ECLI:NL:RBSHE:2012:BU9994

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2293
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsziekte van politiefunctionaris en beoordeling van werkomstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiefunctionaris (eiseres) en haar werkgever (verweerder) over de erkenning van haar posttraumatische stress-stoornis (PTSS) als beroepsziekte. Eiseres had aangevoerd dat haar werkomstandigheden abnormaal of excessief waren, wat zou rechtvaardigen dat haar ziekte als beroepsziekte werd erkend. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. Ze had geen medische stukken overgelegd die haar onvermogen om de omstandigheden te beschrijven onderbouwden en had ook andere mogelijkheden om informatie te verschaffen niet benut, zoals het opvragen van medische rapporten of het inschakelen van een vertrouwenspersoon.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de werkomstandigheden een juridische kwalificatie is en geen medische vraag. Eiseres had weliswaar verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, maar dit op zichzelf was niet voldoende om te concluderen dat haar werkomstandigheden buitensporig waren. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat voor de erkenning van een beroepsziekte de omstandigheden objectief moeten worden beoordeeld.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de ziekte van eiseres niet kon worden aangemerkt als beroepsziekte volgens de relevante wetgeving. Dit leidde tot de beslissing om het beroep van eiseres ongegrond te verklaren, zonder dat er aanleiding was om proceskosten of griffierecht te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de strikte eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van claims van beroepsziekten binnen de politie en de rol van objectieve beoordeling van werkomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/2293
Uitspraak van de meervoudige kamer van 3 januari 2012
inzake
[eiseres]
te Rosmalen,
eiseres,
gemachtigde: mr. F.L.L. Vermeeren,
tegen
de korpsbeheerder van de politie Brabant-Noord,
te ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. Kooren.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2009, toegezonden op 13 juli 2009, heeft verweerder de bezoldiging van eiseres gekort naar 90% met ingang van 7 april 2009.
Bij besluit van 6 mei 2009, toegezonden op 13 juli 2009, heeft verweerder de opbouw van vakantie-uren stopgezet met ingang van 1 mei 2009 .
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft verweerder de bezoldiging van eiseres gekort naar 80% met ingang van 6 oktober 2009.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder een herberekening gemaakt van de aanspraak van eiseres op verlof over de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009 en over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010.
Bij besluit van 20 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen om haar ziekte PTSS op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) aan te merken als beroepsziekte.
Verweerder heeft de door eiseres tegen de hiervoor genoemde primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard bij besluit van 30 mei 2011 (hierna: bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het besluit van 30 mei 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 december 2011. Eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is op 6 oktober 2008 uitgevallen voor haar werk als IBT-docent als gevolg van burn-out verschijnselen. Bij brief van 18 augustus 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend om de bij haar geconstateerde klachten van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) aan te merken als beroepsziekte zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y en artikel 54 van het Barp.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
3. Niet in geschil is dat eiseres lijdt aan een chronische PTSS, een ziekte van psychische aard. De kern van het geschil is of de PTTS moet worden aangemerkt als een beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerst lid, aanhef en onder y, van het Barp. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de door verweerder vastgestelde vakantieaanspraak.
4. Op grond van artikel 1, eerst lid, aanhef en onder y, van het Barp is een beroepsziekte een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
5. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 104 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging overeenkomstig de volgende tabel:
1° de eerste 26 weken 100% van de bezoldiging;
2° de tweede 26 weken 90% van de bezoldiging;
3° de derde 26 weken 80% van de bezoldiging;
4° vervolgens 70% van de bezoldiging.
6. Ingevolge artikel 38, tweede lid, van het Bbp, in samenhang met artikel 38b van het Bbp, behoudt de ambtenaar die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wegens een beroepsziekte, zijn aanspraak op doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer CRvB 4 mei 2006, LJN: AX3244 en CRvB 21 juli 2011, LJN: BR4097) moeten voor de toepassing van regelingen als hier aan de orde de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de ziekte zouden hebben veroorzaakt, worden geobjectiveerd. Wanneer de ziekte van psychische aard is, geldt daarbij als eis dat het werk of de werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter hadden. Gelet op de genoemde jurisprudentie volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat deze extra eis niet mag worden gesteld.
