ECLI:NL:RBSHE:2012:BW8633

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889039-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. E.C.P.M. Valckx
  • mr. J.G. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drugshandel en wapenbezit met betrekking tot verdachte 1

In deze strafzaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 juni 2012 uitspraak gedaan tegen verdachte 1, die beschuldigd werd van drugshandel en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de verkoop en levering van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine, met in totaal 122 kilogram amfetamine die tussen 10 en 18 november 2010 in Nederland is verhandeld. Daarnaast is verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van verboden wapens, waaronder een gasrevolver en een pistool, op 5 april 2011. De rechtbank heeft de inzet van stealth-sms door de politie beoordeeld en geconcludeerd dat deze inzet niet in strijd was met de wet, omdat er geen sprake was van stelselmatige observatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest toegewezen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder wapens en drugs, onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin verschillende verweren van de verdediging zijn besproken, maar deze zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder OVC-gesprekken en sms-communicatie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/889039-11 en 01/889101-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 juni 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [1975],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei, 18 augustus, 1 november 2011, 12 januari, 3 april, 16 april, 17 april, 19 april, 23 april, 8 mei, 16 mei, 22 mei en 31 mei 2012.
Op de zitting van 16 april 2012 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 2 mei 2011 (01/889039-11) respectievelijk 6 oktober 2011 (01/889101-11).
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 november 2011 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 01/889039-11:
1.
hij op of omstreeks de/het navolgende tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 10 november 2010 tot en met 18 november 2010 te Oss en/of
Eindhoven en/of Breda en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten:
- op 12 november 2010 een hoeveelheid van 34 kilogram amfetamine, in ieder
geval enige hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 1]")
en/of
- op 17 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram amfetamine, in ieder
geval enige hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 1]")
en/of
- op 18 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram amfetamine, in ieder
geval enige hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(delictproces-verbaal "Handel met [verdachte 1]")
(artikel 2 onder B/C juncto artikel 10 Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 05 april 2011 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer
wapen(s) van categorie III, te weten
- een gasrevolver, merk Reck, kaliber .380 knal 9 mm
en/of
- een pistool, merk Walther P22, kaliber .22
en/of munitie van de categorie III, te weten 13 patronen,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie)
Ten aanzien van parketnummer 01/889101-11:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22
oktober 2010 tot en met 26 oktober 2010 te Breda en/of Oss,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ander of anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om
daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
- zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
immers heeft/hebben hij verdachte, en/of zijn mededader(s) in voormelde
periode aan [verdachte 2] en/of [verdachte 3], in ieder geval aan een of meer
perso(o)n(en) gevraagd om een hoeveelheid van (respectievelijk) 75 kilogram
en/of 100 kilogram amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet, voor hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te
produceren en/of af te leveren;
(delictproces-verbaal "productie/opslag drugs")
Ten gevolge van een kennelijke omissie in feit 1 met parketnummer 01/889039-11 begaan is (meermalen) in plaats van de zinsnede "een hoeveelheid van x kilogram van een materiaal bevattende amfetamine" opgenomen "een hoeveelheid van x kilogram amfetamine". Tevens is meermalen in plaats van "van een hoeveelheid bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel..." opgenomen "amfetamine, in ieder geval enige hoeveelheid van een middel als bedoeld in..." De rechtbank herstelt deze omissies en leest in beide gevallen voormelde eerste zinsneden in plaats van de laatste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Algemene inleiding
De rechtbank zal in haar beoordeling van de strafzaak beginnen met de bespreking van een tweetal uitgebreide verweren. Het betreft de inzet van de stealth-sms in deze zaak door de politie en de problemen rond de afgeluisterde gesprekken, ook aangeduid als OVC-gesprekken. Aansluitend zullen de verschillende ten laste gelegde feiten worden besproken.
Bij een aantal feiten is een splitsing aangebracht tussen de bespreking van de zaak in het vonnis, en de bewijsmiddelen waarop die beslissing steunt. Deze bewijsmiddelen zijn in die gevallen afzonderlijk uitgewerkt in een bijlage die is aangehecht aan het vonnis, maar die uiteraard als ingelast in het vonnis moet worden beschouwd.
In veel bewijsmiddelen en de bespreking daarvan komen vaak telefoonnummers voor. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt geregeld volstaan met de vermelding van de laatste vier cijfers van het desbetreffende telefoonnummer.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat de in haar requisitoir vermelde bewijsmiddelen voldoende bewijs leveren dat verdachte al het ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is ten aanzien van de inzet van stealth-sms het volgende betoogd:
De inzet stealth-sms berichten heeft plaatsgevonden in strijd met de wet. De verdediging betwist de juistheid van de juridische onderbouwing die is gegeven door de officier van justitie voor de inzet van stealth-sms. Artikel 2 van de Politiewet is geen afdoende wettelijke basis. In deze zaak is het middel ingezet als bijzonder opsporingsmiddel in het strafrechtelijk onderzoek tegen (o.a.) [verdachte 1]. Door de inzet van de stealth-sms worden los van de gebruiker verkeersgegevens gegenereerd. De bob-bevoegdheden 126n Sv en 126m Sv bieden geen grondslag. Artikel 126g Sv kan evenmin een juridisch afdoende basis vormen. De gegevens worden immers actief door de politie verkregen via de tapmodule, en met medewerking van de provider.
De raadsman bepleit verder dat de stealth-sms apparatuur aan te merken is als technisch hulpmiddel in de zin van artikel 126ee Sv. Dit hulpmiddel is echter niet gekeurd en voldoet ook overigens niet aan de eisen van nadere regelgeving. Ter zake de verkeersgegevens geldt dat deze alleen verstrekt mogen worden ten aanzien van met die telefoon gevoerd telecommunicatieverkeer, en niet op de wijze als gebeurd is door de inzet van stealth-sms.
Uit de bob-stukken in de zaak tegen [verdachte 1] is verder niet duidelijk wanneer en op welke wijze dit opsporingsmiddel is ingezet.
Door dit geheel aan fouten en onvolkomenheden is door het openbaar ministerie willens en wetens een grove inbreuk gemaakt op de grondrechten en verdedigingsrechten van verdachte.
Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat is vergaard met de inzet van de stealth-sms berichten, ook dat in de zaken van de medeverdachten. De afgrenzing tot de eigen verdachte van onjuistheden/onrechtmatigheden in de opsporing op grond van de Schutz-norm acht de raadsman in strijd met het recht op een eerlijk proces, gelet op de ernstige en omvangrijke wijze waarop de (verdedigings)belangen van [verdachte 1] zijn geschaad. De overheid mag in de strafzaak tegen [verdachte 1] geen gebruik maken van in andere zaken op onrechtmatige wijze verkregen bewijsmiddelen.
