ECLI:NL:RBSHE:2012:BY7508

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 1100
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inschrijving in het specialistenregister psychiatrie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek tot inschrijving in het specialistenregister psychiatrie. Eiser, die op 1 september 2000 zijn opleiding tot psychiater had afgerond, had nooit eerder een aanvraag tot inschrijving ingediend. Na een mededeling van de inspecteur in 2011 dat hij onbevoegd was om als psychiater te werken, diende hij op 4 maart 2011 een aanvraag in, die werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Beleidsregels registratie 2011 van toepassing waren en niet de eerder geldende Beleidsregels registratie 2008, die inmiddels waren ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de overgangsbepaling in de nieuwe beleidsregels niet op de situatie van eiser van toepassing was.

Eiser stelde dat hij schade had geleden door het bestreden besluit, omdat hij tijdens de beoordelingsstage van zes maanden een lager salaris ontving dan als medisch specialist. Hij betoogde dat zijn aanvraag had moeten worden toegewezen op basis van de Beleidsregels 2008, maar de rechtbank oordeelde dat deze regels niet meer golden ten tijde van het primaire besluit. Eiser voerde ook aan dat de Beleidsregels 2011 hem ten onrechte niet toestonden om zonder opleidingsperiode ingeschreven te worden, maar de rechtbank vond dat de regelgeving geen ruimte bood voor zijn situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat verweerder op redelijke wijze had gehandeld door eiser de mogelijkheid te bieden zich in te schrijven na het doorlopen van de beoordelingsstage. De uitspraak benadrukt het belang van de geldende beleidsregels en de noodzaak voor artsen om tijdig een aanvraag tot registratie in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1100
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. F. Madani),
en
Medisch Specialisten Registratie Commissie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E.F. Bots).
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot inschrijving in het specialistenregister psychiatrie afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en op 28 februari 2012 de gronden van het beroep schriftelijk aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij faxbericht van 5 april 2004 gereageerd op het verweerschrift.
Verweerder heeft bij brief van 15 november 2012 daarop met een aanvullend verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede door mr. G.M. van Reenen en dr. L. Verschoor.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 1 september 2000 de opleiding tot psychiater met goed gevolg afgerond. Vanaf september 2000 heeft hij gemiddeld 40 uur per week patiëntgebonden werkzaamheden verricht. Hij heeft echter nimmer bij verweerder om de in artikel 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) verplicht gestelde inschrijving in het specialistenregister psychiatrie (verder: het register) verzocht. Nadat eiser begin 2011 door de inspecteur was medegedeeld dat hij onbevoegd was en niet langer als psychiater werkzaam mocht zijn, heeft hij bij verweerder op 4 maart 2011 een aanvraag tot registratie ingediend. Die aanvraag is bij het primair besluit afgewezen en daarbij is eiser medegedeeld dat hij enkel kan worden ingeschreven in het register indien hij een individueel scholingsprogramma van één tot twee jaar zou volgen. De afwijzing is bij het bestreden besluit gehandhaafd, maar daarbij is wel bepaald dat eiser na het succesvol afronden van een zogenaamde beoordelingsstage van zes maanden zou kunnen worden ingeschreven in het register. Inmiddels heeft eiser die beoordelingsstage afgerond en is hij sinds 1 januari 2012 ingeschreven in het register.
2. Het standpunt van eiser in beroep komt in grote lijnen op het volgende neer. Eiser heeft schade geleden als gevolg van het bestreden besluit. Die schade bestaat volgens eiser uit het inkomensverlies dat het gevolg is van het hebben moeten doorlopen van de beoordelingsstage. Hij heeft gedurende die zes maanden het salaris van een arts in opleiding tot specialist ontvangen (€ 3.917,00 per maand) in plaats van het salaris van een medisch specialist (€ 9.016,58 per maand). Indien verweerder inschrijving had toegestaan zonder daartoe eerst een opleidingsperiode verplicht te stellen, had hij die inkomstenderving niet geleden.
3.1. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zijn verzoek tot inschrijving had dienen te worden toegewezen, omdat hij een beroep kan doen op de Beleidsregels registratie 2008 van verweerder (de Beleidsregels 2008). Daarin is volgens eiser in artikel 2.2 een voorziening opgenomen voor een geval zoals het zijne, waarin een arts meer dan vijf jaar heeft gewacht met het indienen van de aanvraag tot registratie.
