RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1291 T
Tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. M. de Vries),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch
(gemachtigde: mr. M.J.J. Rutten).
Bij besluit van 5 januari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser per 15 december 2010 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 14 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De derde-partij is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. drs. H.J.M. Richters, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, A.M. Krop en mr. A. van der Donk. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Het onderzoek is heropend.
1. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden in zaak AWB 11/1300.
2. Verweerder heeft de bevindingen uit het rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) grotendeels overgenomen en geconcludeerd dat eiser zijn werkgever een dringende reden heeft gegeven de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen. Eisers persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn leeftijd, de duur van de dienstbetrekking, zijn functioneren en de gevolgen van de beëindiging van zijn dienstbetrekking, brengen, gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen volgens verweerder niet met zich dat moet worden geoordeeld dat van een dringende reden geen sprake is. Eiser is daarom verwijtbaar werkloos.
Eiser heeft benadrukt dat hij zich volstrekt niet kan verenigen met het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch opgelegde strafontslag en de gronden daarvoor. Hij heeft bestreden dat hij verwijtbaar werkloos is geworden: er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag in de zin van artikel 678, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder heeft het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en de betrokken belangen niet op zorgvuldige wijze tegen elkaar afgewogen door wezenlijke informatie niet of onvoldoende mee te wegen.
3. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
4. De maatstaf voor de beoordeling, gelegen in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, verwijst naar de dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het BW, ook indien het gaat om een verhouding die wordt beheerst door het ambtenarenrecht. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn de elementen die meewegen bij de beoordeling of zich een dringende reden voordeed, de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en de ernst van de gedraging en de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben. Daarbij vormt ook de reactie van de werkgever op het gedrag van de werknemer een indicatie voor het aanwezig zijn van een dringende reden (CRvB 15 juli 2010, LJN: BN1974).
5. In haar uitspraak van heden in zaak AWB 11/1300 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag de rechterlijke toets kan doorstaan. In het bestreden besluit in de onderhavige zaak is verweerders naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van de dringende reden voor het opleggen van de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag. Verweerder heeft evenwel niet gemotiveerd of ook voldaan is aan de eis van subjectieve dringendheid. Daarbij wijst de rechtbank erop dat uit het bestreden besluit blijkt dat Hoffmann zijn rapport reeds op 25 augustus 2010 heeft uitgebracht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft eiser echter pas bij besluit van 8 december 2010 met ingang van 15 december 2010 ontslagen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerders onderzoek op dit punt onvolledig is geweest en in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens ontbeert het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, een deugdelijke motivering.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
De rechtbank:
- draagt verweerder op zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt verweerder op, indien hij gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, de rechtbank zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, schriftelijk mee te delen op welke wijze het gebrek is hersteld en tot welke bevindingen of nader besluit hij is gekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. I. Ravenschlag , leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.