De rechtbank beschikt volgens de raadsman over te weinig kennis aangaande de stealth-sms. Om die reden verzoekt de raadsman primair heropening van het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek, onder andere door het horen van de getuigen: [getuige 2] en [getuige 3], beiden werkzaam bij het KLPD en materiedeskundig ter zake de stealth-sms.
De verdediging betwist voorts dat [verdachte 1] de gebruiker is van de telefoon met nummer [telefoonnummer] (hierna aan te duiden als: 7195).
Aangevoerd is tot slot dat op basis van wettige bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de grote hoeveelheid amfetamine, die op 18 november 2010 is aangetroffen bij [betrokkene 1] in Breda, geleverd is door of via [verdachte 1]. De politie gaat er ten onrechte van uit dat [verdachte 4] de partij amfetamine heeft afgeleverd bij de growshop in Breda.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de stealth-sms.
Verzoek aanhouding
De verdediging heeft in de loop van zijn pleidooi primair heropening van het onderzoek ter terechtzitting bepleit, onder meer om twee getuigen te horen die werkzaam zijn bij het KLPD, de heren [getuige 2] en [getuige 3]. Beide personen zijn volgens de verdediging materie-deskundig ter zake de (inzet van de) stealth-sms. Het verzoek is ter zitting gedaan en om die reden is het noodzaakcriterium van toepassing op dit verzoek.
De rechtbank acht het nader horen van de twee getuigen echter niet noodzakelijk omdat zij zich voldoende voorgelicht acht over de verschillende aspecten van de werking van de stealth-sms, niet in de minste plaats door de vanwege de verdediging overgelegde aanvullende stukken. Met name is de rechtbank van oordeel dat voor een juridische beoordeling van de inzet niet nog meer kennis vereist is over de technische werking en de inzet van de stealth-sms dan tot op heden reeds is verzameld. Aldus bezien is de verdediging in redelijkheid niet geschaad door het achterwege laten van het hiervoor genoemde aanvullend onderzoek.
Inhoudelijke beoordeling stealth-sms
Inleiding
De rechtbank zal eerst omschrijven wat een stealth-sms is en welke bijzondere aspecten dit opsporingsmiddel kenmerken. Tevens zal de rechtbank aangeven met welk doel dit middel is ingezet. De rechtbank zal daarna ingaan op de algemene juridische kaders die hebben te gelden met betrekking tot de inzet van opsporingsmethoden in relatie tot de wettelijke regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden omschreven in titels IVA tot en met Ve van boek I van het Wetboek van Strafvordering
Daarbij zal nadrukkelijk de vraag aan de orde komen wanneer de inzet van een in de wet opgenomen (benoemde) bijzondere opsporingsbevoegdheid aan de orde is.
De rechtbank zal -toegespitst op deze zaak- in haar beoordeling twee situaties onderscheiden:
a. er is tegen verdachte (eerder) een bevel observatie ex art. 126g Sv gegeven door de officier van justitie
of b. er is geen sprake van een dergelijk bevel.
In de zaken waarbij er sprake is van een lopend bevel 126g Sv, zal in dat kader tevens de vraag beantwoord moeten worden of het gebruik van de telefoon op deze wijze strijd oplevert met het gestelde in artikel 126g lid 3 Sv.
Wat is een stealth-sms
Door een stealth-sms bericht te verzenden kan de politie op elk door haar gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon in verbinding staat. Doordat bekend is waar die betreffende zendmast zich bevindt, kan de politie vaststellen dat de desbetreffende telefoon aanwezig moet zijn binnen het bereik van de desbetreffende zendmast. De gebruiker van de telefoon merkt niets van de stealth-sms.
De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling van de inzet van de stealth-sms uit van het navolgende. Zij baseert zich daarbij onder meer op het proces-verbaal van [verbalisant 1] d.d. 10 april 20121, het proces-verbaal van de OvJ d.d. 19 april 2012 en op een deel van de zich in het dossier bevindende verkeersgegevens. Verder betrekt de rechtbank in haar beschouwing de twee processen-verbaal van verhoor van getuigen door de raadsheer-commissaris, zoals deze zijn overgelegd ter zitting door mr. Thomas. De twee getuigenverhoren zijn afgelegd in een andere strafzaak ten overstaan van de raadsheer-commissaris mw. Mr. Huurman-van Asten op resp. 14 mei 2012 en 21 mei 2012. Deze verhoren zijn ook verstrekt aan de andere advocaten en maken deel uit van de strafdossiers tegen alle verdachten in deze zaak. Uit deze verhoren van resp. [verbalisant 1] en [getuige] leidt de rechtbank af dat er geen preciezere informatie wordt verzameld dan de positie van de zendmast die op het moment van verzenden van de stealth-sms wordt aangestraald. Verzending van de stealth-sms berichten gebeurt in beginsel handmatig, maar kan ook automatisch op aangegeven tijdintervallen geprogrammeerd worden. Frequentie en duur van de verzending van stealth-sms berichten worden vooraf door de officier van justitie beoordeeld en goedgekeurd.2 In haar proces-verbaal van 19 april 2012 heeft de officier van justitie bevestigd dat zij in deze zaak voor de inzet van de stealth-sms toestemming heeft verleend. 3 Voor zover [verbalisant 1] weet is de betreffende apparatuur aangemerkt als "niet-bob"apparatuur en om die reden niet gekeurd. Er is (om die reden volgens deze getuige) evenmin een keuringsprotocol. Het opsporingsteam krijgt de resultaten van de stealth-sms berichten (verkeersgegevens).4 Getuige [getuige] heeft verklaard dat de stealth-sms berichten komen op de getapte lijn. Deze sms-berichten worden verzonden door de DSRT van het KLPD en het opsporingsteam ontvangt de gebruikelijke (verkeers)gegevens. Dit gebeurt met behulp van de bestaande telecominfrastructuur. Plaatsbepaling met behulp van stealth-sms is volgens deze getuige niet erg precies, maar wel kan (eventueel) aanvullend worden vastgesteld in welk gedeelte van het bereik van een zendmast de telefoon zich heeft bevonden.5
Stealth-sms berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank op de printlijst herkenbaar omdat bellend en gebeld nummer identiek zijn.
