RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2012 in de zaak tussen
de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel,
te Deurne,
eiseres,
gemachtigde C.P.J. Vieveen
de minister van Defensie, (voorheen de staatssecretaris van Defensie),
verweerder,
gemachtigde mr. A.J. van Heusden.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft de staatssecretaris van Defensie als bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) aangewezen, BVG De Peel A en BVG De Peel B, gelegen in de Peelgebieden, ten behoeve van een militaire laagvliegoefening met helikopters genaamd Thunder Challenge.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 april 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2011. Namens eiseres is niemand verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde en luitenant-kolonel mr. [naam A].
Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 5 maart 2012. Namens eiseres is niemand verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde en ir. [naam B] en luitenant-kolonel mr. [naam A].
1. Gezien de doelstelling van eiseres, zoals blijkt uit de zich onder de gedingstukken bevindende statuten van de stichting, is de rechtbank van oordeel dat eiseres in deze zaak als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden aangemerkt. Het thans bestreden besluit ziet immers op het in stand laten van het bij primair besluit aangewezen oefengebied voor het houden van een militaire laagvliegoefening in het Peelgebied, waarvan eiseres zich het behoud en herstel als hoogveen (-achtig) landschap met de daaraan verbonden historische waarden en natuurkwaliteiten ten doel heeft gesteld.
2. Hoewel de militaire oefening ten behoeve waarvan het aanwijzingsbesluit is genomen, reeds heeft plaatsgevonden, behoudt eiseres belang bij een inhoudelijk oordeel van het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting verklaard voornemens te zijn in het betreffende gebied in 2013 een nieuwe militaire laagvliegoefening te houden en daarom in dat gebied opnieuw bijzondere luchtverkeersgebieden (BVG's) aan te wijzen. Het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit is derhalve gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 mei 2009 (LJN: BH4009).
3. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft verweerder twee BVG’s aangewezen ten behoeve van een van eenheden van het Commando Landstrijdkrachten en het Commando Luchtstrijdkrachten ter voorbereiding van een gecombineerde inzet. Gevlogen wordt met helikopters. In de periode dat het oefengebied van kracht is, wordt binnen het oefengebied vrijstelling verleend van de minimum VFR-vlieghoogte. Binnen het oefengebied bedraagt de minimum vlieghoogte 150 voet of incidenteel zoveel lager als in verband met de opdracht noodzakelijk is, behalve het gebied van natuurgebied Groote Peel, waar een minimum vlieghoogte van 1.000 voet geldt. Het oefengebied is ingesteld op donderdag 15 januari 2009 van 12.00 tot 22.00 uur lokale tijd.
4. Eiseres heeft zich in het beroep in het bijzonder gericht op de bescherming van de kraanvogels die in bepaalde perioden van het jaar tijdens de trek in de Peelgebieden voorkomen. Volgens eiseres had verweerder onderzoek moeten verrichten naar de gevolgen van de militaire luchtvaartoefening voor de natuurgebieden de Groote Peel, de Deurnsche Peel en Mariapeel, met name voor de gevolgen van de oefening voor kraanvogels. Daarbij heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het bestreden aanwijzingsbesluit niet had mogen worden genomen, omdat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) is vereist en de militaire oefening in strijd is met artikel 2 van de Flora- en Faunawet (Ff-wet) .
5. Artikel 10a van de Nbw 1998 luidt als volgt:
1. Onze Minister wijst gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG en richtlijn 92/43/EEG.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval:
a. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de leefgebieden, voorzover vereist ingevolge richtlijn 79/409/EEG of
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voorzover vereist ingevolge richtlijn 92/43/EEG.
3. De instandhoudingsdoelstelling, bedoeld in het tweede lid, kan mede betrekking hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de richtlijnen, bedoeld in het tweede lid.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
5. Artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Artikel 2, eerste en twee lid, van de Ff-wet luidt als volgt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
7. Met de Nbw 1998 - bij wet van 20 januari 2005 gewijzigd, welke wijziging op 1 oktober 2005 in werking is getreden - en de Ff-wet is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna; de Vogelrichtlijn) en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn) te implementeren.
8. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op het Luchtverkeersreglement, de Regeling VFR-nachtvluchten en de Voorschriften ter beperking van geluidhinder militaire luchtvaartuigen. Deze regelgeving is blijkens de tekst en toelichting daarop gericht op de regelmaat van het vluchtverkeer en het bevorderen van de veiligheid, alsmede gericht op het reguleren van het geluidsniveau. Regels ter bescherming van natuurwaarden zoals opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet ontbreken daarin.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de effecten van de vliegoefening in dit gebied en de effecten op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag of een vergunning ingevolge de Nbw 1998 is vereist en zo ja, of die vergunning kan worden verleend en onder welke voorwaarden. Van enige coördinatiebepaling of een wettelijke verplichting bij het verlenen van het bestreden aanwijzingsbesluit de in de Nbw 1998 te beschermen belangen te betrekken is niet gebleken. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze belangen bij het bestreden besluit moeten worden betrokken, gelet op het in rechtsoverweging 8 gegeven toetsingskader. Dit betekent dat de beroepsgronden van eiseres geen aanleiding geven om de gevraagde aanwijzing van de Peelgebieden als BVG te weigeren of daaraan voorschriften te verbinden die verband houden met de in de Vogel- en Habitatrichtlijn te beschermen belangen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. M.J.H.M. Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.