RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2011
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
te [plaats],
verzoekers,
gemachtigde mr. R.A.M. Verkoijen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
verweerder,
gemachtigde mr. M.C. Boelens-Horn.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder het door verzoekers ingediende verzoek van 2 juli 2010 om handhaving op grond van de Wet milieubeheer vanwege geluidsoverlast afkomstig van de horecagelegenheid [horecagelegenheid] aan de [adres] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar, dit besluit herroepen en het voornemen geuit zonodig handhavend te gaan optreden indien wordt geconstateerd dat de opgelegde maatwerkvoorschriften worden overtreden.
Bij uitspraak van 5 augustus 2011 met zaaknrs. AWB 11/1846 en AWB 11/1468 heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers tegen het besluit van 24 mei 2011 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Tevens is de voorlopige voorziening getroffen dat verweerder wordt gelast minimaal één keer per twee weken steeksproefsgewijs een controlemeting uit te (laten) voeren, hiervan een rapport op te (laten) maken en de uitkomsten ervan te betrekken bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft verweerder aan [belanghebbende], h.o.d.n. [horecagelegenheid] (hierna te noemen: belanghebbende) een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat hij met onmiddellijke ingang dient te voldoen aan artikel 6.16 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en maatwerkvoorschrift 1.1 van verweerders besluit van 23 mei 2011. De dwangsom bedraagt € 3.500,- per keer dat door of namens verweerder wordt geconstateerd dat niet aan de last wordt voldaan, met een maximum van € 21.000,-.
Bij brief van 6 oktober 2011 heeft verweerder aan belanghebbende medegedeeld dat op 25 september en 2 oktober 2011is gebleken dat niet aan de last werd voldaan en dat daarom van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd voor een bedrag van 2 keer € 3.500,-, derhalve in totaal € 7.000,-. Tevens heeft verweerder in de brief vermeld dat is besloten om nog niet over te gaan tot invordering van de van rechtswege verbeurde dwangsommen en dat betrokkene daarentegen in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk 17 oktober 2011 een adequaat en vertrouwenwekkend plan van aanpak in te dienen bij de SRE Milieudienst, welk plan van aanpak uiterlijk 1 november 2011 dient te zijn uitgevoerd. In de brief is voorts medegedeeld, dat, indien op 18 oktober 2011 geen of geen vertrouwenwekkend plan van aanpak is ingediend en dit niet uiterlijk op 1 november 2011 is uitgevoerd, alsnog wordt overgegaan tot het invorderen van de van rechtswege verbeurde dwangsommen. Voorts is medegedeeld dat ook zal worden overgegaan tot het invorderen van de van rechtswege verbeurde dwangsommen, indien in de periode tot 1 november 2011 door SRE Milieudienst bij geluidsmetingen nieuwe overschrijdingen van de geluidvoorschriften worden geconstateerd.
Tegen de brief van 6 oktober 2011 hebben verzoekers bij faxbericht van 9 november 2011 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij faxbericht van gelijke datum hebben verzoekers tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 november 2011, waar verzoekers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid als partij aan het geding deel te nemen.
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
3. Verzoekers beogen met het verzoek om een voorlopige voorziening te bewerkstelligen dat verweerder tot daadwerkelijke invordering van de verbeurde dwangsommen overgaat. Het dwangsombesluit heeft in hun ogen geen enkele zin als niet wordt ingevorderd. Verweerder stelt voorschriften maar laat ze niet naleven waardoor belanghebbende geluidsoverlast kan veroorzaken en verzoekers constant overlast blijven ondervinden. Verweerder dient als bevoegd gezag toe te zien op de naleving van de milieuregelgeving en dat betekent ook dat verweerder moet invorderen als er dwangsommen zijn verbeurd. Aan de voorwaarden genoemd in de brief van 6 oktober 2011 is bovendien niet voldaan, aldus verzoekers. In dit verband hebben zij erop gewezen dat uit door verweerder overgelegde stukken blijkt dat pas op 2 november 2011 is overgegaan tot plaatsing van een geluidsbegrenzer en dat niettemin op 6 november 2011 wederom een overtreding van de geluidsnormen is geconstateerd.
4. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de brief van verweerder van 6 oktober 2011 te worden aangemerkt als een besluit om vooralsnog niet over te gaan tot het nemen van een invorderingsbeschikking als bedoeld in artikel 5:37 van de Awb, ter zake van de door belanghebbende verbeurde dwangsommen. De brief behelst daarmee de weigering een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2, onder a, van de Awb en is dus vatbaar voor bezwaar en beroep.
6. Zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, heeft overwogen in haar uitspraak van 16 november 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BU4552, vergt een adequate handhaving dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen ook worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
( Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p. 115.)
7. De inrichting, waar verzoekers tegen ageren, valt onder de werkingssfeer van Activiteitenbesluit. Bij besluit van 23 mei 2011 heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld in het kader van het Activiteitenbesluit ten aanzien van geluid. Naast het maatwerkvoorschrift 1.1, opgenomen in het besluit van 23 mei 2011 gelden de geluidsniveaus uit artikel 6.16 van het Activiteitenbesluit.
Voorafgaand aan het nemen van het in geschil zijnde besluit is op 25 september 2011 en 2 oktober 2011 van gemeentewege een overtreding van de geluidsnormen geconstateerd.
Tussen partijen is niet in geschil dat deswege van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd.
8. Aan de voorzieningenrechter zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan verweerder (vooralsnog) van invordering mocht afzien. Eerder is het tegendeel het geval. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder onvoldoende antwoord heeft kunnen geven op de vraag, in hoeverre belanghebbende aan de voorwaarden, gesteld bij bestreden besluit heeft voldaan. Zo kon verweerder geen enkel inzicht geven in de inhoud van het door belanghebbende ingediende plan van aanpak. Voorts moet worden vastgesteld dat een van de door verweerder noodzakelijk geachte maatregelen, te weten het plaatsen van een geluidbegrenzer, niet tijdig is uitgevoerd. Ondanks de aanwezigheid van de geluidsbegrenzer heeft desondanks op 6 november 2011 wederom een overtreding van de geluidsnormen plaatsgevonden. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting ook overigens geen duidelijkheid kunnen verschaffen of en wanneer een beschikking tot invordering van de verbeurde dwangsommen zal worden genoemen.
Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het geboden dat verweerder de handhaving van de door belanghebbende in acht te nemen geluidnormen niet slechts bij woorden laat, maar ook omzet in daden.
9. De voorzieningenrechter zal daarom de voorlopige voorziening treffen, inhoudende dat verweerder wordt opgedragen om uiterlijk op 12 december 2011 een beschikking tot invordering te nemen van de alsdan door belanghebbende verbeurde dwangsommen.
Gelet op de voorgeschiedenis van deze zaak – die lijkt te duiden op een zekere onwil aan de zijde van verweerder om tot daadwerkelijke handhaving over te gaan – acht de voorzieningenrechter termen aanwezig om aan verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb, een aan verzoekers te verbeuren dwangsom op te leggen voor iedere dag na 12 december 2011 dat niet aan de uitspraak wordt voldaan. De voorzieningenrechter sluit voor de bepaling van de hoogte van deze dwangsom aan bij die, welke door verweerder is vastgelegd in de aan belanghebbende bij besluit van 13 september 2011 opgelegde last onder dwangsom. Deze bedraagt dus € 3.500,- per dag met een maximum van € 21.000,-.
10. De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,-;
• wegingsfactor 1.
11. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 152,- dient te vergoeden.
12. Beslist wordt als volgt.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege, dat verweerder wordt opgedragen om uiterlijk op 12 december 2011 een beschikking te nemen tot invordering van de alsdan door belanghebbende verbeurde dwangsommen ten gevolge van verweerders besluit van 13 september 2011;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers een dwangsom verbeurt van € 3.500,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om aan deze uitspraak te voldoen, met een maximum van in totaal € 21.000,-;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 152,-;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,-.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>