Doel en frequentie inzet stealth-sms
De politie heeft, na voorafgaande toestemming van de officier van justitie, een aantal maal het middel stealth-sms ingezet. Op 17 november 2010 zijn stealth-sms berichten verstuurd naar het nummer 7242 tussen 16.55 uur en 17.30 uur.6 Uit de verstrekte printlijsten bij proces-verbaal van [verbalisant 5] d.d. 17 april 2012 leidt de rechtbank af dat ook ten aan zien van nummer 7195 tussen 16.51 uur en 17.30 uur in totaal 9 stealth-sms berichten zijn verzonden met een interval van 5 minuten.7 Op 18 november 2010 zijn tussen 09.40 uur en 12.20 uur elke 10 minuten stealth-sms berichten8 verstuurd naar de nummers 7242, 7195 en 7096.
Op 19 november 2010 is hetzelfde gebeurd tussen 10.10 uur en 13.00 uur met betrekking tot nummers 0848 en 7684. Op 9 december 2010 zijn stealth-sms berichten verstuurd naar nummer 5218 tussen 11.03 uur en 12.59 uur. Op 30 december 2010, ten slotte, zijn soortgelijke berichten verstuurd naar 7242 en 0031.9 Ten aanzien van een aantal telefoonlijnen, toegeschreven aan [verdachte 2], is eveneens gebruik gemaakt van stealth-sms. Het betreft de nummers 2171, 7195 (later door de politie toegeschreven aan [verdachte 1], Rb.), 7684, 7096, 4248, 5218, 6933. De data en tijdstippen staan weergegeven in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 februari 2012.10 De officier van justitie geeft in haar proces-verbaal aan dat het doel van inzet van de stealth-sms was "ondersteuning bieden bij het observeren, controleren en afvangen van die vermoedelijke levering". Verder heeft zij ter terechtzitting medegedeeld dat het middel is ingezet op 7 en 8 februari 2011. Deze inzet hield verband met een aantal (geplande) aanhoudingen van verdachten in deze strafzaak. De inzet had tot doel vast te stellen waar de telefoon van die op dat moment aan te houden verdachten in de aangegeven periode aanstraalde. Van enig ander doel is de rechtbank niet gebleken.
In alle gevallen bestond er ten tijde van het verzenden van de stealth-sms berichten een telefoontap op het nummer waaraan deze stealth-sms berichten werden gericht. Uit de BOB-dossiers blijkt op dit punt het navolgende. In het onderzoek tegen [verdachte 4] heeft er op nummer 724211 gedurende drie perioden een tapbevel gelopen: van 3 november 2010 tot en met 3 december 2010, van 30 december 2010 tot en met 2 januari 2011 en tussen 7 februari 2011 en 10 februari 2011. Al deze tapbevelen omvatten niet alleen de vordering om mee te werken aan het bevel opnemen van telecommunicatie (de 126m Sv-component), maar tevens de vorderingen ex art. 126n Sv aan de provider om alle genoemde verkeersgegevens beschikbaar te stellen aan de officier van justitie12.
In het BOB-dossier van [verdachte 5] blijkt dat op nummer 0848 van 19 november 2010 tot en met 24 november 2010 met machtiging van de rechter-commissaris een bevel 126m Sv is afgegeven door de officier van justitie. Ook in dit geval omvat de vordering aan de telecomprovider om mee te werken aan het afluisteren van de telecommunicatie tevens een bevel als bedoeld in artikel 126n Sv.13
Ten aanzien van [verdachte 2] en/of een N.N-persoon die in relatie werd gebracht met [verdachte 2] zijn er stealth-sms ingezet ten aanzien van de nummers 7096, 7684, 7195 (NN-persoon) en 5218 (NN-persoon). De telefoontaps hebben geduurd van 12 november 2010 tot en met 22 december 2010 (nummers: 7096 en 7684), respectievelijk 17 november 2010 tot en met 20 november 2010 (nummer: 7195) en 9 december 2010 tot en met 16 december 2010 (nummer: 5218). Ook in dit BOB-dossier zijn voor de genoemde telefoonaansluitingen, telkens met machtiging van de rechter-commissaris, bevelen 126m Sv afgegeven door de officier van justitie. Ook in deze gevallen bevatten de vorderingen aan de telecomprovider om mee te werken aan het afluisteren van de telecommunicatie een bevel als bedoeld in artikel 126n Sv.14
Ten aanzien van telefoonnummer 0704 (toestel toegeschreven aan [verdachte 1]) heeft de officier van justitie op 20 april 2011 een vordering verstrekking historische verkeersgegevens (126n Sv) gedaan over de periode 1 september 2010 tot en met 31 december 2010. 15
Juridisch kader inzet stealth-sms berichten
Niet alle opsporingshandelingen vereisen de inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid. Dit uitgangspunt is niet aangetast door invoering van de BOB-wetgeving. De Hoge Raad is op dit punt duidelijk, zie o.a. het arrest van 20 december 2011 (LJN BS1742). De Hoge Raad stelt in dit arrest (nogmaals) vast dat de wet geen uitputtende regeling bevat van in te zetten opsporingsmethoden en -wijzen. Verder volgt uit dit arrest dat de (feiten)rechter in elke strafzaak aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden dient te onderzoeken hoe de ingezette, niet in de BOB-wetgeving geregelde, opsporingsmethode(n) is/zijn toegepast. Daarbij dient dan (tevens) getoetst te worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Indien een niet in de wet opgenomen opsporingsmiddel/-methode is gebruikt, maar er geen sprake is van inbreuk op een van de grondrechten of deze inbreuk (gelet op alle omstandigheden van het geval) slechts beperkt van aard en/of omvang is, dan biedt artikel 2 van de Politiewet in samenhang bezien met de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering een afdoende wettelijke basis voor dergelijke opsporingshandelingen. De gebruikte opsporingsmethoden/-handelingen dienen wel steeds nauwgezet en volledig vastgelegd te worden in (een) proces(sen)-verbaal, en dit/deze proces(sen)-verbaal dient/dienen door de officier van justitie aan het dossier te worden toegevoegd.
Stealth-sms zonder voorafgaande bevel 126g Sv
Toegespitst op deze zaak dient de rechtbank allereerst te beoordelen of er in deze zaak
ten behoeve van de inzet van de stealth-sms berichten als een zelfstandige opsporinghandeling een bevel op grond van art. 126g Sv had moeten worden gegeven door de officier van justitie. Hierna zal tevens (kort) worden besproken of wellicht een andere bob-bevoegdheid ingezet had behoren te worden.