3.2. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat eiser op de Beleidsregels 2008 geen beroep kan doen, nu deze ten tijde van het nemen van het primaire besluit reeds waren ingetrokken en waren vervangen door nieuwe beleidsregels (de Beleidsregels 2011), waarin een bepaling als genoemd artikel 2.2 niet is opgenomen. Verder stelt verweerder dat zelfs indien de Beleidsregels 2008 op eiser van toepassing zouden zijn, het beroep op artikel 2.2 daarvan hem niet kan baten, nu dat artikel niet ziet op een geval als dat van eiser maar geschreven is voor buitenlandse specialisten die hier te lande als specialist werkzaam willen zijn.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregels 2011 op eiser van toepassing zijn en niet de Beleidsregels 2008. De Beleidsregels 2008 zijn immers hangende de aanvraagfase en voorafgaand aan het nemen van het primair besluit vervangen door de Beleidsregels 2011, zodat ten tijde van dat primair besluit en ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de Beleidsregels 2008 niet meer golden. De beleidsregels 2011 kennen een overgangsbepaling, maar onbestreden is dat de situatie van eiser daar niet onder valt. Anders dan eiser heeft bepleit, bestaat geen grond voor de conclusie dat de Beleidsregels 2011 en meer in het bijzonder de daarin opgenomen overgangsbepaling om die reden in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en in zoverre onverbindend moeten worden geacht. De Beleidsregels 2011 werken niet ten nadele van eiser terug, terwijl eiser aan de Beleidsregels 2008 niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn registratieverzoek overeenkomstig die regels zou worden beoordeeld, daargelaten of het beroep op artikel 2.2 van die beleidsregels hem kan baten. Aan de omstandigheid dat de Beleidsregels 2008 en meer in het bijzonder artikel 2.2 ten tijde van het indienen van de aanvraag nog van toepassing was komt hier geen betekenis toe. Hierbij acht de rechtbank van belang dat bij besluit van 12 januari 2011 het Kaderbesluit CCMS is gewijzigd (in werking getreden op
17 februari 2011, Stcrt. 16 februari 2011, nr. 2663). Bij die wijziging is artikel D.2 (dat handelt over de registratie arts tot medisch specialist) ten opzichte van het voorheen geldende artikel D.2 op een relevant onderdeel gewijzigd. In laatstgenoemde bepaling was
– kort gezegd – bepaald dat, indien de aanvraag meer dan drie maanden na het eind van de opleiding wordt ingediend, de arts dient aan te tonen dat hij voldoet aan de eisen van herregistratie. Thans is echter bepaald dat, indien de aanvraag meer dan drie maanden tot vijf jaren na voltooiing van de opleiding wordt ingediend, registratie voor beperkte duur plaatsvindt. Ten tijde van het indienen van de aanvraag was artikel D.2 al gewijzigd. Eiser moest er dus op bedacht zijn dat artikel 2.2 van de Beleidsregels 2008, dat gebaseerd is op het oude artikel D.2 van het Kaderbesluit CCMS, na evenbedoelde wijziging van dat Kaderbesluit ook zou worden gewijzigd en in overeenstemming zou worden gebracht met het thans geldende artikel D.2 van het Kaderbesluit CCMS. De beroepsgrond faalt.
4.1. Eiser heeft voorts betoogd dat ook indien de Beleidsregels 2011 op hem van toepassing zijn, zijn aanvraag had moeten worden toegewezen. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. In artikel D.2 van het Kaderbesluit is de mogelijkheid opgenomen om, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat is voldaan aan de zogenaamde herregistratie-eisen, voor beperkte duur ingeschreven te worden indien de arts tussen de drie maanden en vijf jaar na het voltooien van de opleiding wacht met het indienen van de aanvraag. In het oude artikel D.2 van het Kaderbesluit bestond die mogelijkheid niet; daarin was bepaald dat de arts die meer dan drie maanden te laat was met het indienen van de aanvraag, moest aantonen dat hij voldeed aan de eisen voor herregistratie. Volgens eiser vloeit uit dit verschil voort, dat een arts die meer dan vijf jaar wacht met het indienen van een aanvraag, dient te worden ingeschreven zodra hij heeft aangetoond aan de herregistratie-eisen te voldoen. Aangezien eiser aan die eisen, opgenomen in artikel D.18 van het Kaderbesluit 2009, voldoet, had zijn aanvraag volgens hem moeten worden toegewezen.
4.2. Ook deze beroepsgrond faalt. In het thans geldende Kaderbesluit is niet geregeld op welke wijze dient te worden omgegaan met artsen, zoals eiser, die meer dan vijf jaar wachten met het doen van de aanvraag. Uit het feit dat artikel D.2 van het Kaderbesluit bepaalt dat de arts die drie maanden tot vijf jaar wacht met het indienen van een registratieaanvraag niet meer hoeft aan te tonen dat hij voldoet aan de herregistratie-eisen, kan niet worden afgeleid dat voor artsen die langer dan vijf jaar wachten met het indienen van de aanvraag heeft te gelden dat zij kunnen worden ingeschreven in het register indien zij hebben aangetoond aan de herregistratie-eisen te hebben voldaan. De stelling van eiser, inhoudende dat hij ondanks het feit dat hij niet stond ingeschreven , wel steeds bekwaam is geweest omdat hij aan alle deskundigheidsbevorderende activiteiten heeft deelgenomen en aan alle kwaliteitsvereisten heeft voldaan, kan hem dan ook niet baten.
5. Verweerder heeft, nu het Kaderbesluit een geval als dat van eiser niet regelt, ervoor gekozen om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen zich in te schrijven nadat hij een beoordelingsstage van zes maanden heeft doorlopen en is eiser in zoverre tegemoet gekomen. . Op deze manier heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voor een oplossing gekozen die recht doet aan de belangen van eiser. Eiser kan dus niet worden gevolgd in zijn betoog dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
6. De slotsom luidt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard en dat bijgevolg het verzoek om schadevergoeding van eiser dient te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. A. Venekamp leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.