RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiseres], handelend onder de naam [naam tuinbouwbedrijf], te [plaats], eiseres (gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen),
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. M.A.L. Verbruggen en mr. M.M. Odijk).
Bij besluit van 1 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 28.000,00 wegens zeven overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 4 juli 2011 (het bestreden besluit), heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. E. Vliegenberg, kantoorgenote van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek te heropenen. Bij schrijven van 19 april 2012 heeft de rechtbank verweerder een vraag voorgelegd en hem in de gelegenheid gesteld die vraag te beantwoorden.
Verweerder heeft op 3 mei 2012 een antwoord gegeven. Eiseres heeft bij schrijven van 16 mei 2012 hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 30 augustus 2012 gesloten.
1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft een tuinbouwbedrijf. De regiopolitie Brabant Zuid-Oost heeft in 2009 een onderzoek ingesteld naar eiseres in verband met de verdenking dat zij zich schuldig maakte aan mensenhandel en uitbuiting. De Arbeidsinspectie heeft aan dat onderzoek deelgenomen. In het kader daarvan zijn in de herfst van 2009 schriftelijke bescheiden van eiseres gevorderd en zijn medewerkers van het bedrijf verhoord. Op 7 januari 2010 zijn doorzoekingen bij het bedrijf van eiseres verricht waarbij (delen van) de administratie in beslag zijn genomen en onderzocht. Naar aanleiding van dat onderzoek is op 4 oktober 2010 – op ambtseed en ambtsbelofte – een boeterapport opgemaakt, waarin is vermeld dat eiseres een zevental vreemdelingen met de Roemeense nationaliteit buiten de via tewerkstellingsvergunningen toegestane periode arbeid heeft laten verrichten dan wel andere werkzaamheden dan de vergunde werkzaamheden heeft laten verrichten.
1.2. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 1] (verder: vreemdeling 1) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 27 mei 2009. Hij is door politieambtenaren verhoord en heeft onder meer verklaard dat hij op of omstreeks 25 april 2009 bij eiseres is gearriveerd, dat hij twee maanden onafgebroken zonder vrije dagen voor haar heeft gewerkt, dat hij op 24 juni 2009 zijn werkzaamheden heeft gestaakt en dat hij in totaal 6200 kilogram asperges heeft geoogst. Verder is op een hem betreffende loonstrook vermeld als datum waarop hij in dienst is getreden 10 mei 2009 en is een hem betreffende loonbelasting-verklaring op 10 mei 2009 ondertekend.
1.3. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 2] (verder: vreemdeling 2) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009. Hij is door politieambtenaren verhoord en heeft blijkens zijn als bijlage bij het boeterapport gevoegde verklaring onder meer het volgende verklaard: “<i>Op 21 maart 2009 ben ik naar Nederland vertrokken om in het buitenland te werken (…). In de namiddag van 22 maart 2009, omstreeks 16:00 uur, kwamen wij in Amsterdam aan in een busstation, waar de eindbestemming was voor degenen die naar Someren moesten reizen. (…) Om uit te rusten hoefden wij de eerste dag niet te werken, en daarna ben ik op het veld gaan werken. Aanvankelijk heb ik irrigatiebuizen gemonteerd en later ben ik begonnen met het steken van asperges. (…) Ik herinner me dat, tegelijkertijd met het moment dat ook [vreemdeling 1] bij ons kwam werken, de plaatselijke politie, samen met de burgemeester van de gemeente, een controle heeft gehouden bij het bedrijf (…). Ik heb aan het eind van het seizoen in totaal 1.050 euro gekregen voor de drie maanden werk. (…) Ik ben op 25 juni 2009 in Roemenië teruggekeerd (…).</i>”
1.4. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 3] (verder: vreemdeling 3) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009. Hij is door politieambtenaren als verdachte verhoord en heeft blijkens zijn als bijlage bij het boeterapport gevoegde verklaring onder meer het volgende verklaard: “<i>U vraagt mij wanneer ik in Nederland ben aangekomen (…). Rond 22-29 februari 2009, met de bus. (…) U vraagt mij wanneer mijn eerste werkdag was in 2009. Dit was in de week van mijn aankomst, enkele dagen na mijn aankomst. (…) U vraagt mij wanneer het aspergeseizoen begon in 2009. Volgens mij pas in de eerste week van april. Toen kon er gestoken worden. U vraagt mij wat ik daar dan deed tussen februari en april 2009. Ik heb de folies gelegd en wat onderdelen voor de irrigatie aangelegd. Alles voorbereid voor de nieuwe oogst. (…) Ik heb ook asperges gestoken en in de zaal gewerkt waar ze in de kisten werden gedaan. (…) U vraagt mij hoeveel uren ik in totaal heb gewerkt in 2009. Ik denk rond de 1000 uren en ik denk dat ik ook rond de 1000 kilo asperges heb gestoken.</i>”
1.5. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 4] (verder: vreemdeling 4) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009 en op grond waarvan deze vreemdeling arbeid mocht verrichten als oogstmedewerker asperges. Op een door de Arbeidsinspectie toegezonden vragenformulier heeft vreemdeling 4 ingevuld dat zij van 10 april 2009 tot 25 mei 2009 voor eiseres heeft gewerkt in de keuken, dat zij voor acht uur werk per dag € 40,-- betaald kreeg en dat zij geen asperges had geoogst of gesorteerd. De getuige [getuige 1] heeft ten aanzien van vreemdeling 4 verklaard dat zij in 2009 als kokkin voor eiseres heeft gewerkt. De getuige [getuige 2] heeft voorts eveneens verklaard dat vreemdeling 4 in de keuken van eiseres heeft gewerkt en dat zij nooit buiten die keuken heeft gewerkt.
1.6. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 5] (verder: vreemdeling 5) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009. Op een door de Arbeidsinspectie toegezonden vragenformulier heeft vreemdeling 5 ingevuld dat hij van 9 maart 2009 tot 30 maart 2009 voor eiseres heeft gewerkt en dat hij in totaal 185 uur voor eiseres heeft gewerkt. Hij verrichtte arbeid door het leggen van folie op aspergebedden en het met een schep aanbrengen van aarde op de aspergebedden. Verder is op een hem betreffende loonstrook vermeld als datum waarop hij in dienst is getreden 16 maart 2009 en is een hem betreffende loonbelastingverklaring op 16 maart 2009 ondertekend.
1.7. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 6] (verder: vreemdeling 6) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009. Op een door de Arbeidsinspectie toegezonden vragenformulier heeft vreemdeling 6 ingevuld dat hij bij benadering van 16 februari 2009 tot 11 april 2009 voor eiseres heeft gewerkt en dat hij in totaal 300 tot 330 uur voor eiseres heeft gewerkt. Hij verrichtte arbeid door het aanbrengen van grond bij de rijen asperges en het knippen en neerleggen van stroken folie. Verder is op een hem betreffende loonstrook vermeld als datum waarop hij in dienst is getreden 16 maart 2009, is een hem betreffende loonbelastingverklaring op 16 maart 2009 ondertekend en is een hem betreffende arbeidsovereenkomst op 19 februari 2009 ondertekend.
1.8. In het boeterapport is ten aanzien van [vreemdeling 7] (verder: vreemdeling 7) het volgende vermeld. Eiseres beschikte ten behoeve van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning die geldig was vanaf 1 april 2009. Op een door de Arbeidsinspectie toegezonden vragenformulier heeft vreemdeling 7 ingevuld dat hij bij benadering van 16 februari 2009 tot 4 maart 2009 voor eiseres heeft gewerkt en dat hij in totaal ongeveer 246 uur voor eiseres heeft gewerkt. Hij verrichtte arbeid door het aanbrengen van folie op de aspergebedden, door het maken van nieuwe aspergebedden met de tractor en door het aanbrengen van grond op de aspergebedden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de oplegging van de boete ter hoogte van zeven maal € 4.000,00 gehandhaafd en bepaald dat geen aanleiding bestaat om de boete te matigen.
3. Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank, terecht vastgesteld dat de in het bestreden besluit genoemde vreemdelingen 1, 2, 3, 5, 6 en 7 voor eiseres arbeid hebben verricht, terwijl eiseres ten behoeve van hen niet over tewerkstellingsvergunningen beschikte. Verweerder heeft voorts terecht vastgesteld dat vreemdeling 4 voor eiseres arbeid heeft verricht waarop de ten behoeve van deze vreemdeling aan eiseres verleende tewerkstellingsvergunning niet zag. De rechtbank overweegt hiertoe meer in het bijzonder als volgt.
