen statuten (of andere schriftelijke stukken) konden worden overgelegd namens eiseres.
2.4 Namens eiseres is aangevoerd dat eiseres ten tijde van de primaire besluiten een 'ver-eniging in wording' ofwel een informele vereniging was, hetgeen voldoende is volgens het BW. Nadat eind november 1999 al een eerste aanvrage om inschrijving in het handelsre-gister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken (verder: KvK) was ingediend, is deze retour gezonden aan . A in verband met een onjuiste bevoegdheidsverdeling. Vervolgens is er enige tijd verstreken waarin enkele onenigheden zijn opgelost en waarin tegen een aantal andere kapvergunningen is geageerd. Mede in verband met deze omstandigheden was er ten tijde van de hoorzitting op 19 januari 2000 nog geen inschrijving in het handels-register van de KvK. Inmiddels is eiseres wel als vereniging ingeschreven en zijn de statuten, die begin december 1999 al in concept-vorm aanwezig waren, vastgesteld. Voorts was het verweerder duidelijk dat de doelstelling van eiseres was en is om te 'strijden' voor het behoud van oude bomen. Tenslotte is heeft . A er op gewezen dat eiseres al in november 1999 als zodanig in diverse kranten is genoemd en dat de naam van de vereniging ook voor zichzelf spreekt.
2.5 Nu alleen namens eiseres een beroepschrift is ingediend en niet (ook) door A, wordt in het hiernavolgende uitsluitend het beroepschrift van eiseres behandeld.
2.6 Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Onder belanghebbende wordt ver-staan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.". In het derde lid van dit artikel is voorts bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede wor-den beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 2:26, eerste lid, van het BW - voor zover hier van belang - is een ver-eniging een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel.
In artikel 2:30, eerste lid, van het BW is bepaald dat een vereniging, waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, geen registergoederen kan verkrijgen en geen erfgenaam kan zijn. In het derde lid van dit artikel is voorts bepaald dat de bestuurders van een zodanige vereniging haar kunnen doen inschrijven in het handelsregister. Indien de sta-tuten op schrift zijn gesteld, leggen zij alsdan een afschrift daarvan ten kantore van dat register neer.
2.7 Het standpunt van eiseres dat de oprichting van een vereniging als bedoeld in artikel 2:26 van het BW vormvrij is, zodat geen sprake hoeft te zijn van een oprichting bij notariële akte en een inschrijving in het handelsregister van de KvK, is juist. Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat aantoonbaar sprake moet zijn van een rechtspersoon om als be-langhebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb te kunnen worden aange-merkt. Bij een vereniging als bedoeld in artikel 2:26 van het BW dient dat bij het ontbreken van een notariële akte op andere wijze te worden aangetoond. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 1:2, derde lid, van de Awb en de jurisprudentie dienaangaande dient er een ledensubstraat te zijn, hetgeen kan blijken uit een ledenadministratie en regelmatige contributie-afdrachten. Verder is het bestaan van een organisatorisch verband voor een be-paald doel vereist en dient de rechtspersoon tijdig, dat wil zeggen: ten tijde van het bestre-den besluit, te bestaan. Hierbij is van belang dat een oprichtingshandeling is verricht en dat de doelstelling, de regels over de samenwerking en de bevoegdheidsverdeling vast staan.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts nog dat de rechtszekerheid vereist dat (onder meer) het bestuursorgaan moet kunnen weten met wie zij van doen heeft. In het algemeen dient dit uit schriftelijke stukken, zoals vastgestelde statuten, te blijken.
2.8 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat enkele personen zich in november 1999 hebben geprofileerd onder de naam van eiseres (of een naam die lijkt op die van eiseres). Uit de reactie van de gemeente Soest op de ingediende visies naar aanleiding van de bekendmaking van het voornemen om de kapvergunning te verlenen blijkt dat C en B namens de "Vereniging tot behoud van oude bomen" hun visie hebben ingediend. Verder blijkt hieruit dat A voornoemd, zijn visie zelfstandig heeft ingediend. Nadien is eiseres meer en meer door A vertegenwoordigd geworden.
2.9 Verder is ter zitting namens eiseres aangegeven dat er na indiening van het eerste ver-zoek om inschrijving in het handelsregister van de KvK enige onenigheid is ontstaan over de (interne) bevoegdheidsverdeling, de doelomschrijving en met name de reikwijdte daarvan. Voorts is niet gebleken van een gestructureerd samenwerkingsverband ten tijde van het primaire besluit aangezien niet duidelijk was wie welke bevoegdheden had. Eerst na het besluit op bezwaar zijn de statuten vastgesteld en is gebleken van een ledensubstraat van enige omvang.
2.10 Nu namens eiseres ook ter gelegenheid van de hoorzitting in het kader van de be-zwaarschriftenprocedure - desgevraagd - geen statuten of andere schriftelijk stukken, waarin de doelstellingen, de taken en bevoegdheden, de samenstelling van het bestuur en het toe- en uittreden van leden zijn vastgelegd, konden worden overgelegd, wordt geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres ten tijde van zowel de primaire besluiten als het bestreden besluit geen rechtspersoon was, als be-doeld in artikel 2:26 van het BW. Dat de statuten in concept aanwezig zouden zijn is eerst ter zitting aangevoerd en spoort niet met de mededeling namens eiseres tijdens de hoor-zitting gedaan en evenmin met het feit dat over een aantal punten nog interne verdeeldheid bestond.
2.11 De stelling van eiseres dat uit de naam van de vereniging voldoende duidelijk en ken-baar is geworden wat de doelstelling van eiseres is, kan in het licht van het vorenstaande niet worden gevolgd. Hierbij wordt er op gewezen dat er bij het (latere) bestuur van eiseres nog onenigheid was over de precieze doelstelling, hetgeen mede de vertraging bij de in-schrijving in het handelsregister heeft veroorzaakt.
2.12 De namens eiseres aangevoerde bezwaren kunnen gezien het vorenstaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard. Onder deze omstandigheden is er geen grond verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.14 Ook ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt geen aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.15 Derhalve wordt beslist als volgt.
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr T. Dompeling, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2000.
De griffier: De president:
mr M.E. Companjen mr T. Dompeling
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: