RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. A. van Dooren-Korenstra),
Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), te Utrecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Bolte-Knol).
Bij brief van 1 september 2011 heeft eiser verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om toezending van ‘een overzicht waaruit op duidelijke wijze blijkt hoeveel Wob verzoeken CVOM in 2009 en 2010 heeft doorgezonden ex art. 4 Wob naar een Politie organisatie terwijl in betreffend Wob verzoek uitsluitend een verzoek gedaan werd naar informatie en/of documentatie die CVOM zelf in haar bezit heeft’.
Bij brief van 1 oktober 2011 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat eiser geen reactie op zijn Wob-verzoek heeft ontvangen.
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist.
Bij brief van 11 november 2011 heeft eiser verweerder meegedeeld dat verweerder niet tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist en om die reden hem een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke is. Hierbij heeft eiser voorts meegedeeld dat verweerder de verschuldigde dwangsom binnen twee weken diende vast te stellen en dat deze termijn inmiddels is verlopen, alsook heeft eiser verweerder hierbij in gebreke gesteld voor het niet beslissen op de hoogte van de huidige dwangsom.
Bij brief van 13 december 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Op 30 december 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft eiser gereageerd op het verweerschrift.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 februari 2012, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank begrijpt het beroep van eiser aldus dat het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom.
2. Allereerst is aan de orde of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
4. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid aanhef en onder e, van de Awb dient de degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
6. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
7. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
8. Ingevolge artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt, voor zover hier van belang, de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag.
9. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
10. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
11. Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist. Voorts staat voor de rechtbank vast dat eiser verweerder bij brief van 1 oktober 2011 in gebreke gesteld heeft omdat eiser geen reactie op zijn Wob-verzoek heeft ontvangen, dat verweerder bij besluit van 27 oktober 2011 op het Wob-verzoek heeft beslist, dat verweerder niet binnen de ingevolge artikel 4:18 van de Awb bepaalde termijn van twee weken de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld en dat, zo begrijpt de rechtbank, eiser verweerder bij brief van 11 november 2011 heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is.
12. De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat hier sprake is van misbruik van procesrecht. Weliswaar heeft verweerder aangevoerd dat – kort gezegd – eiser al vele Wob-verzoeken heeft ingediend, dat dergelijke verzoeken soms ‘verkapt’ worden gedaan, dat eiser gebruik maakt van onjuiste faxnummers en zijn correspondentie niet specificeert, maar niet in geschil is dat een en ander in dit geval niet aan de orde is.
13. De conclusie is dat eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
14. In aanmerking genomen dat verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom niet (binnen de ingevolge artikel 4:18 van de Awb bepaalde termijn van twee weken) bij beschikking heeft vastgesteld, is het beroep gegrond.
15. De rechtbank is, gezien het voorgaande, van oordeel dat verweerder eiser een dwangsom is verschuldigd. In aanmerking genomen dat eiser verweerder bij brief van 1 oktober 2011 in gebreke gesteld heeft en dat verweerder bij besluit van 27 oktober 2011 op het Wob-verzoek heeft beslist is, gelet op artikel 4:17, eerste lid en derde lid, van de Awb, 16 oktober 2011 de eerste dag en 27 oktober 2011 de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55c van de Awb zal de rechtbank de hoogte van de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom dan ook vaststellen op € 240,00 (12 dagen, € 20 per dag).
16. Wat betreft het verzoek van eiser om de wettelijke rente te vergoeden over het bedrag van € 240,00 overweegt de rechtbank als volgt.
17. Ingevolge artikel 4:87, eerste lid, van de Awb geschiedt de betaling binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.
18. Ingevolge artikel 4:97 van de Awb is de schuldenaar in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.
19. Ingevolge artikel 4:100 van de Awb is, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
20. In aanmerking genomen dat 27 oktober 2011 de laatste dag is waarover de dwangsom verschuldigd was, had verweerder, gelet op artikel 4:18 van de Awb, uiterlijk op 10 november 2011, de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking moeten vaststellen. Gelet hierop en gelet op de in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb bepaalde betalingstermijn van zes weken, zou 22 december 2011 de laatste dag van de betalingstermijn zijn. De wettelijke rente over de verschuldigde dwangsom van € 240,00 gaat dan ook lopen per 23 december 2011. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser de wettelijke rente over € 240,00 verschuldigd is met ingang van 23 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
21. Overigens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat verweerder geen dwangsom verbeurt voor het niet (tijdig) beslissen op het verzoek van eiser van 11 november 2011. Artikel 4:17 van de Awb ziet op beschikkingen op aanvraag en niet op de door een bestuursorgaan uit eigener beweging te nemen beschikking over de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom van artikel 4:18 van de Awb.
22. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 204,29. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedragen € 109,25 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,00, wegingsfactor 0,25 (zeer licht)), de reiskosten bedragen € 15,40 (retour [plaats] - Den Bosch) en de verletkosten bedragen € 79,64. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat de reactie van eiser op het verweerschrift niet kan worden aangemerkt als proceshandeling in de zin van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat de rechtbank eiser niet met toepassing van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het verweerschrift.
23. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te vergoeden.
24. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat ingevolge artikel 4:85, derde lid, van de Awb titel 4.4 van de Awb over bestuursrechtelijke geldschulden, waarin onder meer de wettelijke rente is geregeld, niet van toepassing is op verplichtingen tot betaling die bij uitspraak van de administratieve rechter zijn opgelegd. Voor vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten en het griffierecht bestaat dan ook geen grond.
25. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom vast op € 240,00;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de wettelijke rente over € 240,00 verschuldigd is met ingang van 23 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op in totaal € 204,29;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>