Een bevel stelselmatige observatie is alleen dan vereist indien het geheel aan observatiehandelingen van de politie bijdraagt aan het (doen) ontstaan van een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van een verdachte, en er aldus een aanzienlijke inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de geobserveerde. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat een of meer van de navolgende factoren van belang kunnen zijn om te beoordelen of sprake is van een dergelijke inbreuk. Het gaat daarbij in elk geval om duur, plaats en de intensiteit van de observatie. Verder worden bij het beoordelen van de omvang van de (eventuele) inbreuk gelet op de continuïteit en/of de frequentie van de observatie en kan betekenis worden toegekend aan het gebruik van een technisch hulpmiddel dat meer biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Ten slotte kan het doel dat men beoogt te bereiken met de inzet van bepaalde observatiehandelingen van belang zijn.
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachten waarbij deze stealth-sms berichten zijn ingezet de periode en frequentie zodanig beperkt van omvang dat niet gezegd kan worden dat hierdoor op enig onderdeel van het privé-leven van deze verdachten een min of meer volledig beeld is ontstaan. De grofmazigheid van de informatie die kan worden verkregen uit de zendmastgegegevens is daarbij de bepalende factor. Zendmastgegevens geven naar hun aard slechts de (ruimere) omgeving aan waarbinnen een bepaalde telefoon zich op dat moment bevindt. Het gegeven dat deze plaatsgegevens worden vastgelegd buiten de wil en medeweten van de gebruiker van de betreffende telefoon maakt dit oordeel niet anders. Tot de inzet van een andere BOB-bevoegdheid dwingt het evenmin. De inzet van de stealth-sms vertoont zekere gelijkenissen met de inzet van de IMSI-catcher, een opsporingsmiddel dat ook wordt beoordeeld vanuit (het juridisch kader van) de observatie.
Uit hetgeen hierboven is weergegeven blijkt dat de officier van justitie niet geheel volledig is geweest in haar overzicht16. Zij noemt in haar proces-verbaal wel de inzet op 7242 op 17 november 2012 tussen 16.55 uur en 17.30 uur, maar er blijken in die (nagenoeg exacte dezelfde) periode ook stealth-sms berichten te zijn verstuurd aan toestel 719517. Er is echter ondanks deze onvolledigheid op basis van het huidige dossier geen begin van een vermoeden dat er op wijst dat de inzet van stealth-sms zodanige vormen heeft aangenomen qua duur en/of frequentie/intensiteit dat er door die inzet sprake is geweest van stelselmatige observatie.
De officier van justitie had, gelet op de daadwerkelijke feitelijke de inzet van de stealth-sms berichten in deze strafzaak, niet de verplichting voorafgaand aan die inzet een bevel als bedoeld in artikel 126g Sv af te geven.
Er is dus geen sprake van enig onherstelbaar vormverzuim ten aanzien van deze inzet.
De schriftelijke vastlegging en verantwoording is (uiteindelijk) inzichtelijk gemaakt, maar wel pas na actief doorvragen van de raadslieden. Hoewel er gaandeweg de inhoudelijke behandeling door de officier van justitie dit vormverzuim is hersteld , wil de rechtbank wel opgemerkt hebben dat in voorkomend geval de officier van justitie uit eigen beweging tijdig en volledig openheid van zaken dient te geven.
In de zaken tegen [verdachte 5] en tegen [verdachte 1] is op dit onderdeel dus geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Voor de door de verdediging voorgestelde sanctie (niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ([verdachte 5]), dan wel bewijsuitsluiting ([verdachte 5] en [verdachte 1]) bestaat dus geen aanleiding.
Inzet stealth-sms tijdens lopend bevel 126g Sv
Ten aanzien van verdachten [verdachte 2] en [verdachte 4] was er ten tijde van de inzet stealth-sms een bevel 126g Sv afgegeven. Voor [verdachte 4] bestrijkt dit bevel de periode 3 november 2010 tot en met 1 maart 2011 (inclusief verlenging)18. Voor [verdachte 2] omvat het bevel 126g Sv het tijdvak van 30 september 2009 tot en met 15 februari 2011. 19
De rechtbank zal allereerst het verweer bespreken dat er op neerkomt dat het op deze wijze toezenden van sms-berichten strijd oplevert met het gestelde in artikel 126g lid 3 Sv.
In artikel 126g lid 3 bepaalt de wet dat een technisch hulpmiddel niet op het lichaam van een persoon wordt bevestigd, anders dan met toestemming van die persoon. In deze zaak is de telefoon van een verdachte gebruikt om vast te stellen met welke zendmast die telefoon in verbinding stond. Een telefoon is echter geen heimelijk op het lichaam geplaatst technisch hulpmiddel in de zin van de wet. Een telefoon wordt niet op de persoon bevestigd onder gezag of in opdracht van het openbaar ministerie en/of de politie. Er wordt namelijk gebruikgemaakt van een voorwerp dat een verdachte reeds voor een ander doel bij zich draagt. De enkele omstandigheid dat deze plaatsgegevens naar believen van de officier van justitie (en ongemerkt voor de gebruiker van de telefoon) zijn vast te leggen, maakt dat in niet anders.
Tijdens een lopend bevel observatie geldt dat alle aanvullende waarnemingen met behulp van hulpmiddel(en) dat/die bijdragen aan de totale observatieresultaten (ook) vallen onder het al lopende bevel 126g Sv. Dit leidt ertoe dat, gelet op artikel 126ee Sv, de regels van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering van toepassing zijn op de inzet ervan.
Voor de gebruikte apparatuur bestaat niet een goedkeuring als bedoeld in het Besluit, zodat er in die zin sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De verdediging heeft uitsluiting bepleit van alle bewijs dat is verzameld door en met behulp van de inzet van de stealth-sms berichten.
De rechtbank zal de ernst van het vormverzuim dienen te bepalen, en vervolgens zal zij de gevolgen ervan bepalen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er door de officier van justitie (onder meer) bevelen ex 126g Sv, 126m (met voorafgaande RC-machtiging) en 126n Sv waren afgegeven. Daarnaast zijn tegen beide medeverdachten in dit onderzoek een veelheid aan (deels) zeer ingrijpend BOB-bevoegdheden en andere dwangmiddelen ingezet gedurende het opsporingsonderzoek. Deze bevoegdheden omvatten bij [verdachte 2] tevens direct afluisteren.
Verder betrekt de rechtbank in haar beoordeling de omstandigheid dat, anders dan bij een GPS-baken of ander peilbaken, de plaatsbepalingsgegevens van de zendmast niet (tevens) de (min of meer exacte) locatie aangeven van de persoon in kwestie. Zendmastgegevens geven immers naar hun aard slechts de (ruimere) omgeving aan waarbinnen een bepaalde telefoon zich bevindt.
De extra inbreuk die een gevolg is van de inzet van de stealth-sms gedurende een korte periode bij de uitvoering van een bevel observatie is zodanig gering dat de rechtbank om deze reden volstaat met het vaststellen dat er zich op dit punt een onherstelbaar vormverzuim heeft voorgedaan.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de OVC-gesprekken
In dit gedeelte zal de rechtbank in meer algemene zin ingaan op een aantal aspecten van het ingezette bob-middel van art. 126l Sv, in meer gangbaar spraakgebruik aangeduid als "direct afluisteren" en/of OVC (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie). Indien hierna wordt gesproken over OVC dan heeft het betrekking op vertrouwelijke communicatie (in deze zaak: gesprekken) die zonder medeweten van de deelnemers aan die communicatie is opgenomen en vastgelegd.
Gedurende het onderzoek Begonia is een aantal maal, telkens met machtiging van de rechter-commissaris, direct afgeluisterd. Dit heeft onder meer plaatsgevonden in auto's (OVC320 en OVC421) en in de woning van [verdachte 6] te Oss (OVC2)22.
Bij het direct afluisteren wordt gebruik gemaakt van bepaalde technische configuraties. Ten aan zien van een ervan, gebruikt in de Alfa Romeo van [verdachte 2], heeft zich een aantal storingen voorgedaan. Deze installatie is in het proces-verbaal aangeduid als OVC4. De storingen hebben ertoe geleid dat een eerder op 10 maart 2010 - op basis van art. 126ee Sv (en nadere regels) - verleende goedkeuring is ingetrokken op 27 juni 201123.
Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de tijdsaanduiding in gesprekken opgenomen met behulp van OVC3 is aangepast met twee uur en dat deze aanpassing al door de verbalisant is verwerkt in de weergegeven tijdsaanduidingen. 24
Ten aanzien van de technische configuratie die is gebruikt voor OVC4 blijkt dat gedurende de opnamen van vertrouwelijke communicatie bepaalde storingen zijn opgetreden. In het aanvullend proces-verbaal van verbalisant 28 van Team Observatie en Technische Ondersteuning worden de opgetreden storingen beschreven. Uit dit proces-verbaal leidt de rechtbank af dat er storingen zijn geweest met betrekking tot de tijdsaanduiding van gesprekken en dat sommige tekstbestanden meer dan eens werden vastgelegd. Uit niets is gebleken dat de inhoud van de opgenomen gesprekken is beïnvloed of gewijzigd door de geconstateerde storingen.25 Van storingen ten aan zien van de andere OVC-configuraties of componenten daarvan is niet gebleken.
Ten aanzien van een aantal OVC4 -gesprekken geldt dat gedurende deze vastgelegde OVC-gesprekken door de verdachten ook tapgesprekken zijn gevoerd en/of SMS-berichten zijn verstuurd en ontvangen. Ook van deze bewijsmiddelen zijn de tijdstippen bekend wanneer deze zijn verricht. De tijdsaanduiding van deze bewijsmiddelen zal hierna door de rechtbank worden betrokken bij de verdere beoordeling van de bewijswaarde van de OVC-gesprekken. Uitgangspunt voor de rechtbank daarbij is, omdat niet is gebleken van enigerlei storing bij de registraties van tapgesprekken en sms-berichten en het verdere gegevensverkeer rond deze opgenomen communicatie, de aldaar aangegeven tijdsaanduiding (nagenoeg) exact overeenkomt met de werkelijke tijd van die communicatie. De rechtbank zal dan ook die tijden aanhouden als de werkelijke tijd van de weergegeven delen van de opgenomen OVC-gesprekken.
Ter verduidelijking van dit punt:
Op 17 november 2010 werd er gegevensverkeer afgetapt tussen 7096 en 7195. De navolgende sms-berichten worden vastgelegd26:
17 november 2010 21.11 uur , sms-bericht van 7096 naar 7195 : "ga langs bij vader. Ik ben er niet je kan daar terecht oké"
17 november 2010 21.12 uur, sms-bericht van 7195 naar 7096: kan ik daar gelijk bestelling voor morgen achterlaten"
17 november 2010 21.12 uur, sms-bericht van 7096 naar 7195: "Ja"
Om 21.12 uur belt [verdachte 3] (Tap 105) naar [verdachte 6] ([telefoonnummer]). [verdachte 3] zegt tegen [verdachte 6] (sr.) - zakelijk weergegeven- dat die jongen alleen iets komt afgooien en even meteen doorspreken voor morgen. 27
Om 21.19 uur belt [verdachte 3] naar [verdachte 4] en vraagt of [verdachte 4] thuis is en naar [verdachte 3] kan komen. 28
In de weergave van het OVC(4) gesprek wordt het volgende gerelateerd door de verbalisant:
OVC4, 17 november 2010 vanaf (volgens het proces-verbaal) 22.10 uur (p.111)
Gespreksdeelnemers: [verdachte 2] en [verdachte 3]
22.10 uur. [verdachte 3] "Luister. Hij belde mij. "Ik ben over een uurtje bij vader"
[verdachte 2]: Zegt ie dat door de telefoon
[verdachte 3]: Nee, met sms-en, weet te wel
[verdachte 2]: Ohh, Gelukkig maar
De tijdstippen die worden genoemd in het OVC-verslag zijn ongeveer 1 uur later dan de tijd die wordt aangegeven bij de sms-berichten. Uit de hiervoor aangeduide bewijsmiddelen, in combinatie met de inhoud van de verkeersgegevens bij (afzonderlijk) proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] van 17 april 201229 leidt de rechtbank af dat de tijdstippen zoals aangeduid in de OVC niet juist zijn, maar (ongeveer) een uur te laat. Ook de hiervoor weergegeven tapgegevens bevestigen dit tijdverschil.
Verdere toetsing van de inhoudelijke betrouwbaarheid:
Ter zitting is gehoord verbalisant [verbalisant 3], een verbalisant die een aantal OVC-gesprekken heeft uitgewerkt. In zijn verklaring beschrijft hij de gevolgde werkwijze bij het uitwerken van de opgenomen gesprekken. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij bij twijfel omtrent de inhoud van het gesprek en/of de persoon die spreekt, een tweede verbalisant heeft verzocht ook het betreffende gesprek(sgedeelte) te beluisteren. Indien er twijfel blijft over de juiste inhoud van dat gedeelte van het gesprek of omtrent de persoon die de betreffende woorden uitspreekt, dan wordt dat aangegeven in het desbetreffende proces-verbaal.
De getuige heeft tevens uiteengezet op welke wijze bepaalde gedeelten van een gesprek beter verstaanbaar kunnen worden gemaakt. Naast gebruik van een koptelefoon en een rustige werkplek heeft verbalisant bij het beluisteren de mogelijkheid gebruikt om tijdelijk uit het bronmateriaal (de opgenomen OVC-gesprekken) bepaalde toonhoogten (frequentiebereik) weg te filteren. Het bronmateriaal wordt daardoor niet gewijzigd, wel wordt op deze wijze gericht beluisteren van (een) bepaalde stem(men) in een gesprek beter mogelijk.
Ter zitting heeft de getuige de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging aan de hand van een voorbeeld het effect van dit filteren laten beluisteren.
Overigens heeft de verdediging de inhoud van de weergegeven gesprekken niet betwist.
Op het punt van de betwisting door mr. Thomas ter zake de deelname van [verdachte 1] aan een OVC-gesprek op 20 november 2010 in de woning van [verdachte 6] te Oss komt de rechtbank nader terug bij de bespreking van feit 1 op de dagvaarding in dit vonnis.
De rechtbank ziet gelet op dit alles geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de weergegeven OVC-gesprekken zoals deze zijn opgenomen als bewijsmiddel in dit vonnis. De omstandigheid dat de goedkeuring geruime tijd na de inzet in deze zaak is ingetrokken, maakt dat niet anders. Ten tijde van de inzet van de betreffende configuratie was er een goedkeuring en voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet is door de plaatsende verbalisant nog gecontroleerd of (en vastgesteld dat) het betreffende onderdeel naar behoren functioneerde.30
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van 01/889039-11, feit 1 (12 november 2010, 34 kg):
De rechtbank kan op grond van de aanwezige bewijsmiddelen niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de 34 waarover wordt gesproken in de sms-berichten ook daadwerkelijk heeft geleid tot de levering aan [verdachte 1] van een hoeveelheid van 34 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, of enig ander strafbaar feit dat op dit onderdeel in de tenlastelegging wordt verweten aan [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4] en [verdachte 1].
Ten aanzien van 01/889039-11 feit 1 (17 november 2010, 44 kg, 18 november 2010, 44 kg) en 01/889101-11:
Op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage "Handel met [verdachte 1]" omschreven bewijsmiddelen acht de rechtbank de in de bewezenverklaring genoemde strafbare feiten wettig en overtuigend bewezen. De daar genoemde bewijsmiddelen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ter toelichting het volgende.
De telefoon met nummer eindigend op 7096 is in gebruik geweest bij [verdachte 2] en [verdachte 3].
Het feit dat een aantal maal sms-berichten die afkomstig zijn van toestel 7195 worden voorgelezen door [verdachte 2] en [verdachte 3], is daartoe al afdoende bewijs. Beide personen zijn daarbij bovendien (veelal) in elkaars aanwezigheid, men leest de hierboven genoemde SMS-berichten aan elkaar voor en bespreekt daarna onderling de inhoud ervan. De overige, uitgebreid door de politie gerelateerde feiten en omstandigheden bevestigen dit gegeven verder. De telefoon 7195 is, in elk geval vanaf 8 november 2010, in gebruik bij [verdachte 1]. De plaats waar de telefoon zich bevindt, de samenhang met (het gebruik van) de andere telefoon van [verdachte 1] (nummer eindigend op 0704) vormen al zeer wezenlijke aanwijzingen voor dit gegeven. De inhoud van het (bijna) exclusieve SMS-verkeer met 7096 versterken de juistheid van dit gegeven.
De inhoud van deze SMS-berichten blijkt te maken te hebben met grootschalige handel in amfetamine. Een partij van 44 kilogram amfetamine is op 18 november 2010 kort na de aflevering in beslag genomen.
De inhoud van de OVC-gesprekken tussen [verdachte 3] en [verdachte 2] geven betekenis aan een belangrijk deel van de inhoud van de SMS-berichten en laten bovendien zien dat er al voor 22 oktober 2010 zakelijke criminele contacten waren tussen [verdachte 1] enerzijds en [verdachte 2] en [verdachte 3] c.s. anderzijds. De gang van zaken in de woning van [verdachte 6] op 20 november 2010 is een logisch voortvloeisel uit de levering van partijen drugs: [verdachte 1] komt afrekenen.
Over de rol van [verdachte 4] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de samenhang tussen het OVC-gesprek op 17 november 2010 en hetgeen daarop aansluitend is verricht door [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 4] volgt dat [verdachte 4] de persoon is die op 18 november 2010 de partij van 44 kilo amfetamine naar Breda heeft gebracht. In het genoemde OVC-gesprek wordt door [verdachte3] en [verdachte 2] besproken dat er een persoon om 10.00 uur naar Eindhoven moet komen. Uit opeenvolging van de verkeersgegevens van de telefoon van [verdachte 4] (nummer eindigend op 7242) leidt de rechtbank af dat het aannemelijk is dat [verdachte 4] die ochtend eerst vanuit (de richting van) Oss naar Eindhoven is gereden. Verder staat het vast dat zijn telefoon in Eindhoven omstreeks 10.00 uur een zendmast aanstraalt in de omgeving van het Kastelenplein. Waar de auto in die periode exact is, kan niet worden bepaald, omdat de bakengegevens van de auto van [verdachte 4] over deze periode zich niet in het dossier bevinden. De rechtbank merkt daarbij echter wel op dat het Kastelenplein te Eindhoven ook bij (drugs)leveringen aan [verdachte 5] en [verdachte9] de plaats van levering/overdracht is geweest. Aansluitend rijdt [verdachte 4] naar het bedrijf van [verdachte 1] aan de [adres] in Breda. Het observatieteam ziet hem daar op een tijdstip dat overeenkomt met de inhoud van de SMS-berichten d.d. 17 november 2010 tussen 7096 en 7195, waarin wordt afgesproken hoe laat en op welke plaats de 44 kilogram amfetamine op 18 november 2010 geleverd zal worden. Dat het [verdachte 4] is die de drugs heeft afgeleverd, blijkt verder uit de gang van zaken op het bedrijf van [verdachte 1], het SMS-verkeer tussen 7195 en 7096 op 18 november 2010 en uit een (nagenoeg) aansluitend telefoongesprek tussen [verdachte 4] en [verdachte 3] diezelfde dag.
De rechtbank acht ten aanzien van [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 4] bewezen dat zij op 17 november 2010 en 18 november 2010 telkens in vereniging een hoeveelheid van 44 kilogram amfetamine hebben geleverd aan [verdachte 1]. [verdachte 3] en [verdachte 2] hebben deze hoeveelheid amfetamine eerder bewerkt: de omzetting van amfetamine-olie naar amfetaminepasta is door hen gedaan. Ook zijn zij medeplegers ten aan zien van het vervoer van de 44 kilo amfetamine op 18 november 2010. [verdachte 1] heeft beide partijen amfetamine opzettelijk aanwezig gehad. [verdachte 6] is achteraf op de hoogte gebracht van de levering op 17 november 2010, hij ontvangt immers van [verdachte 1] de betaling van deze partij van 44 kilo amfetamine na instructie van [verdachte 3]. Dit betekent echter niet dat hij medepleger is van dit feit. Er is immers geen bewijs van betrokkenheid bij de uitvoering en/of voorafgaande planvorming/voorbereiding van dit feit. Wel acht de rechtbank bewezen dat [verdachte 6] medepleger is ten aanzien van de op 18 november 2010 vervoerde en afgeleverde 44 kilogram amfetamine.
Vanaf 22 oktober 2010, zijn [verdachte 2] en [verdachte 3] in overleg geweest met [verdachte 1] over de voorbereiding van de verkoop en/of levering aan [verdachte 1] van zeer grote partijen van een materiaal bevattende amfetamine. Het overleg en de afspraken tussen [verdachte 1] enerzijds en [verdachte 2] en [verdachte 3] anderzijds blijken niet alleen uit het weergegeven gedeelte van het OVC-gesprek van 22 oktober 2010, maar ook uit het daarop aansluitende sms-contact tussen [verdachte 2] en [verdachte 8]. Dit SMS-verkeer had tot doel de bestelde hoeveelheid amfetamine bevattend materiaal te bewerken. Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan in het midden blijven of deze grote hoeveelheden amfetamine daadwerkelijk zijn geleverd.
Ten aanzien van 01/889039-11, feit 2:
Tijdens de doorzoeking in het pand [adres] te Sint Willebrord, alwaar verdachte werd aangehouden, werden op 5 april 2011 in beslag genomen:
- een wapen (type revolver) vermoedelijk gasdruk in het tuinhuis van de achtertuin in een rode krat in een stellingkast.
- een wapen, type pistool, Walther P22 in de ouderslaapkamer op de eerste verdieping in een dressoirkast.31
Over het pistool Walther P 22 is het volgende geverbaliseerd: het uniek goednummer is [goednummer]. Het is een scherpschietend vuurwapen, semi automatisch.
Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie; strafbaar gesteld in artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, in verband met artikel 55, lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie. In de houder van het Walther pistoool zaten 8 scherpe kogelpatronen kaliber .22 met het bodemstempel C. De patronen zijn geschikt om met het Walther pistool te worden afgeschoten.
Deze patronen zijn munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55, lid 1 van de Wet wapens en munitie.32
Over de gasrevolver Reck is geverbaliseerd: het uniek goednummer is [goednummer]. Dit voorwerp betreft een revolver van het merk Reck model Gr 90 kaliber .380 Knall.
Deze gasrevolver is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie en is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55, lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Bij de revolver werden 5 knalpatronen aangetroffen (uniek goednummer [goednummer])
Dit betreft vijf knalpatronen met als bodemstempel .380 Knall en deze kunnen worden afgeschoten met de hiervoor omschreven Reck revolver. Deze patronen zijn munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie en behoren tot de categorie III munitie; strafbaar gesteld in artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie.33
De echtgenote van verdachte was bij de doorzoeking in de woning aanwezig. Zij heeft verklaard dat verdachte weliswaar staat ingeschreven op een ander adres, maar dat hij wel bij haar verblijft.34
Gelet op de foto's in het dossier35 waarop te zien is op welke wijze de wapens waren opgeborgen, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de wapens aldaar aanwezig waren.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 01/889039-11:
1.
in de periode van 10 november 2010 tot en met 18 november 2010 te Breda,
(telkens) opzettelijk heeft afgeleverd of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten:
- op 17 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I
en
- op 18 november 2010 een hoeveelheid van 44 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I
2.
op 05 april 2011 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen,
wapens van categorie III, te weten
- een gasrevolver, merk Reck, kaliber .380 knal 9 mm
en
- een pistool, merk Walther P22, kaliber .22
en munitie van de categorie III, te weten 13 patronen,
voorhanden heeft gehad
Ten aanzien van parketnummer 01/889101-11:
in de periode van 22 oktober 2010 tot en met 26 oktober 2010 in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en)mede te plegen
immers heeft hij verdachte in voormelde periode aan [verdachte 2] en [verdachte 3],
gevraagd om een hoeveelheid van 75 kilogram en/of 100 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor hem, verdachte te produceren en/of af te leveren
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de inhoud van het eerder vermelde pleidooi, is namens verdachte geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is betrokken geweest bij een 2-tal leveringen van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten gehandeld uit puur winstbejag.
Harddrugs als de onderhavige leveren grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers op, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Daarnaast heeft verdachte strafbare voorbereidingshandelingen verricht voor nog een grote levering van amfetamine en heeft hij zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het bezitten van verboden wapens brengt veiligheidsrisico's met zich mee en kan niet los worden gezien van het gebruik van gewapend geweld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Beslag.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag het volgende gevorderd:
- onttrekking aan het verkeer van de nummers 3 tm 6 en nummer 28.
- verbeurdverklaring van de nummers 13, 8 tm 11, 16, 17, 19 tm 25, 33, 34, 41 tm 44, 57 tm 63, 65, 68, 72, 73, 77, 78, 79, 81, 82, 83 tm 100, 104 en 105 zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
- teruggave aan verdachte van nummer 70.
Volgens de officier van justitie kan op de overige nummers eerst een beslissing worden genomen na afsluiting van de nog aanhangige ontnemingszaak.
De raadsman heeft om teruggave verzocht van alle onder verdachte inbeslaggenomen goederen met uitzondering van de voorwerpen waarvan het bezit in strijd is met de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen met de nummers 3 tm 6 zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit onder 2 is begaan en deze van
zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Zij is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp met nummer 28 vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer omdat, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, dit een voorwerp betreft dat bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten, en dit van
zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen Audi Q7 en sleutel (nummers 13 en 79) vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die inbeslaggenomen goederen. Met betrekking tot de telefoontoestellen/telefoonkaarten/Ipad/Ipod overweegt de rechtbank nog dat de gronden als vermeld in artikel 33a Sr door de officier van justitie niet zijn aangetoond. Hetzelfde geldt voor de verpakkingsmaterialen (nummers 83 tm 87) en de roermachine met zak (nummers 104 en 105)
.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 91;
Opiumwet art. 2, 10, 10a;
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/889039-11 feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod (18-11-2010)
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod (17-11-2010)
T.a.v. 01/889039-11 feit 2:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
T.a.v. 01/889101-11:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet te
bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen.
Zij verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straffen en maatregel:
T.a.v. 01/889039-11 feit 1, feit 2, 01/889101-11:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, te weten: de
goederen met de nummers 3 t/m 6 en 28 zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer.
Zij verklaart verbeurd de inbeslaggenomen goederen, te weten: de goederen met de
nummers 13 en 79 zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen goed, te weten: nummers 8 tot en met 11, 16, 17, 19 tot en met 25, 33, 34, 41 tot en met 44, 57 tot en met 63, 65, 68, 70, 72, 73, 77, 78, 81, 82, 83 tot en met 100, 104 en 105, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs en mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 14 juni 2012.
1 [verbalisant 1] d.d. 10 april 2012, verspreid als bijlage bij het proces-verbaal van [verbalisant 5], nr. 29-815 760 d.d. 6 april 2012, waarin [verbalisant 2] aangeeft dat hij de vragen van de raadsman heeft doorgeleid aan [verbalisant 1].
2 Zie ook proces-verbaal OvJ d.d. 19 april 2012 en proces-verbaal d.d. 20 december 2011 van [verbalisant 5], opgenomen als bijlage 31 in de op 29 december 2011 verspreide ordners "Onderzoeksvragen advocatuur"
3 Zie noot 1, pv OvJ, p. 1 (bovenaan)
4 Proces-verbaal raadsheer-commissaris d.d. 14 mei 2012 p. 1 en 2
5 Proces-verbaal raadsheer-commissaris d.d. 21 mei 2012 p. 2
6 Proces-verbaal officier van justitie d.d. 19 april 2012, p. 1, zie ook noot 22
7 [verbalisant 2][verbalisant 5] d.d. 17 april 2012 printlijst pag. 42
8 Proces-verbaal [verbalisant 4] d.d. 8 mei 2012, bijlage printlijsten pagina's 1 en 2
9 Proces-verbaal officier van justitie d.d. 19 april 2012, p. 1 en 2.
10 [verbalisant 2][verbalisant 5] d.d. 29 februari 2012.
11 Voor de leesbaarheid geeft de rechtbank telkens alleen de laatste 4 cijfers van het betreffende
telefoonnummer weer.
12 Bob-dossier [verdachte 4] p. 0007, p 0044 en 0051 en 0053 (combi vordering medewerking)
13 Bob-dossier [verdachte 5] p. 002 (machtiging RC), p.0004 (bevel OvJ) en p. 0006 (combi vordering medewerking)
14 Bob-dossier [verdachte 2] p. 854, p. 866 p. 875, p. 878 , p. 913 (machtigingen RC, incl. 1x verlenging), p. 856, p. 868, p. 880, p. 915, (bevelen OvJ) en p. 858, p. 870, p. 876 p. 882 en p. 917 (combi vorderingen medewerking)
15 Bob-dossier [verdachte 1] p. 0002/0003
16 Zie noot 7
17 Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 4] d.d. 8 mei 2012, zie bijlage p. 42: de stealth sms-berichten zijn te zien tussen 16.51 uur en 17.30 uur, frequentie 1 x per 5 minuten.
18 Bob dossier [verdachte 4], p. 1 en 2
19 Bob dossier [verdachte 2] p. 0001 tot en met 0008
20 Proces-verbaal Productie en Opslag drugs p. 24 e.v.
21 Proces-verbaal Handel met [verdachte 1], p. 31, geeft aan dat het de Alfa Romeo van [verdachte 2] betreft, kenteken [kenteken]. Zie ook paragraaf 11 van Dossier "onderzoeksvragen advocatuur, twee mappen, eerste map, onderdeel 11, een niet ondertekend geschrift, kennelijk afkomstig van verbalisant nummer 28, brigadier van politie Brabant-Noord, van wie door [verbalisant 6], inspecteur van politie en (plv.) teamchef van Team observatie en technische ondersteuning wordt verklaard (op de hierna te noemen vindplaats bij noot 4) dat "verbalisant 28" een bevoegd opsporingsambtenaar is. In dit geschrift wordt vermeld dat deze verbalisant 28 in de auto met kenteken [kenteken] (o.a.) component COv033 heeft geplaatst, aangesloten, gecontroleerd op goede werking en fysiek beveiligd.
22 (o.a.) Bob-dossier [verdachte 3], vanaf 2 juli 2010 omvat de RC-machtiging 126l Sv tevens woning [verdachte 6], zie p 38 en 39, verlengingen p. 41/42, p. 44, p. 47/48, p. 49/50, p. 51/52, p 53/54
23 Dossier "onderzoeksvragen advocatuur, twee mappen, tweede map, onderdeel 25, ambtsedig proces-verbaal van verbalisant nummer 28, brigadier van politie Brabant Noord, van wie door [verbalisant 6], inspecteur van politie en (plv.) teamchef van Team observatie en technische ondersteuning, wordt verklaard dat verbalisant 28 een bevoegd opsporingsambtenaar is.
24 Proces-verbaal Productie en Opslag drugs p. 165
25 Zie p. 2 van het in noot 4 genoemd proces-verbaal
26 (overzichts-proces-verbaal "Handel met [verdachte 1]" pagina's 27 en verder
27 P. 96 pv dossier "Handel met [verdachte 1]"
28P. 97 pv dossier "Handel met [verdachte 1]"
29 proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] van 17 april 2012, p. 42 en 43, omstreeks 22.10 uur en later is er geen sms-verkeer vastgesteld tussen 7195 en 7096, wel een uur eerder.
30 Bijlage 11 van de map "onderzoeksvragen advocatuur", betreft een niet ondertekend geschrift van een persoon aangeduid als verbalisant 28. In een aanvullend proces-verbaal bij bijlage 25 verklaart [verbalisant 6] dat verbalisant 28 een bevoegd opsporingsamnbtenaar is.
31 Delictdossier "Handel met [verdachte 1]", proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 369-371.
32 Delictdossier "Handel met [verdachte 1]", proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, p. 372-373.
33 Delictdossier "Handel met [verdachte 1]", proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, p. 372 jo. p. 374 en 375.
34 Verklaring van [persoon 1], p. 382, delictdossier "Handel met [verdachte 1].
35 Foto's in het delictdossier "Handel met [verdachte 1]", p. 386 tm 389.
21
Parketnummers: 01/889039-11 en 01/889101-11 (ter terechtzitting gevoegd)
[verdachte 1]