RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2012
Alliance Healthcare B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
(gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder.
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft verweerder de loondoorbetalingplicht van eiseres jegens [werknemer] (hierna: werknemer) verlengd tot 10 januari 2012, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 juni 2011 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De werknemer is door de rechtbank op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De werknemer heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De werknemer heeft geen toestemming verleend tot het aan eiseres toezenden van stukken die medische gegevens van hem bevatten. Ten aanzien van deze stukken heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Awb en bepaald dat kennisneming van de medische stukken uitsluitend wordt toegestaan aan de gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Werknemer is op 1 december 1999 bij eiseres in dienst getreden als magazijnmedewerker. Op 13 januari 2009 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens (onder meer) nekklachten. Vanaf juni 2009 heeft werknemer aangepast werk verricht in een wisselende omvang.
2. Met ingang van februari 2010 heeft eiseres het tweede spoor opgestart. Daarbij heeft zij zich laten bijstaan door het re-integratiebureau USG Restart. Nadat werknemer heeft aangegeven met dit bureau te willen stoppen, is het traject bij USG Restart beëindigd. Werknemer is vervolgens volledig uitgevallen. Met ingang van 18 oktober 2010 was hij weer belastbaar om aangepast werk te verrichten.
3. In verband met een aanvraag van eiseres om een deskundigenoordeel heeft verweerder bij brief van 5 oktober 2010 laten weten dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Hieraan ligt mede het argument ten grondslag dat de regie van de re-integratie niet bij eiseres ligt. Indien werknemer niet aan zijn re-integratie meewerkt, mag van eiseres worden verwacht dat zij prikkelende acties zoals het stopzetten van de loondoorbetaling inzet, aldus de arbeidsdeskundige.
4. Eiseres heeft vervolgens het tweede spoort opnieuw opgestart, wederom met behulp van voormeld re-integratiebureau. Omdat werknemer nog steeds niet aan dit traject heeft meegewerkt, heeft eiseres per 11 november 2010 de betaling van het loon opgeschort.
5. Op 23 november 2010 heeft de arbeidsdeskundige A. de Jonge-Seepma gerapporteerd over de vraag of aan eiseres een loonsanctie moet worden opgelegd. Volgens deze arbeidsdeskundige was deze sanctie niet aan de orde omdat eiseres uiteindelijk toch consequenties heeft verbonden aan het feit dat werknemer niet meewerkt aan re-integratie gericht op het tweede spoor.
6. Tijdens een gesprek met werknemer op 7 januari 2011 heeft voornoemde arbeidsdeskundige vernomen dat eiseres de betaling van het loon weer heeft hervat – en dit zelfs met terugwerkende kracht heeft gedaan – omdat werknemer anders in financiële problemen zou komen. De arbeidsdeskundige heeft hierin reden gezien om terug te komen van haar eerdere conclusie en heeft geadviseerd tot het opleggen van een loonsanctie. Bij besluit van 7 januari 2011 heeft verweerder dit advies overgenomen.
7. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de arbeidsdeskundige Bezwaar & Beroep (B&B) een rapport opgesteld. Hij heeft voormeld standpunt van A. de Jonge-Seepma onderschreven dat eiseres het loon had moeten blijven schorsen. Volgens de arbeidsdeskundige B&B werken de door eiseres aangevoerde sociale motieven om het loon weer door te betalen averechts. Werknemer wordt zo niet geprikkeld om mee te werken aan re-integratie in spoor twee en dus beloond voor zijn “stilzitten”. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige B&B, zijn besluit om een loonsanctie op te leggen, gehandhaafd.
8. Het wettelijk kader luidt als volgt.
9. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover van belang:
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (….) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (….), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
10. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling of werkgever en werkneemster in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. In zijn uitspraak van 28 oktober 2009, www.rechtspraak.nl, LJN: BK1570, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de Beleidsregels geaccordeerd.
11. Volgens de Beleidsregels wordt allereerst beoordeeld of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is onder meer sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden, of als de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid waarvan de loonwaarde tenminste 65% bedraagt van het loon dat hij verdiende voor het intreden van de ziekte. Als er volgens verweerder geen bevredigend resultaat is bereikt, beoordeelt hij de re-integratie-inspanningen.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dat brengt mee dat verweerder gelet op de Beleidsregels kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de beschikbare gegevens voldoende steun voor het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij wijst de rechtbank met name op de volgende tekst van de Beleidsregels onder het kopje ‘Geen bevredigend resultaat en onvoldoende re-integratie-inspanningen’:
“Is de werknemer in de periode van de verplichte loondoorbetaling in zijn re-integratie-inspanningen in gebreke gebleven, dan ligt het op de weg van de werkgever om de werknemer op zijn gedrag aan te spreken, bijvoorbeeld door het vragen van een deskundigenoordeel dan wel door (dreiging met) inhouding van loon of in het uiterste geval (dreiging met) ontslag.”
