vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 248327 / HA ZA 12-542
de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.L. Brens te 's Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Aegon en [X] genoemd worden.
1.1. Aegon heeft bij exploot van 25 mei 2012 [X] gedagvaard om te verschijnen op de zitting van de rechtbank ’s Hertogenbosch op 13 juni 2012.
1.2. Mr. klein Gunnewiek heeft namens Aegon bij brief van 22 juni 2012 de rechtbank verzocht om hoger beroep toe te staan van de beschikking d.d. 21 maart 2012 in het deelgeschil tussen [X] en Aegon. Die zaak is bij de rechtbank geregistreerd met nummer 241489 / EX RK 12-2. De rechtbank heeft [X] in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Namens [X] heeft mr. Brens zich bij brief van 9 juli 2012 tegen toewijzing van het verzoek verzet.
1.3. Mr. Brens heeft namens [X] bij B-formulier op de rolzitting van 18 juli 2012 verzocht om hem op grond van artikel 127a lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) van de instantie te ontslaan. Mr. klein Gunnewiek heeft eveneens bij B-formulier op de rolzitting van 18 juli 2012 namens Aegon bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [X].
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het verzoek om ontslag van instantie
2.1. Mr. Brens legt aan het verzoek om ontslag van instantie ten grondslag dat Aegon het verschuldigde griffierecht te laat heeft voldaan, nu uit het roljournaal blijkt dat op 12 juli 2012 is betaald. Mr. klein Gunnewiek wijst erop dat zijn advocatenkantoor een rekening-courant verhouding met de rechtbank heeft wat abusievelijk niet in het systeem was geregistreerd en dat daarom pas op 12 juli 2012 is betaald. De rechtbank vat dit op als een beroep op de uitzondering van artikel 127a lid 3 Rv.
2.2. De rechtbank overweegt dat onderzoek door de griffier heeft uitgewezen dat in het systeem niet is vermeld dat het kantoor van mr. klein Gunnewiek een rekening-courant verhouding heeft met de rechtbank, hoewel dat wél het geval is. Ingeval van een rekening-courant verhouding wordt het verschuldigde griffierecht door de rechtbank zonder tussenkomst van de advocaat afgeboekt. In het onderhavige geval is het griffierecht afgeboekt na ontdekking dat was verzuimd het kantoor van mr. klein Gunnewiek te koppelen aan een rekening-courant verhouding. Het griffierecht is daarom pas op 12 juli 2012 voldaan middels afschrijving van de rekening-courant, één dag na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken. Aangezien de te late betaling van het griffierecht berust op een fout van de rechtbank, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van mr. klein Gunnewiek op artikel 127a lid 3 Rv slaagt, het verzoek om ontslag van instantie zal worden afgewezen.
3. Het verzoek tot openstellen van tussentijds appel
3.1. De rechtbank heeft op 21 maart 2012 in de onderhavige zaak een (eind)beschikking gegeven.
3.2. Aegon verzoekt bij brief van haar gemachtigde mr. klein Gunnewiek van 22 juni 2012 op grond van artikel 1019cc, derde lid, onder a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) hoger beroep open te stellen van de hiervoor genoemde beschikking. Bij brief van 9 juli 2012 heeft mr. Brens zich hiertegen namens [X] verzet.
3.3. Tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure staat op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open. In artikel 1019cc lid 1 Rv wordt de beschikking in het deelgeschil voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure bij het gerechtshof hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis. Voor het instellen van hoger beroep voorafgaand aan het eindvonnis van de rechtbank in de bodemprocedure loopt een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure. De bodemrechter dient voor dit tussentijds appèl verlof te verlenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv alsmede de jurisprudentie over artikel 337 Rv (Hoge Raad 23 januari 2004, NJ 2005/510).
3.4. Aegon geeft aan tussentijds appel te willen instellen van de beschikking in het deelgeschil, omdat zij van mening is dat sprake is van pre-existente klachten van de nek en rug van [X] die van invloed zijn op zijn inschaling in de hypothetische situatie zonder ongeval. Omdat Aegon in het deelgeschil geen verweer heeft gevoerd – wat naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van Aegon komt, omdat uit onderzoek door de griffier is gebleken dat Aegon de oproeping voor de zitting wel tijdig had ontvangen, maar deze volgens Aegon op een verkeerde afdeling terecht is gekomen – is de rechter in de inmiddels door Aegon aanhangig gemaakte bodemprocedure echter gebonden aan de beslissing van de rechtbank in het deelgeschil. Die beslissing geldt immers als een bindende eindbeslissing, aldus Aegon.
3.5. Zoals hiervoor is overwogen, wordt de beschikking in het deelgeschil voor wat betreft de bindende kracht van de in die beschikking opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met ((eind)beslissingen in) een tussenvonnis (artikel 1019cc lid 1 Rv). Deze gelijkstelling betekent dat de rechtbank (om te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan, zoals dat onder meer kenbaar is uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, NJ 2010/634) tot heroverweging van een dergelijke beslissing in het deelgeschil mag overgaan indien gebleken is dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag en partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten.
3.6. Het argument dat Aegon aanvoert ter onderbouwing van haar verzoek, de aanwezigheid van pre-existente klachten bij [X], komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat Aegon stelt dat de beslissing in het deelgeschil omtrent de inschaling op een onjuiste feitelijke grondslag – want het bestaan van pre-existente klachten is niet onderkend – en onjuiste juridische grondslag – want het causaal verband is door die klachten verbroken – berust. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het openstellen van tussentijds appel tegen de beschikking in het deelgeschil, omdat Aegon in de bodemprocedure alle gelegenheid heeft om de bodemrechter ervan te overtuigen dat op dit punt aanleiding is om af te wijken van wat de rechtbank in het deelgeschil – zonder debat tussen partijen – heeft beslist.
3.7. Het verzoek van Aegon tot het openstellen van tussentijds appel tegen de beschikking in het deelgeschil wordt daarom afgewezen.
4.1. wijst het verzoek van [X] om ontslag van instantie te verlenen af;
4.2. wijst het verzoek van Aegon om tussentijds appel te mogen instellen tegen de beschikking van 21 maart 2012 in het deelgeschil met nummer 241489 / EX RK 12-2 af;
4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 september 2012 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [X].
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.