RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. S. Barghi),
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. K.F. Hofstee).
Bij besluit van 16 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toestemming te krijgen tot het mogen voeren van de Nederlandse titel doctorandus (drs.) afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep dateren van 9 augustus 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres is op [datum] 1954 geboren in voormalig Joegoslavië (Slovenië). Zij heeft de Sloveense en de Nederlandse nationaliteit. Eiseres is na het doorlopen van de basisschool en de middelbare school naar de universiteit van Ljubljana gegaan. Op 5 maart 1979 heeft eiseres het diploma “gediplomeerd ingenieur in de farmacie” behaald. Deze opleiding heeft vijf jaren geduurd. Met het behaalde diploma heeft eiseres in Slovenië toegang tot het beroep farmaceut.
3. Eiseres is ongeveer 30 jaar geleden naar Nederland gekomen. In 1980 heeft eiseres een aanvraag gedaan om de titel apotheker te mogen voeren. Die aanvraag is destijds afgewezen omdat zij één vak zou missen. Zij heeft hier geen verdere actie op ondernomen. Eiseres heeft in Nederland diverse betrekkingen op het gebied van farmacie gehad. Thans werkt zij als junior beoordelaar bij Lareb. Omdat ze geen titel heeft worden haar taken beperkt. Om hogerop te kunnen komen heeft eiseres een titel nodig. Daarom heeft zij op 10 november 2011 verzocht om toestemming te krijgen tot het mogen voeren van de Nederlandse titel doctorandus (drs.).
4. Ingevolge artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) kan de minister aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, toestaan in de plaats van die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland een van de titels, genoemd in artikel 7.20, te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere graad is verleend, naar het oordeel van de minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
5. Volgens artikel 4.1 van de Beleidsregel van verweerder van 17 december 2009, nr. HO&S/BS/2009/177909 (Stcrt. 31 december 2009, nr. 20664), inzake de afdoening van verzoeken om toestemming tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een in het buitenland behaalde graad als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, van de WHW (beleidsregel) kan, voor zover hier van belang, een aanvraag worden toegewezen, indien een afsluitend getuigschrift is overgelegd van een in het buitenland gevolgde hoger onderwijsopleiding indien er geen sprake is van één of meer wezenlijke verschillen met een Nederlandse opleiding. Volgens artikel 4.2 van de beleidsregel is er in ieder geval sprake van wezenlijke verschillen indien (1) de in het buitenland genoten vooropleiding qua nominale studieduur twee jaar korter is dan de in Nederland gebruikelijke vooropleiding en (2) er een verschil is in nominale studieduur van de in het buitenland gevolgde hoger-onderwijsopleiding ten opzichte van de Nederlandse overeenkomstige opleiding van één jaar of langer.
6. De Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (Nuffic) heeft de door eiseres in Slovenië gevolgde studie vergeleken met de studierichting farmacie in Nederland waaraan de titel doctorandus (drs.) is verbonden. In het advies van 2 januari 2012 heeft de Nuffic op basis van door eiseres overgelegde stukken de volgende twee wezenlijke verschillen geconstateerd:
- het middelbare onderwijs dat destijds voorbereidde op de opleiding werd afgesloten met een diploma dat in Nederlandse termen vergelijkbaar is met een Havo-diploma;
- in de opleiding waren destijds ideologische vakken opgenomen die niet tot een studie farmacie kunnen worden gerekend. Van de 5-jarige opleiding zal ongeveer 4 jaar aan farmacie en aanverwante vakken gewijd zijn geweest.
De Nuffic komt tot de conclusie dat de vergelijking met het gesignaleerd aanvangsniveau en de duur van de studie eerder leiden tot waardering als een (4-jarig) HBO-diploma in de farmacie dan tot het (6-jarige) wetenschappelijke drs.-diploma.
7. Bij brief van 29 mei 2012 heeft de Nuffic gereageerd op twee door eiseres in het bezwaarschrift aangevoerde argumenten. De Nuffic heeft uiteengezet dat eiseres het eindexamen van haar middelbare school in 1973 heeft afgelegd, dat het eindniveau van het Joegoslavische middelbare onderwijs uit die jaren destijds in Nederland gelijkwaardig werd geacht aan het niveau van het huidige Havo-diploma en dat daardoor een verschil in aanvangsniveau van de studies op tertiair niveau uit het Joegoslavië van die jaren en het huidige Nederlandse hoger onderwijs van ten minste twee jaren bestaat. Voorts heeft de Nuffic uiteengezet dat eiseres met haar stelling dat zij een studie van vijf jaren heeft gevolgd en dat er bij de Nederlandse studie farmacie een afstudeervariant bestaat (drug innovation) van in totaal vijf jaren en dat daardoor een verschil in studieduur niet relevant zou zijn, eraan voorbijgaat dat zij in algemene farmacie is afgestudeerd en niet specifiek in drug innovation. Dit en de gedeeltelijk ideologisch getinte vakken uit die jaren brengt de Nuffic ertoe een wezenlijk verschil in studieduur tussen de Sloveense en de Nederlandse studie aan te merken. De Nuffic voegt hieraan toe dat de oriëntatie van de Sloveense studie uit die jaren in eerste instantie beroepsgericht en niet wetenschappelijk was (het schrijven van een scriptie maakte bijvoorbeeld geen deel uit van de opleiding).
8. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op het advies van 2 januari 2012 en de brief van 29 mei 2012 van de Nuffic.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de adviezen van de Nuffic niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn. De Nuffic brengt twee jaren in mindering van de totale duur van de opleiding van eiseres. Voorts komt de duur van de totale opleiding in Slovenië van twaalf jaren (acht jaren basisonderwijs en vier jaren voortgezet onderwijs) overeen met de duur van de vooropleiding in Nederland (zes jaren basisonderwijs en zes jaren voorbereidend wetenschappelijk onderwijs). Voorts heeft eiseres er op gewezen dat de ideologische vakken minder dan 5% van de totale contacturen bedroegen, wat neerkomt op tweeënhalve maand en niet op een jaar en dat in Nederland een studierichting drug innovation bestaat uit een tweejarige masteropleiding en dus een totale studieduur van vijf jaren.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de Nuffic aangewezen als expertisecentrum wat betreft de vergelijking van buitenlandse hoger-onderwijsopleidingen ten opzichte van hoger-onderwijsopleidingen in Nederland. De Nuffic is deskundige op het gebied van diplomawaardering. In beginsel mag verweerder afgaan op het door de Nuffic gegeven oordeel over de gelijkwaardigheid, mits dit oordeel op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2007, LJN: BB2512). In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestaat geen grond voor de conclusie dat het oordeel van de Nuffic over de diplomawaardering van eiseres op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De Nuffic heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het eindniveau van het Joegoslavische middelbare onderwijs uit die jaren destijds in Nederland gelijkwaardig werd geacht aan het niveau van het huidige Havo-diploma en dat daardoor een verschil in aanvangsniveau van de studies op tertiair niveau uit het Joegoslavië van die jaren en het huidige Nederlandse hoger onderwijs van ten minste twee jaren bestaat. Het verschil van twee jaren is hierin gelegen dat eiseres na een Havo-diploma nog twee jaren voortgezet wetenschappelijk onderwijs moet volgen alvorens de studierichting farmacie te kunnen volgen. Eiseres heeft voorts weliswaar gesteld dat de totale opleiding in Slovenië twaalf jaren bedroeg, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niveau van het voortgezet onderwijs in Slovenië op een lijn te stellen is met het niveau van het Nederlandse voortgezet wetenschappelijk onderwijs. Daarnaast heeft de Nuffic uiteengezet dat en waarom er een verschil is in nominale studieduur tussen de door eiseres in Slovenië gevolgde studie en de Nederlandse studie farmacie. Weliswaar heeft eiseres er op gewezen dat in Nederland een twee jarige masteropleiding drug innovation bestaat, maar hierover heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres in algemene farmactie is afgestudeerd.
11. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat op verweerder de plicht rust om het functioneren van haar in de praktijk te toetsen, omdat een groot deel van de kennis van een persoon door praktijkervaring wordt opgedaan.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. In aanmerking genomen dat het gaat om de waardering van een diploma, heeft verweerder het functioneren van eiseres en de nadien door eiseres verworven kennis en praktijkervaring bij de waardering van dat diploma terecht buiten beschouwing gelaten.
13. Hieruit vloeit voort dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres gevolgde opleiding niet gelijkwaardig is aan een in Nederland overeenkomstige opleiding die leidt tot de titel doctorandus (drs).
14. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het recht op vrij verkeer van werknemers en het recht van vestiging (respectievelijk de artikelen 45 en 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese unie) in de weg staan aan een nationale bepaling van een in een andere Lidstaat verkregen aanvullende academische titel, die zelfs wanneer zij zonder discriminatie op grond van nationaliteit van toepassing is, toch de uitoefening van evenbedoelde rechten kan belemmeren.
15. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Niet in geschil is dat het eiseres vrij staat de door haar in Slovenië verkregen titel in Nederland te voeren. Voor zover, anders dan verweerder heeft bepleit, met eiseres moet worden aangenomen dat de weigering toestemming te verlenen tot het voeren van de Nederlandse titel doctorandus haar recht op vrij verkeer van werknemers en haar recht van vestiging kan belemmeren, moet worden geoordeeld dat de bepalingen van de WHV ter zake van het voeren van een Nederlandse titel een rechtmatig doel nastreven en hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang (vergelijk de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 31 maart 1993, inzake Kraus tegen Land Baden-Württemberg, punten 32 en 36, www.curia.eu). Deze bepalingen strekken er – kort gezegd – toe te waarborgen dat alleen diegene die op basis van de gevolgde opleiding gerechtigd is tot het voeren van een titel die titel mag voeren, terwijl de strekking van artikel 435, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht, waarin het ten onrechte voeren van een Nederlandse titel strafbaar is gesteld, is gelegen in het voorkomen van misleiding door het zich aanmeten van een bepaalde status. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het vereiste van diplomawaardering en de wijze waarop verweerder deze heeft uitgevoerd verder gaat dan noodzakelijk is om die doelen te bereiken.
16. Het beroep van eiseres is dus ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.