RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 januari 2012
[eiser]
te Schaijk,
eiser,
gemachtigde mr. S. Broens,
de minister van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. R.M. Koene.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft verweerder met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) aan eiser met ingang van 1 juni 2010 de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 17 november 2010 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 december 2011. Eiser is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde alsmede
[persoon 1] en [persoon 2]
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser onvoorwaardelijk ontslag te verlenen met ingang van 1 juni 2010 wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
2. Eiser is aangesteld als senior penitentiair inrichtingswerker (PIW-er) bij de Penitentiaire Inrichting Vught (PI-Vught). Eiser is daarnaast voorzitter van de ondernemingsraad van PI-Vught en lid (secretaris) van de groepsondernemingsraad (GOR) van het gevangeniswezen. Op grond van deze werkzaamheden is eiser vrijgesteld voor zijn werk als PIW-er. Voor zijn werkzaamheden als lid van de GOR heeft eiser in 2009 veelvuldig dienstreizen moeten maken.
3. Op verzoek van verweerder heeft het Bureau Integriteit en Veiligheid een verificatieonderzoek gedaan naar de wijze waarop eiser over 2009 gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende faciliteiten in het kader van zijn werkzaamheden voor de ondernemingsraad van P.I. Vught en zijn lidmaatschap van de GOR. Op 25 maart 2010 is dit onderzoek afgerond. De conclusie van het rapport luidt dat het aannemelijk is dat eiser misbruik heeft gemaakt van de aan hem verleende faciliteiten.
4. Bij brief van 26 april 2010 heeft verweerder eiser geïnformeerd over het voornemen hem disciplinair te straffen, omdat eiser zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Eiser wordt, samengevat, onder meer het volgende verweten:
- dat hij over de periode van 1 januari 2009 tot 1 oktober 2009 onrechtmatig een forensenvergoeding heeft ontvangen;
- dat hij heeft verklaard dat hij zijn OV-jaarabonnement op of omstreeks 17 juli 2009 heeft ingeleverd bij het SSC-DJI, terwijl dit noch door het SSC-DJI noch door de NS kon worden bevestigd;
- dat hij in het kalenderjaar 2009 minstens 45 dienstreizen heeft gemaakt waarbij hij het heeft doen voorkomen dat hij deze reizen heeft gemaakt met eigen vervoer en de afgelegde kilometers heeft gedeclareerd tegen de hoge kilometervergoeding van € 0,37, terwijl eiser de beschikking had over een OV-jaarabonnement dan wel een door de dienst ter beschikking gestelde auto;
- dat hij minstens achtmaal gebruik heeft gemaakt van een dienstauto naar bestemmingen die ook doelmatig met het openbaar vervoer te bereiken zijn.
5. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verantwoording af te leggen.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ontslag gehandhaafd en voor de motivering verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: commissie) van 21 oktober 2010. In zijn advies heeft de commissie voor de verweten gedragingen verwezen naar de voormelde brief van 26 april 2010. De commissie heeft vastgesteld dat eiser in 2009 een substantieel aantal dienstreizen heeft gemaakt waarvoor hij onterecht declaraties heeft ingediend en waarvoor hij onterecht vergoedingen heeft ontvangen. Hiermee heeft eiser de Gedragscode DJI overtreden. De commissie is van oordeel dat eiser zich aldus niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. De commissie heeft geconcludeerd dat het plichtsverzuim volledig aan eiser kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de commissie is de straf van onvoorwaardelijk ontslag, gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim, evenredig aan dit verzuim. Daarbij heeft de commissie overwogen dat aan eiser in de functie van penitentiair inrichtingswerker hoge eisen van integriteit en geloofwaardigheid worden gesteld. Tevens heeft de commissie in dat kader overwogen dat eiser het door verweerder in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. In verband met zijn rol als secretaris van de GOR zijn aan eiser veel vrijheden toegekend en om die reden had hij een grotere verantwoordelijkheid om integer te handelen.
7. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft daartoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Verweerder had gezien de omstandigheden waarin hij verkeerde, een verminderde toerekenbaarheid moeten aannemen, hetgeen tot uitdrukking had moeten komen in het opleggen van een minder vergaande disciplinaire straf. In elk geval had verweerder, gezien de verstrekkendheid van het besluit, een medisch onderzoek moeten laten verrichten naar de vraag of de verweten gedragingen hem volledig waren toe te rekenen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Het wettelijk kader is als volgt.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge artikel 80, tweede lid, van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of doen.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd
10. Uit het advies van de commissie van 21 oktober 2010 en uit verweerders toelichting ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder eiser met name verwijt dat hij ten onrechte in 2009 voor een substantieel aantal dienstreizen declaraties heeft ingediend en daarvoor vergoedingen heeft ontvangen.
11. Eiser betwist niet langer de verweten gedraging, zodat de genoemde gedraging vast staat.
12. De genoemde gedraging levert naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig plichtsverzuim op. Ook de rechtbank hecht in dit verband belang aan de door verweerder genoemde Gedragscode DJI, waarvan de relevante passages zijn genoemd in het advies van de commissie.
13. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het plichtsverzuim eiser niet is toe te rekenen is de rechtbank niet gebleken. Met verweerder onderkent de rechtbank dat de privé-omstandigheden waarin eiser ten tijde van belang zich bevond, zwaar moeten zijn (geweest), maar het is de rechtbank niet gebleken dat eiser ten gevolge van deze privé-omstandigheden dan wel om andere redenen niet in staat was te beseffen dat zijn handelen onjuist was of dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Eiser heeft weliswaar gesteld dat er sprake was van verminderde toerekenbaarheid, maar nagelaten ter ondersteuning van zijn standpunt een medische verklaring te overleggen. Onder deze omstandigheden was er voor verweerder dan ook geen aanleiding voor een nader, medisch onderzoek naar de toerekenbaarheid. Daar komt bij dat het verweten gedrag zich over een langere periode heeft afgespeeld, zodat eiser verschillende beslis- of keuzemomenten heeft gehad waarop hij ervoor koos te frauderen. Bovendien is eiser bij mail van 30 juli 2009 er op gewezen dat hij nog steeds maandelijks een forensenvergoeding ontvangt ondanks het feit dat hij in het bezit is van een 1e klas OV-jaarkaart Daarom moet worden aangenomen dat eiser het besef heeft gehad dat hij onjuist handelde. Verweerder heeft dan ook op goede gronden het gedrag van eiser als toerekenbaar plichtsverzuim aangemerkt, zodat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de ARAR.
14. Ten slotte volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Aan de functie van eiser mogen hoge eisen van integriteit en geloofwaardigheid worden gesteld. Eiser heeft met zijn gedraging het door verweerder in hem gestelde vertrouwen beschaamd. Hij heeft zich niet gedragen als een goed ambtenaar betaamt, te minder in zijn functie van voorzitter van de ondernemingsraad en secretaris van de GOR. In dit verband acht de rechtbank tevens van belang dat eiser met de verweten gedraging doorgaand gedrag heeft vertoond.
15. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Het verzoek van eiser om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
16. De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. A. Horst als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. J.H.L.M. Snijders als leden in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2012.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.