4. Eiseres heeft betoogd dat de rapporteurs van de Arbeidsinspectie de vreemdelingen niet daadwerkelijk hebben zien werken en dat het onderzoek slechts is gebaseerd op een dossier. De rechtbank passeert die stelling onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 december 2010 (LJN: BO8338), waarin is geoordeeld dat de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Wav noch de bijbehorende wetgeschiedenis (Kamerstukken II 1993/94, 23 574) enige grond biedt voor het oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of dit artikel is overtreden, feitelijk moet worden geconstateerd dat arbeid wordt verricht en dat een overtreding van de Wav die in het verleden heeft plaatsgevonden, niet valt onder de reikwijdte van dit artikel.
5. Eiseres heeft voorts betoogd dat aan de verklaringen van de vreemdelingen 1, 2, 4 en 5 en aan de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen waarde mag worden gehecht, omdat zij mogelijk – als benadeelde partij – belang hebben gehad bij hun verklaringen vanwege het feit dat zij zijn gehoord in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Deze stelling is echter niet op enigerlei wijze onderbouwd, zodat het betoog reeds om die reden faalt.
6. Het betoog van eiseres dat niet vaststaat dat de vreemdelingen 4, 5, 6 en 7 alsmede de getuige [getuige 1] de vragenlijsten zelf hebben ingevuld en ondertekend, dan wel dat niet duidelijk is hoe de vertaling plaats heeft gevonden, deelt dat lot, nu dat betoog evenmin op enigerlei wijze is onderbouwd.
7. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat vreemdeling 1 wel heeft verklaard wanneer hij precies heeft gewerkt. Uit zijn hierboven onder rechtsoverweging 1.1 weergegeven verklaring blijkt dat hij voorafgaand aan de periode waarop de tewerkstellingsvergunning zag, werkzaamheden heeft verricht. Dat de data die zijn vermeld op de loonstrook en de arbeidsovereenkomst niet overeenkomen met zijn verklaring, maakt dat niet anders, reeds nu beide data eveneens zijn gelegen in de periode voorafgaand aan die, waarop de tewerkstellingsvergunning zag.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de verklaringen van de vreemdelingen 2 en 3 niet in overeenstemming zijn met de data die zijn vermeld op de arbeidsovereenkomsten, de loonstroken en de loonbelastingverklaringen. Volgens eiseres volgt uit de in die bescheiden vermelde data dat deze vreemdelingen, anders dan zij hebben verklaard, hun werkzaamheden pas hebben aangevangen na de ingangsdatum van de tewerkstellingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de op deze bescheiden vermelde data inderdaad zijn gelegen na de ingangsdatum van de deze vreemdelingen betreffende tewerkstellingsvergunningen (met uitzondering van de datum op de vreemdeling 3 betreffende arbeidsovereenkomst), maar hieraan komt niet de betekenis toe die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Deze vreemdelingen hebben immers gedetailleerd en overtuigend verklaard over het moment waarop zij voor het eerst werkzaamheden voor eiseres hebben verricht. Eiseres heeft, anders dan door te wijzen op de daarvan afwijkende data op de genoemde bescheiden, geen feiten of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat de verklaringen van de vreemdelingen niet kloppen. Op basis van die verklaringen heeft verweerder dan ook terecht vastgesteld dat de vreemdelingen 2 en 3 in de periode voorafgaand aan de ingangsdatum van de tewerkstellingsvergunningen arbeid voor eiseres hebben verricht.
9. Het enkele feit dat vreemdeling 3 als verdachte is gehoord, maakt niet dat aan zijn verklaring dient te worden getwijfeld, zoals eiseres betoogt. De rechtbank vermag niet in te zien hoe de omstandigheid dat aan deze vreemdeling tijdens diens verhoor als verdachte is voorgehouden dat eiseres opzettelijk mensen heeft uitgebuit, ertoe zou kunnen leiden dat die vreemdeling vervolgens valselijk verklaart over de datum waarop zijn werkzaamheden zijn aangevangen. In elk geval heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waar dit verband dan precies uit bestaat. Dat de verbalisanten de vreemdeling zouden hebben aangezet om belastend ten aanzien van eiseres te verklaren, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de verslaglegging van het verhoor.