Eveneens op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB ligt het op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van omstandigheden sprake is die objectief beschouwd een abnormaal of excessief karakter dragen.
Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij in 2001 tijdens haar werk is geconfronteerd met een ongeval waarbij een kind van zes jaar om het leven is gekomen. Met verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat het optreden bij ongevallen waarbij ook (zeer jonge) doden zijn te betreuren, inherent is aan de functie van politiefunctionarissen. Het gegeven dat eiseres is geconfronteerd met een ongeval waarbij een zesjarig kind om het leven is gekomen, betekent op zichzelf nog niet dat haar werkomstandigheden een abnormaal of excessief karakter droegen. Eiseres heeft overigens geen feiten aangedragen die zouden kunnen duiden op buitensporige werkomstandigheden, hoewel verweerder haar daartoe verschillende malen in de gelegenheid heeft gesteld. Eiseres heeft haar stelling dat zij medisch niet in staat is een opgave van deze omstandigheden te geven, niet met medische stukken onderbouwd. Bovendien had zij ook op andere wijze informatie kunnen verschaffen, bijvoorbeeld door haar medische rapporten bij haar behandelaars op te vragen (waarin wellicht een opgave van haar traumatische ervaringen is opgenomen) of door een vertrouwenspersoon in te schakelen.
De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat met het feit dat haar behandelaars hebben aangegeven dat eiseres verschillende ingrijpende gebeurtenissen op het werk heeft meegemaakt, voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van werkomstandigheden met een abnormaal of excessief karakter. De vraag of sprake is van werkomstandigheden die objectief beschouwd een abnormaal of excessief karakter dragen, vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten (CRvB 3 oktober 1996, LJN: ZB6417) en is geen medische vraag. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen om haar van advies te dienen, zoals eiseres ter zitting heeft verzocht. Gelet op de laatstgenoemde uitspraak ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de medische behandelaars van eiseres als getuigen op te roepen, zoals door eiseres is verzocht.
De rechtbank ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat – objectief bezien – van buitensporige werkomstandigheden kan worden gesproken.
8. Eiseres heeft ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Zij heeft de namen genoemd van twee collega’s wier ziekte wel als beroepsziekte is erkend, zonder dat getoetst is aan het criterium dat sprake moet zijn van buitensporige werkomstandigheden.
Verweerder heeft erkend dat in het verleden niet altijd consequent is getoetst aan het criterium van buitensporige en excessieve werkomstandigheden. Er zijn verweerder twee gevallen bekend waarin dat niet is gebeurd, namelijk bij de door eiseres genoemde collega’s. Het is volgens verweerder echter nooit vaste praktijk geweest om niet aan dit criterium te toetsen. Dat in twee gevallen niet aan bedoeld criterium is getoetst, berust op een vergissing. Inmiddels, in ieder geval sinds 2009, wordt door verweerder heel consequent aan dit criterium getoetst. Ter zitting heeft verweerder aangevuld dat zich sinds 2009 drie gevallen hebben voorgedaan binnen zijn korps waarbij het ging om de vraag of een psychische ziekte een beroepsziekte was. In alle drie gevallen is getoetst aan het criterium of sprake was van abnormale of excessieve werkomstandigheden.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen door verweerder is gesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuursorgaan is gehouden om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur kan daarom niet slagen.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de ziekte van eiseres niet kan worden aangemerkt als beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, onder y, van het Barp. Dat betekent ook dat verweerder terecht en op goede gronden een korting op de bezoldiging van eiseres heeft doorgevoerd overeenkomstig de tabel in artikel 38, eerste lid, van het Bbp.
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
11. De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2012.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: