2.3. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging nu er geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Zij heeft daaraan de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd en het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt:
1. Ten behoeve van het onderzoek is een zogenaamde "stand-in", een politiefunctionaris, ingezet, die heeft opgetreden als ware hij het slachtoffer [betrokkene 3]. Daarbij is sprake geweest van het gebruik van valse papieren (paspoort, ticket) en vals geld. Deze gang van zaken is wettelijk niet toelaatbaar. Daarbij zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit geschonden, met name ook door het plegen van strafbare feiten door het onderzoeksteam, nu het gewicht van de gepleegde strafbare feiten daarvoor onvoldoende was en andere opsporingsmiddelen voorhanden waren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De onderhavige zaak betreft een onderzoek naar een aantal personen dat zich op grootschalige wijze bezig zou houden met het plegen van zogenaamde 'advance fee fraude', waarbij slachtoffers voor aanzienlijke geldbedragen werden opgelicht, nadat een van de benadeelden was uitgenodigd om opnieuw, nu tijdens een persoonlijke ontmoeting, een betaling te doen, hebben opsporingsambtenaren ervoor gekozen in plaats van de benadeelde een politieman als "stand-in" naar de ontmoeting te sturen, teneinde de daders van deze oplichtingspraktijken op te sporen. Een van de oplichters had de benadeelde, voorafgaand aan de ontmoeting, om toezending van zijn paspoort en vluchtgegevens verzocht. Daarop heeft de politie in een kopie van het paspoort van de benadeelde een foto van de "stand-in" aangebracht en deze kopie met foto, samen met een nagemaakt elektronisch vliegticket, naar deze oplichter gemaild. Vervolgens is de "stand-in" met een hoeveelheid valse bankbiljetten naar het hotel gegaan waar de ontmoeting met een van de oplichters zou plaatsvinden.
Het gegeven dat de wet niet voorziet in een specifieke regeling omtrent de inzet van een "stand-in" als in het onderhavige geval is geschied, brengt op zich zelf niet mee dat zodanige inzet onrechtmatig is. Voorts geldt het volgende. De inzet is besproken met en goedgekeurd door de officier van justitie. De opsporingsambtenaren hebben zich van meet af aan bij proces-verbaal over die inzet verantwoord. De verdachte is niet gebracht tot enig strafbaar feit waarop zijn opzet niet reeds was gericht. De gepleegde strafbare feiten waren ernstig en de omvang van de fraude was groot. De bedragen die ermee gemoeid waren, beliepen soms vele duizenden euro's. De fraude strekte zich uit over diverse landen en er kon een gerechtvaardigd vermoeden bestaan dat deze in georganiseerd verband werd begaan. Het belang van het overgaan tot opsporing en aanhouding van de daders was derhalve groot, waarbij het belang van een aanhouding op heterdaad eveneens groot kon worden geacht. Het slachtoffer waarmee de ontmoeting had moeten plaatsvinden wilde deze uit angst niet laten doorgaan.
Het hof is van oordeel dat de inzet van een "stand-in" onder voormelde omstandigheden ook overigens niet onrechtmatig was en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit daarom niet zijn geschonden, ook niet door het gebruik van genoemde valse papieren en bankbiljetten."