10. Ten aanzien van vreemdeling 4 heeft eiseres aangevoerd dat de getuige [getuige 2] woorden in de mond zijn gelegd omdat hij haar aanvankelijk niet herkende op de foto die hem werd getoond. Om die reden kan de verklaring volgens eiseres niet bijdragen aan het bewijs. In de getuigenverklaring van [getuige 2] is ten aanzien van vreemdeling 4 het volgende opgenomen: “<i>De naam [vreemdeling 4] zegt mij niets maar ik herken de persoon ook niet echt aan de hand van de foto welke u mij toont. Nu u zegt dat zij waarschijnlijk in de keuken bij [naam tuinbouwbedrijf] heeft gewerkt, weet ik het weer. Ze heeft inderdaad in de keuken bij [naam tuinbouwbedrijf] gewerkt. Ik heb zelf gezien dat ze eten voor de andere werknemers heeft gemaakt en de andere werknemers bestelden dan ook bij haar. Ze heeft nooit buiten de keuken gewerkt dus niet in de wasstraat of buiten op het veld.</i>” Uit deze verklaring valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de getuige woorden in de mond zijn gelegd en het feit dat zich bij de verklaring geen afschrift bevindt van het identiteitsdocument dat hem is voorgehouden, maakt dat – anders dan eiseres meent – niet anders. De verklaring is op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt en eiseres heeft niets aangevoerd dat erop duidt dat het voorgehouden identiteitsbewijs niet de beeltenis van vreemdeling 4 heeft gedragen. Het betoog faalt.
11. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van vreemdeling 5 vast is komen te staan dat hij voorafgaand aan de ingangsdatum van de tewerkstellingsvergunning die ten behoeve van hem was afgegeven, heeft gewerkt. Zowel zijn verklaring als de op hem betrekking hebbende loonstrook en loonbelastingverklaring duiden hierop. Dat de vragenlijst pas anderhalf jaar nadat zijn werkzaamheden bij eiseres waren geëindigd, is ingevuld, maakt dat niet anders. Eiseres heeft niet gesteld op welke onderdelen de verklaring dan als gevolg van dat tijdsverloop niet juist zou zijn. Het betoog faalt.
12. Eiseres heeft ten aanzien van vreemdeling 6 en 7 aangevoerd dat de data die zijn vermeld op de hen betreffende loonstroken, loonbelastingverklaringen en arbeidsovereenkomsten niet overeenkomen met hun verklaringen, maar hieraan komt niet de betekenis toe die eiseres daaraan gehecht wenst te zien, reeds nu de op genoemde bescheiden vermelde data eveneens zijn gelegen in de periode voorafgaand aan die, waarop de tewerkstellingsvergunning zag.
13. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres de betrokken vreemdelingen in Nederland arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Daarmee heeft zij de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, gepleegd, zodat verweerder bevoegd was eiseres ter zake hiervan een boete op te leggen.
14. Eiseres betoogt voorts dat de boete dient te worden gematigd. Daartoe voert zij aan dat zij de tewerkstellingsvergunningen tijdig had aangevraagd en dat deze uiteindelijk ook zijn verleend. Zij heeft gedurende de aanvraagfase zeer regelmatig contact gehad met het UWV werkbedrijf over het verloop van de vergunningaanvraag. Nu de tewerkstellingsvergunningen uiteindelijk wel zijn verleend, bestaat met het opleggen van de boete volgens eiseres strijd met de doelstellingen van de Wav. Bovendien wordt eiseres voor dezelfde gedragingen meerdere malen gestraft, nu deze gedragingen vallen binnen de feitenomschrijving van andere wetten zoals de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voorts voert eiseres aan dat zij niet in staat is de boete te betalen. Haar slechte financiële situatie is genoegzaam bekend bij verweerder vanuit eerdere opgelegde uitzonderlijk hoge boetes. Door de oplegging van deze bestuurlijke boete is een faillissement onafwendbaar. Daarmee is de oplegging van de boete conform de beleidsregels buiten proportie, aldus eiseres.
15. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7830) vloeit het volgende voort.