14. Onder het kopje ‘Verplichtingen van de werknemer’ staat het volgende:
“Indien de werknemer niet of onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, mag van de werkgever worden verwacht dat hij gebruik maakt van de sanctiemogelijkheden om de werknemer alsnog tot meewerken te bewegen. Indien de werkgever dit zonder deugdelijke grond nalaat te doen en hierdoor re-integratie-inspannnigen zijn gemist, zal het UWV de WIA-aanvraag opschorten en een loonsanctie opleggen”
15. De rechtbank stelt vast dat eiseres aanvankelijk haar werknemer op zijn gedrag heeft aangesproken en de uitbetaling van het loon heeft geschorst. Ongeveer een maand voor het einde van de wachttijd heeft eiseres dit teruggedraaid en het loon aan de werknemer weer uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee gehandeld in strijd met artikel 25, negende lid, van de Wet WIA en de Beleidsregels. Van eiseres mocht worden verwacht dat zij het loon zou blijven schorsen tot het einde van de wachttijd. Immers, alleen op die wijze zou zij de werknemer blijven stimuleren om zijn re-integratie op te pakken. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres heeft gehandeld uit sociale motieven. De werknemer verkeerde namelijk in een slechte financiële situatie en dreigde uit zijn huis te worden gezet. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze omstandigheid geen rechtvaardigingsgrond opleveren voor de handelwijze van eiseres. Er is dan ook geen sprake van een deugdelijke grond in de zin van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA. Het gaat hier namelijk om een financiële prikkel. Bij een dergelijk prikkel moet worden geaccepteerd dat de werknemer als gevolg van die prikkel in een slechtere financiële situatie kan belanden. Zou dit anders zijn, dan zou een instrument als de loonopschorting zijn stimulerende werking snel kunnen verliezen. Ook merkt de rechtbank hierbij op dat het voor de werknemer eenvoudig te bewerkstelligen was dat hij weer loon zou ontvangen en zo zijn financiële situatie zou verbeteren. Immers, indien hij weer zou meewerken aan het re-integratietraject, zou er geen grond meer zijn om de betaling van zijn loon nog langer op te schorten.
16. Eiseres heeft in beroep nog gesteld dat door de arbeidsdeskundige A. de Jonge-Seepma is teruggekomen van haar eerdere conclusie, hetgeen niet geoorloofd is. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beginsel niet geschonden. De arbeidsdeskundige had aanvankelijk geen loonsanctie geadviseerd omdat eiseres alsnog het loon had opgeschorst. Nu eiseres juist dit laatste, het belangrijkste argument om geen loonsanctie op te leggen, ongedaan heeft gemaakt, komt eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bescherming toe op grond van het vertrouwensbeginsel. Eiseres had redelijkerwijs kunnen weten dat, indien zij het loon weer ging uitbetalen, zij een loonsanctie riskeerde.
Het standpunt van eiseres dat de zaak zich inmiddels in de claimbeoordelingsfase bevond en om die reden geen loonsanctie meer mag worden opgelegd, volgt de rechtbank evenmin. Voor dit standpunt is namelijk geen steun te vinden in de Wet WIA dan wel in een andere wettelijke regeling.
17. Vervolgens overweegt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is geworden of werknemer is ontslagen. Aanvankelijk had de gemachtigde van eiseres gesteld dat werknemer als ultieme sanctie voor het niet meewerken aan zijn re-integratie was ontslagen, maar desgevraagd ter zitting kon hij dit niet met zekerheid bevestigen. Wat hier ook van zij, vast staat dat het ontslag in ieder geval niet is verleend tijdens de wachttijd. Ook is niet gebleken dat eiseres tijdens deze periode met ontslag heeft gedreigd. Nu hiermee vaststaat dat van (dreiging van) ontslag geen prikkelende werking voor werknemer is uitgegaan tijdens de wachttijd van 104 weken, is de rechtbank van oordeel dat het (eventueel) later gegeven ontslag in deze zaak niet relevant is. In deze zaak gaat het immers alleen om de re-integratie-activiteiten die eiseres tijdens voormelde wachttijd heeft verricht.
18. Eiseres heeft nog naar voren gebracht dat de loonsanctie niet uiterlijk zes weken voor het einde van de wachttijd is opgelegd, terwijl dit wel in artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA is voorgeschreven. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2011, LJN: BP9890. Hierin heeft de CRvB overwogen dat in artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de Wet WIA het loonsanctiebesluit en een (te nemen) besluit naar aanleiding van een herstelmelding op één lijn zijn gesteld wat betreft de gevolgen van vertraging bij het afgeven van deze besluiten. Een consistente toepassing van de genoemde wettelijke bepalingen brengt volgens de CRvB mee dat ook aan het te laat nemen van het loonsanctiebesluit slechts gevolgen worden verbonden voor zover alsnog herstel van de tekortkoming heeft plaatsgevonden. In dit geval is niet gebleken dat eiseres de tekortkoming heeft hersteld. Er bestond derhalve voor verweerder geen aanleiding een besluit te nemen met inachtneming van de eventuele gevolgen van het vertraagd genomen besluit van 7 januari 2011.
19. Voor het oordeel dat de opgelegde loonsanctie punitief van aard is, ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat – anders dan eiseres in beroep heeft gesteld – de loonsanctie niet is opgelegd omdat eiseres verweerder op het verkeerde been heeft gezet. Uit de gedingstukken blijkt voldoende duidelijk dat de loonsanctie is opgelegd na een inhoudelijk oordeel van verweerder over de re-integratie-inspanningen. Voorts wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, LJN: BK3717 waarin de CRvB expliciet heeft geoordeeld dat het systeem van de loonsanctie, zoals dit thans is vastgelegd in de Wet WIA, reparatoir van aard is. Dat, zoals eiseres stelt, hij nog maar drie dagen de tijd had om een en ander te repareren, volgt de rechtbank niet. Het is juist de bedoeling dat eiseres de verlengde loondoorbetalingsperiode (en dus niet alleen de resterende wachttijd) gebruikt om alsnog de benodigde inspanningen te verrichten.
20. Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd.
21. Hetgeen van de zijde van eiseres verder naar voren is gebracht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
22. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
23. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. I. Ravenschlag als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. J.H.L.M. Snijders als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.