RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH,
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van
18 december 2012, in de zaak tussen
[eiser], te Helmond, eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Helmus en mr. E. Verhagen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Stadspromotie Helmond, te Helmond, gemachtigde: P.P. van Meerwijk (verder: de stichting).
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2011 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen om preventief handhavend op te treden inzake het houden van evenementen in en rondom het kasteelpark in Helmond.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van
31 mei 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 april 2012 (AWB 11/2093) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser beroep ingesteld. Bij brief van 8 oktober 2012 heeft eiser tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 15 november 2012 (LJN BY3277) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 december 2012 in Eindhoven, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De stichting is verschenen bij gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na 18 december 2012 een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00 te betalen aan eiser.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit de feiten en omstandigheden gelijk waren aan de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de uitspraak van 13 april 2012. Weliswaar is het bestemmingsplan “Stationskwartier” in werking getreden, de voorschriften van dit bestemmingsplan met betrekking tot de gronden van het kasteelpark hebben dezelfde strekking als de voorschriften van het daarvoor geldende bestemmingsplan “Kanaalzone”. In het bestemmingsplan “Stationskwartier” heeft het kasteelpark de bestemming ‘Groen’ en zijn deze gronden bestemd voor recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen en waterinfiltratie met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen. Niet in geschil is dat het gebruik van het kasteelpark ten behoeve van evenementen in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank constateert dat verweerder in zoverre geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 13 april 2012.
3. In het bestreden besluit kondigt verweerder weliswaar een nieuw bestemmingsplan aan maar dit was nog niet ter inzage gelegd ten tijde van het bestreden besluit. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRvS) zoals de uitspraak van 16 december 2009, LJN BK6724, kan alleen de tijdige terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan dat voorziet in legalisatie tot het oordeel leiden dat ten tijde van het besluit op bezwaar concreet zicht op legalisatie bestond. Dit argument faalt.
4. De omstandigheid dat ten tijde van het bestreden besluit geen vergunning was verleend voor een evenement in strijd met het geldende bestemmingsplan en dat hiervoor eventueel een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan zou kunnen worden verleend, leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder aanleiding had kunnen zien van handhaving af te zien. Ter zitting is namelijk vast komen te staan dat er meerdere evenementen worden gehouden in het kasteelpark met een gezamenlijke duur van ongeveer 90 dagen per jaar. Verweerder en de stichting hebben desgevraagd bevestigd dat enkele evenementen een langere traditie kennen, zoals het muziekfestival Impact wat in een weekend wordt gehouden en circa 10.000 bezoekers trekt, de Kasteeltuinconcerten die op meerdere dagen worden gehouden en 6.000 tot 10.000 bezoekers per dag trekken en het drie weken durende Kasteel van Sinterklaas dat 25.000 bezoekers per jaar trekt. De verwachting is dat deze evenementen in 2013 ook worden gehouden. Gelet op de duur van deze evenementen kan hiervoor geen omgevingsvergunning voor het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan worden verleend op grond van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, achtste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Dit argument faalt daarom ook.
5. Daarom is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op de omstandigheid dat na het bestreden besluit het ontwerpbestemmingsplan “Stationskwartier – Kasteeltuin” (verder: het ontwerpbestemmingsplan) ter inzage is gelegd.
6. Ingevolge artikel 3.1 onder c, van het ontwerpbestemmingsplan krijgen de gronden van het kasteelpark de aanduiding ‘evenemententerrein’ en worden ze mede bestemd voor evenementen van categorieën 1 en 2 en 3. Ingevolge artikel 10.2 is slechts één evenement in categorie 3 per jaar toegestaan met de duur van maximaal 2 dagen exclusief de dagen die benodigd zijn voor het op- en afbouwen en 3 evenementen in categorie 2 per jaar met de duur van maximaal 11 dagen per jaar voor de 3 evenementen tezamen exclusief de dagen die benodigd zijn voor het op- en afbouwen. Een categorie 3 evenement wordt in artikel 1 van het ontwerpbestemmingsplan gedefinieerd als een evenement zoals popconcerten, live optredens, houseparty, DJ’s, Dance-event en muziekprogramma’s van radio en TV-omroepen, etc, waarbij het evenement per dag maximaal 10.000 bezoekers trekt. Een categorie 2 evenement wordt gedefinieerd als een evenement met spreekinstallaties, versterkte (live)muziek, orkest, taptoe, etc. waarbij het evenement per dag maximaal 10.000 bezoekers trekt.
7. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat het festival Impact als een categorie 3 evenement wordt aangemerkt maar dat de kasteeltuinconcerten, het Kasteel van Sinterklaas en het Oktoberfest, niet als een categorie 3 evenement worden beschouwd.
8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in uitspraak van 8 juni 2011 (LJN BQ7429) is voor het aannemen van concreet zicht op legalisatie ten minste vereist een ontwerpbestemmingsplan waarin de activiteiten passen die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is dat de meerdere grootschalige evenementen waarbij live muziek ten gehore wordt gebracht, die plaatsvinden in het kasteelpark, passen in het ontwerpbestemmingsplan. Dit wordt veroorzaakt doordat sprake is van een vaag onderscheid tussen de definities in het ontwerpbestemmingsplan van evenementen van categorie 2 en 3. De criteria zijn niet helder en dit kan leiden tot discussie. Zo is het maar de vraag of de Kasteeltuinconcerten en het festival Impact wel gezamenlijk passen in het bestemmingsplan nu beide evenementen naar het oordeel van de rechtbank passen binnen de definitie in het ontwerpbestemmingsplan van een categorie 3 evenement. Aan het ontwerpbestemmingsplan kan dus geen concreet zicht op legalisatie worden ontleend. Daarom is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat ter zitting door verweerder is aangegeven dat het definitieve bestemmingsplan in het eerste kwartaal van 2013 zal worden vastgesteld en het eerstvolgende evenement pas eind april 2013 zal plaatsvinden. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier maanden na
18 december 2012.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en wegingsfactor 1).
Ter zitting is vermeld dat tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. J.D. Streefkerk, leden, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: