RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.C.R.E.M. Corsten),
de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden mr. B. Timmermans en J. van de Werf).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting City Dynamiek, te Eindhoven, vergunninghoudster
(gemachtigde M. Berkvens).
Bij besluit van 20 juni 2011 - verzonden op 18 juli 2011 -, heeft verweerder aan vergunninghoudster op grond van artikel 2.2.2 van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven (APV) vergunning verleend voor het houden van een kermis, genaamd Park Hilaria, op de terreinen aan de John F. Kennedylaan te Eindhoven, van vrijdag 5 augustus 2011 tot en met zondag 14 augustus 2011.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 juli 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 12 december 2011 - verzonden op 19 januari 2012 - (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 1 mei 2012 heeft vergunninghoudster op het beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de vergunninghoudster is verschenen M. Berkvens.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2. Park Hilaria is een evenement dat sinds 2002 jaarlijks wordt georganiseerd door vergunninghoudster. Het kermisterrein is gelegen op de John F. Kennedylaan te Eindhoven, tussen de Onze Lieve Vrouwestraat en de Vincent van den Heuvellaan. Het kermisterrein is geheel met hekken afgezet en er is een doorgang aan de noord- en de zuidkant van het terrein. ‘s Nachts is het terrein algeheel afgesloten en is het niet toegankelijk voor voetgangers of bezoekers.
3. Vanaf 2010 is de duur van het evenement verlengd van zes naar tien dagen. Het op- en afbouwen van het evenement neemt daarnaast nog elf dagen in beslag. Ook is in de loop der jaren de omvang van het evenement gegroeid. Park Hilaria omvat inmiddels onder meer ruim honderd attracties, alsmede twee podia, waarvan één met Hollandse muziek en één met Dance muziek, de zogenaamde ‘Dance Area’. Het podium van de Dance Area was voorheen gelegen op de middenberm van de John F. Kennedylaan. In 2011 is de Dance Area verplaatst naar het universiteitsterrein van de Technische Universiteit Eindhoven.
4. Eiser woont aan de [adres] te [plaats], in de directe omgeving van het kermisterrein.
5. Verweerder hanteert voor evenementen als het onderhavige evenement Park Hilaria het Evenementenbeleid Eindhoven van juni 2009 (Evenementenbeleid). In hoofdstuk 3 is het toetsingskader voor vergunningen weergegeven. In paragraaf 3.1 Aanvullingen APV staat onder het kopje ‘Weigeringsgronden’ dat het College op basis van gewogen argumenten kan afwijken van de normen die in deze nota, de notitie Evenementenbeleid en het locatiebeleid zijn opgenomen. In dezelfde paragraaf staat onder het kopje ‘Algemene geluidsnormen en eindtijden’:
“Evenals veel gemeenten in Nederland hanteren we de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” (1996) van de inspectie van Milieuhygiëne Limburg als kader voor het bepalen van de toegestane geluidsnorm en openingstijden bij evenementen. Deze uitgangspunten zijn echter tot nu toe niet als beleid vastgesteld.
De volgende algemene normen geven aan tot hoe laat een evenement georganiseerd mag worden en wat hierbij als maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt toegekend op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming.
Tabel – Algemene geluidsnormen
Voor het gebied binnenstad*1 worden de volgende normen gehanteerd:
Tabel – Geluidsnormen binnenstad
*Het gebied “binnenstad” valt binnen de afbakening: Emmasingel, Keizersgracht, Wal, Geldropseweg, Vestdijk, 18-septemberplein.”
6. In paragraaf 3.2 Locatiebeleid staat onder het kopje ‘De duur’ het volgende:
“(…) Hoe lang een evenement duurt, is mede bepalend om de overlast te bepalen. In het algemeen vinden mensen een activiteit overdag minder storend dan een activiteit in de avond. Als het noodzakelijk is om het opbouwen en/of afbreken direct aansluitend aan het evenement plaats te laten vinden dan moet deze tijd meegeteld worden; vooral als het gaat om zogenaamde soundcheck van geluid.”
7. Het kermisterrein is volgens het beleid van verweerder niet gelegen in de binnenstad.
8. Verweerder heeft de vergunning van 20 juni 2011 verleend onder een aantal voorschriften en beperkingen op het gebied van “A. Algemeen”, “B. Veiligheid / Toezicht en Handhaving”, “C. Gebruik terrein”, “D. Groenbehoud en herstel”, “E. Flankerend beleid omgeving”, “F. Gezondheid”, “G. Duurzaamheid” en “H. Woonwagens”.
Onder ‘E2. Geluidsvoorschriften’ heeft verweerder de volgende geluidsvoorschriften aan de vergunning verbonden:
“1. Het ten gehore brengen van muziek en geluid mag uitsluitend op onderstaande data en tijdstippen:
- 5 en 6 augustus 2011 en 12 en 13 augustus 2011 van 14:00 uur tot 00:30 uur;
- 7 tot en met 11 augustus en 14 augustus 2011 van 14:00 uur tot 24:00 uur.
2. Tijdens de opbouw en afbreekwerkzaamheden mag geen geluid worden geproduceerd, behoudens het tijdens het uitvoeren van eventuele soundchecks. Deze soundchecks mogen echter niet voor 5 augustus 2011 om 09:00 uur uitgevoerd worden.
3. Het gemeten equivalent geluidsniveau (LAeq.T) afkomstig van de muziek en/of omroepgeluid van de attracties, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999, en beoordeeld volgens deze handleiding mag niet meer bedragen dan 90 dB(A). De beoordeling moet plaatsvinden op één meter van de boxen van de attracties van waaruit de muziek en/of het omroepgeluid ten gehore wordt gebracht.
4. Het gemeten equivalent geluidsniveau (LAeq.T), afkomstig van de muziek op het “Hollandplein”, de openlucht “Discotheek”, de “Dance Area”, en het “Variété Vallei”, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999, en beoordeeld volgens deze handleiding mogen niet meer bedragen dan 95 dB(A). De beoordeling moet plaatsvinden op 15 meter vanaf de podia of in het midden van de tent waar de muziek ten gehore wordt gebracht.
5. Onverminderd de genoemde geluidsniveaus in de twee voorgaande voorschriften mag het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) afkomstig van de muziek en/of omroepgeluid, gemeten volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999, en beoordeeld volgens deze handleiding mag ter plaatse van de gevels van gevoelige objecten van derden niet meer bedragen dan 70 dB(A). In afwijking van voornoemde handleiding mag de bedrijfsduur correctie niet worden toegepast en is de straffactor van 10 dB vanwege de herkenbaarheid van het muziekgeluid niet van toepassing. De genoemde grenswaarde is van toepassing op het invallende geluid, zonder gevelreflectie.
(…)”
9. In 2011 heeft Park Hilaria plaatsgevonden in de periode van 5 augustus tot en met 14 augustus. Vergunninghoudster wil Park Hilaria dit jaar houden in de periode van 3 augustus 2012 tot en met 12 augustus 2012. De aanvraag is inmiddels gepubliceerd.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Het evenement waarvoor de vergunning van 20 juni 2011 is verleend, heeft al plaatsgevonden, zodat eerst moet worden beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
12. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BN6184) leidt de rechtbank af dat het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechter bij toekomstige besluiten kan worden betrokken. Nu inmiddels een nieuwe aanvraag voor Park Hilaria is gepubliceerd om het evenement ook dit jaar te houden, is het procesbelang van eiser bij de beoordeling van het beroep niet vervallen. Het beroep van eiser is ontvankelijk.
13. Eiser heeft aangevoerd dat Park Hilaria moet worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm) en dat de vergunning aan de bij of krachtens die wet gestelde regels moet voldoen. Over die beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
14. Ingevolge artikel 1.1. van de Wm wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Een activiteit wordt dus pas beschouwd als een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wm als aan alle drie, uit bovengenoemde definitie genoemde criteria, wordt voldaan.
15. Daargelaten of Park Hilaria voldoet aan de criteria dat sprake is van een door de mens bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid en de ligging en omvang van het terrein voldoende nauwkeurig zijn begrensd, moet in ieder geval worden geoordeeld dat niet wordt voldaan aan het derde criterium ‘pleegt te worden verricht’. In dit criterium ligt besloten dat de activiteit gedurende een zekere periode of met een zekere regelmaat wordt verricht. Activiteiten die binnen een kort tijdsbestek worden verricht, voldoen niet aan het criterium. Park Hilaria vindt binnen een periode (inclusief opbouw en afbraak) van circa 21 dagen plaats en heeft daarmee een dermate korte duur dat niet aan het derde criterium wordt voldaan. In de omstandigheid dat Park Hilaria een jaarlijks terugkerend evenement is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De omvang, indeling en duur van Park Hilaria is de afgelopen jaren veel gewijzigd. Ter zitting is bovendien gebleken dat de locatie van Park Hilaria in de toekomst (na 2012) nog niet vast staat. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gesproken van één en dezelfde activiteit die met een zekere regelmaat wordt verricht. Park Hilaria is dus geen inrichting in de zin van artikel 1.1 van de Wm, zodat de vergunning niet aan de bij of krachtens die wet gestelde regels hoeft te voldoen. Dit betekent dat deze beroepsgrond faalt.
16. Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat een van de weigeringsgronden ex artikel 1.1.9 van de APV aan de orde is. Niet gebleken is immers of verweerder het belang van eiser en andere omwonenden bij een aanvaardbaar leefklimaat op voldoende inzichtelijke wijze heeft laten meewegen. In het onderhavige geval is sprake van zodanige geluidsoverlast dat de vergunning op grond van artikel 1.1.9. van de APV geweigerd had moeten worden: de druk op de omgeving is zodanig groot dat het evenement een onaanvaardbare belasting van het leefklimaat vormt. Eiser heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012, LJN: BV3184. Ter zitting heeft eiser nog nader toegelicht dat het hier gaat om een activiteit die met name op het gebied van geluidshinder niet zonder meer met iedere kermis kan worden vergeleken; het bijzondere luidruchtige karakter hiervan vergt speciale aandacht voor het normeren van de geluidsbelasting. Eiser heeft hierbij aangegeven dat voornamelijk de onidentificeerbare basdreunen van de Dance Area in samenhang met het geluid van de attracties en de andere omgevingsgeluiden leiden tot een unieke massieve geluidsdruk. Deze constante kakofonie van geluiden tien dagen lang van 14:00 tot 24:00 uur is volgens eiser bijna niet vol te houden. De woning van eiser bevindt zich op minder dan 50 meter van het terrein. Niet is onderzocht of de woningen een gevelisolatie van 20 dB(A) halen, waarop de veronderstelling is gebaseerd dat een gevelbelasting van 70 dB(A) kan worden aangemerkt als duldbare geluidsoverlast. Verweerder heeft dan ook in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door onvoldoende rekening te houden met de belangen van eiser en andere belanghebbenden. Het besluit is daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiser met deze beroepsgrond en de nadere toelichting daarop ter zitting ook de sluitingstijden zoals vermeld in de vergunning ter discussie. In tegenstelling tot verweerder ter zitting heeft bepleit, vallen de sluitingstijden dan ook binnen de omvang van het geding. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
18. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat bij het verlenen van de vergunning rekening is gehouden met de in artikel 1.1.9 van de APV genoemde belangen van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Verweerder heeft uiteengezet dat wat betreft de in de vergunning genoemde norm van 70 dB(A) is aangesloten bij de in januari 1996 gepubliceerde nota van de Inspectie Milieuhygiëne van Limburg ‘Evenementen met een luidruchtig karakter’ (nota). Volgens verweerder is deze nota niet één op één in het Evenementenbeleid overgenomen, maar is deze nota het uitgangspunt geweest bij het opstellen daarvan. Verweerder hanteert in zijn beleid bijvoorbeeld ruimere begin- en eindtijden dan de nota. Wat betreft de eindtijden heeft verweerder vanwege de ligging van Park Hilaria nabij het centrum aangesloten bij het beleid dat geldt voor evenementen in de binnenstad. Voorts acht verweerder de duur van Park Hilaria van tien dagen nog alleszins acceptabel.
19. De rechtbank stelt voorop dat de mate van (geluids)overlast in ieder geval afhankelijk is van de sterkte van het geluid (dB(A)), de duur van het evenement en de tijden waarbinnen de geluidsbelasting plaatsvindt. Al naar gelang een van deze omstandigheden toe- of afneemt zal – vergelijkbaar met een systeem van communicerende vaten – ook de (geluids)overlast toe- of afnemen. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag en meer in het bijzonder welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden, dient verweerder deze omstandigheden dus in onderlinge samenhang te bezien.
20. De maximale geluidsbelasting van 70 dB(A) ter plaatse van de gevels van gevoelige objecten van derden waarvan verweerder uitgaat, acht de rechtbank op zichzelf genomen niet onredelijk. Deze geluidsnorm sluit aan bij de – landelijk gehanteerde – nota, terwijl niet is gebleken dat deze geluidsnorm in vergelijking met door andere gemeentebesturen gehanteerde geluidsnormen in vergelijkbare situaties te hoog is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2011, LJN: BQ7921). Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de geluidsisolatie van standaardwoningen 20 dB(A)tot 25 dB(A) bedraagt. Eiser heeft onvoldoende weersproken dat zijn woning een geluidsisolatie heeft van 20 dB(A) tot 25 dB(A). Ook de duur van het evenement van tien dagen acht de rechtbank weliswaar relatief lang, maar op zichzelf genomen niet onredelijk.
21. Met betrekking tot de in de vergunning opgenomen eindtijden stelt de rechtbank vast dat de locatie van Park Hilaria niet is gelegen in de binnenstad, zodat voor Park Hilaria de eindtijden gelden die zijn vastgesteld voor het gebied buiten de binnenstad. Uitgaande van laatstgenoemde eindtijden stelt de rechtbank vast dat die eindtijden door de in de vergunning opgenomen eindtijden op de vrijdagen en zaterdagen met een half uur en op zondag en de doordeweekse dagen met een uur worden overschreden. In aanmerking genomen de ratio achter het in het beleid gemaakte onderscheid tussen binnenstand en het gebied buiten de binnenstad, namelijk – kort gezegd – dat van mensen in de binnenstad wat geluidsoverlast betreft meer kan worden gevergd dan van mensen die in een woonwijk wonen, vermag de rechtbank ook niet in te zien waarom verweerder wat betreft de in de vergunning opgenomen eindtijden voor Park Hilaria aansluiting heeft gezocht bij de eindtijden voor de binnenstad. Het door verweerder ter zitting gemaakte onderscheid tussen binnenstad en nabij de binnenstad kent het beleid in ieder geval niet. Weliswaar staat in het beleid dat het College op basis van gewogen argumenten kan afwijken van de normen in dat beleid, maar dergelijke gewogen argumenten heeft verweerder niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. Mede gelet op de maximale geluidsbelasting van 70 dB(A) en de relatief lange duur van Park Hilaria van tien dagen, ziet de rechtbank in redelijkheid ook geen rechtvaardiging voor evenbedoelde overschrijding van de in het terzake geldende beleid genoemde eindtijden. Dat de begintijd pas op 14.00 uur is vastgesteld, maakt dat niet anders, reeds omdat in het beleid wordt onderkend dat mensen een activiteit overdag als minder storend ervaren dan een activiteit in de avond. In zoverre heeft verweerder dan ook onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. Dit betekent dat de beroepsgrond doel treft.
22. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
23. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zoals volgt uit het voorgaande, heeft verweerder ten onrechte bepaald dat het ten gehore brengen van muziek en geluid op 5 en 6 augustus 2011 en 12 en 13 augustus 2011 tot 00:30 uur en 7 tot en met 11 augustus en 14 augustus 2011 tot 24:00 uur mocht. In aanmerking genomen dat een nadere motivering terzake niet valt te verwachten, zal de rechtbank het besluit van verweerder van 20 juni 2011 in zoverre herroepen. De rechtbank acht, gezien het Evenementenbeleid van verweerder dat geldt voor het gebied buiten de binnenstad, en in aanmerking genomen de maximale geluidsbelasting van 70 dB(A) en de duur van het evenement van tien dagen, een voorschrift met de in dat beleid genoemde eindtijden niet onredelijk. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan het besluit van verweerder van 20 juni 2011 het voorschrift wordt toegevoegd dat het ten gehore brengen van muziek en geluid op 5 en 6 augustus 2011 en 12 en 13 augustus 2011 tot 24:00 uur en 7 tot en met 11 augustus en 14 augustus 2011 tot 23:00 uur is toegestaan. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van verweerder van 20 juni 2011.
24. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
25. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 dient te vergoeden.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep van eiser gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van verweerder van 20 juni 2011 voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift dat het ten gehore brengen van muziek en geluid op 5 en 6 augustus 2011 en 12 en 13 augustus 2011 tot 00:30 uur en 7 tot en met 11 augustus en 14 augustus 2011 tot 24:00 uur is toegestaan;
- bepaalt dat aan het besluit van verweerder van 20 juni 2011 het voorschrift wordt toegevoegd dat het ten gehore brengen van muziek en geluid op 5 en 6 augustus 2011 en 12 en 13 augustus 2011 tot 24:00 uur en 7 tot en met 11 augustus en 14 augustus 2011 tot 23:00 uur is toegestaan;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van verweerder van 20 juni 2011;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 156,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op in totaal € 874,00;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, voorzitter, en mr. A. Venekamp en mr. M.J.H.M. Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.