16. Bij besluitvorming als de onderhavige zal verweerder, behalve zijn eigen beleid, ook het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel in acht dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder zich bij het vaststellen van de hoogte van een boete moet afvragen of de uit de in de beleidsregels vervatte boetenormbedragen voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, evenredig is aan het door de wetgever beoogde doel. Tot de omstandigheden behoren in ieder geval de aard en ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Wanneer het toepassen van het boetenormbedrag niet evenredig is, is matiging van dit bedrag passend en geboden.
17. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat op het opleggen van een boete als waar het hier om gaat van toepassing is, brengt met zich dat de rechter zonder terughoudendheid dient te toetsen of de door verweerder in het concrete geval opgelegde boete in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2009, LJN: BJ4603) volgt dat in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging wordt afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk de maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om te overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
18. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen. Eiseres was – blijkens de door haar ten behoeve van de vreemdelingen 1 tot en met 7 ingediende aanvragen om een tewerkstellingsvergunning en de eerder aan haar ter zake van de Wav opgelegde boetes – op de hoogte van de regels omtrent het werkgeverschap en het vereiste van een tewerkstellingsvergunning voor vreemdelingen. Desondanks heeft zij de vreemdelingen tewerkgesteld voordat op de aanvragen was beslist en heeft zij vreemdeling 4 werkzaamheden laten verrichten waarop de tewerkstellingsvergunning niet zag. De omstandigheid dat eiseres, naar zij stelt, gedurende de aanvraagfase veelvuldig contact had met het UWV Werkbedrijf, maakt dat niet anders. Dat contact heeft immers niet geresulteerd in toestemming om de vreemdelingen tewerk te stellen voordat de tewerkstellingsvergunningen waren verleend.
19. De rechtbank heeft het onderzoek na sluiting heropend teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2012 (LJN: BW0801), waarin is overwogen dat verweerder ter zitting van de Afdeling te kennen had gegeven nieuw beleid te hanteren op grond waarvan aanleiding bestond de boete met 50% te matigen indien de tewerkstellingsvergunning was aangevraagd voordat de controle plaatsvond en kort daarna was afgegeven (rechtsoverweging 2.10 van die uitspraak). Uit de daarna door verweerder toegezonden reactie is gebleken dat het nieuwe beleid (Stcrt. 4 november 2011, nr. 19841) als voorbeeld voor matiging (met 75%) noemt de situatie waarin de tewerkstellingsvergunning reeds is aangevraagd en er positief is beslist, maar waarbij de werkzaamheden enkele dagen te vroeg zijn aangevangen. Een zodanige situatie doet zich in de zaak van eiseres niet voor; de tewerkstelling was al aangevangen voordat op de aanvragen was beslist en ook steeds meer dan enkele dagen voorafgaand aan de ingangsdatum van de uiteindelijk verleende tewerkstellingsvergunningen. De rechtbank concludeert dan ook dat het beroep van eiseres op dit onderdeel van de nieuw vastgestelde beleidsregels niet slaagt.
20. Anders dan eiseres is de rechtbank niet van oordeel dat de door haar gepleegde en in artikel 2, eerste lid, van de Wav vermelde gedraging eveneens is te vatten in de feitenomschrijving van in de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vermelde gedragingen. Deze wetten hebben immers andere, van de Wav afwijkende doelstellingen en beschermen andere belangen, die om die reden – naar verweerder terecht heeft aangevoerd – afzonderlijk kunnen worden beboet.
21. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2010, LJN: BM990) is, om te beoordelen of de opgelegde boete de betrokkene onevenredig treft, in ieder geval van belang dat de financiële positie met recente controleerbare gegevens wordt gestaafd. Dat heeft eiseres niet gedaan, ook niet met de bij de aanvullende beroepsgronden van 30 maart 2012 gevoegde stukken (alle gedateerd in 2011) betreffende de gelegde executoriale beslagen en een openbare veiling. Nog los van de omstandigheid dat het op de weg van eiseres had gelegen om eerder pogingen te ondernemen haar financiële positie voor verweerder inzichtelijk te maken, is de relatie tussen deze stukken en de thans in geding zijnde boete niet door eiseres aangetoond.
22. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
23. De conclusie is dat verweerder aan eiseres terecht een boete van € 28.000,00 wegens zeven overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft opgelegd. Het bestreden besluit houdt dan ook in rechte stand, hetgeen met zich brengt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. A. Venekamp, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.