RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/2929
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2011
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R.G.A.M. Theunissen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren,
verweerder,
gemachtigde mr. A.G. Kerkhof.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft verweerder eiseres met ingang van 18 maart 2010 de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 juli 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 mei 2011, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede mr. [voormalige gemeentesecretaris], de voormalige gemeentesecretaris, mr. [huidige gemeentesecretaris], de huidige gemeentesecretaris, en drs. [afdelingshoofd], afdelingshoofd.
1. De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Verweerder heeft van een medewerkster, [medewerkster] (hierna: [medewerkster]) de melding ontvangen dat zij regelmatig anonieme telefoontjes krijgt en dat, als zij dan de telefoon opneemt, er wordt opgehangen. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek laten uitvoeren door Optima Internationaal B.V. (hierna: Optima). De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het verslag van 4 februari 2010.
3. Tijdens twee gesprekken op 9 december 2009 en 4 februari 2010 met medewerkers van Optima heeft eiseres toegegeven dat zij de bewuste telefoontjes heeft gepleegd. De reden voor deze anonieme telefoontjes was dat zij probeerde de vermeende relatie tussen collega [medewerkster] en collega [collega] (hierna: [collega]) te doen stoppen.
4. Bij besluit van 14 december 2009 heeft verweerder eiseres, met toepassing van artikel 8:1:15 van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden-regeling/uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (hierna: CAR/UWO), geschorst met onmiddellijke ingang. Eiseres is tevens de toegang tot het gemeentehuis ontzegd. Voorts heeft verweerder eiseres een conceptbrief overhandigd met daarin het voornemen tot ongevraagd ontslag.
5. Bij brief van 25 februari 2010 heeft verweerder aan eiseres zijn voornemen kenbaar gemaakt eiseres ongevraagd ontslag te verlenen. Hierop heeft eiseres gereageerd bij brief van 4 maart 2010, waarna verweerder zijn ontslagbesluit van 16 maart 2010 heeft genomen.
6. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder zijn bezwaarcommissie advies laten uitbrengen. Door deze commissie is aangegeven dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. De commissie is echter van mening dat de opgelegde staf niet evenredig is aan het geconstateerde plichtsverzuim. Daarbij wijst de commissie op de volgende omstandigheden. Verweerder heeft bij de strafmaat van (doorslaggevend) belang geacht dat in de organisatie grote onrust is ontstaan. De commissie heeft echter vastgesteld dat wel onrust bestond over de (vermeende) affaire tussen de twee medewerkers maar dat die onrust niet was veroorzaakt door de hinderlijke telefoontjes. Voorts heeft eiseres een langdurig dienstverband bij de gemeente en een smetteloze staat van dienst. De commissie acht bij haar standpunt verder van belang dat de maatregel vergaande consequenties voor eiseres heeft, niet alleen voor wat betreft haar inkomen maar ook voor haar mogelijkheden om weer een positie op de arbeidsmarkt te verwerven. De commissie adviseert het bezwaar met betrekking tot de proportionaliteit gegrond te verklaren. Volgens de commissie is het onderzoek wel zorgvuldig zodat zij adviseert om de bezwaren hieromtrent ongegrond te verklaren.
7. Bij bestreden besluit heeft verweerder het ontslagbesluit gehandhaafd. Verweerder verwijst voor wat betreft de zorgvuldigheid van het onderzoek naar de motivering van de bezwaarcommissie. Alleen de motivering van de bezwaarcommissie voor zover dat betrekking heeft op de evenredigheid van de straf, wordt door verweerder niet gevolgd. Volgens verweerder kan het niet zo zijn dat een langdurige staat van dienst een vrijbrief kan vormen voor het uiterst ongewenste gedrag zoals de anonieme telefoontjes. Verweerder is van mening dat de ernst, de aard en de frequentie van de gedragingen van dien aard zijn dat eiseres niet meer in de organisatie kan worden gehandhaafd. Verweerder stelt – anders dan eiseres en de bezwaarcommissie – dat de straf wel evenredig is aan het plichtsverzuim.
8. Eiseres kan zich niet met dit besluit verenigen. Op de gronden die zij tegen het besluit aanvoert zal hierna worden ingegaan.
9. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar beroepsgrond dat het ontslagbesluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het enkele feit dat ten tijde van verweerders brief van 14 december 2009 het rapport van Optima nog niet voorhanden was, maakt niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is te noemen. Onbetwist is dat eiseres op 9 december 2009, en derhalve al voordat verweerder tot besluitvorming is overgegaan, op de hoogte is gesteld van de resultaten van het door Optima verrichte onderzoek. Het enkele feit dat deze resultaten nog niet op papier stonden, maakt de besluitvorming nog niet onzorgvuldig. Dit geldt ook voor het feit dat verweerder eiseres op 14 december 2009 door middel van het overhandigen van een conceptbrief op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen om eiseres te ontslaan. Het eigenlijke voornemen is gevolgd op 25 februari 2010 en eiseres is daarop in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank ziet daarom geen grond voor de juistheid van de stelling van eiseres dat de besluitvorming overhaast en derhalve onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
10. Dit brengt de rechtbank tot de beoordeling van het geconstateerde plichtsverzuim. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres niet betwist dat sprake is van plichtsverzuim. Eiseres betwist wel de door verweerder vastgestelde periode en de frequentie van de door haar gepleegde telefoontjes. Dienaangaande stelt de rechtbank vast dat eiseres heeft toegegeven dat zij gedurende een periode van ongeveer twee jaar anonieme telefoontjes aan [medewerkster] heeft gericht. Van die periode heeft verweerder dan ook uit mogen gaan.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat eiseres gedurende deze periode van twee jaren veelvuldig telefoontjes heeft gepleegd. Daartoe wijst de rechtbank op het verslag van Optima ziende op de maand november 2009 waaruit volgt dat [medewerkster] in die maand tenminste dertig keer anoniem is gebeld vanaf een toestel in een van de werkruimten van de gemeente Haaren waarin op dat moment niemand aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat al deze in de maand november 2009 gepleegde telefoontjes door eiseres zijn gepleegd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiseres door Optima op 4 februari 2010 is geconfronteerd met de lijst over de maand november 2009 en dat zij daarbij toegaf dat dit inderdaad momenten waren waarop zij [medewerkster] had gebeld. Aan de latere ontkenning van eiseres komt in dit verband naar het oordeel van de rechtbank geen gewicht toe. Het feit dat de telefoontjes naar [medewerkster] zijn gestopt op het moment dat eiseres geen werkzaamheden meer mocht vervullen, vormt naar het oordeel van de rechtbank een extra aanwijzing dat eiseres de enige persoon was die de telefoontjes heeft gepleegd. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat ook anderen [medewerkster] op dezelfde wijze telefonisch hebben lastig gevallen. Zelfs ter zitting van de rechtbank heeft eiseres op dit punt niets concreets naar voren gebracht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres zich langdurig en veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan het stalken van een collega door middel van het plegen van anonieme telefoontjes hetgeen als zeer ernstig plichtsverzuim moet worden aangemerkt.
11. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat de aan eiseres opgelegde straf van ontslag als onevenredig moet worden beschouwd in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank acht daarbij niet zozeer van belang of de handelwijze van eiseres tot onrust in de organisatie heeft geleid. Duidelijk is dat het op deze wijze lastig vallen van een collega in ieder geval diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer van de betrokken collega en de rechtbank is van oordeel dat dit voldoende grond vormt voor de opgelegde straf. Bovendien bestond geen enkele rechtvaardiging voor het aanhoudende gedrag van eiseres. Dat eiseres meende op deze wijze [medewerkster] te moeten terecht te wijzen voor haar buitenechtelijke relatie met een collega, vormt een misvatting van haar taak als ambtenaar. Bovendien ziet de rechtbank veeleer aanwijzingen voor het feit dat de reden voor de telefoontjes naar [medewerkster] zich in de privésfeer bevonden aangezien eiseres door is blijven gaan met haar telefoontjes ook nadat [collega], de collega met wie [medewerkster] beweerdelijk een relatie zou hebben gehad, de dienst had verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde eiseres niet eerst te worden gewaarschuwd voordat verweerder van zijn bevoegdheid om eiseres disciplinair te bestraffen gebruik kon maken. Eiseres had zelf dienen te beseffen dat haar handelwijze ongeoorloofd is en zij had derhalve telkens bij ieder telefoontje de gelegenheid om van het plegen daarvan af te zien. Dat eiseres desondanks door is blijven gaan, ook nadat [collega] de dienst had verlaten, kan derhalve niet anders dan geheel voor haar rekening en risico komen. In de door eiseres gestelde lange smetteloze staat van dienst en de gevolgen van haar ontslag, ziet de rechtbank gelet op de ernst van het gepleegde plichtsverzuim geen grond om de opgelegde straf disproportioneel te achten.
12. Dit brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit stand kan houden en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
13. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M.L. Wijnen als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en mr. J.Y. van de Kraats als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
<HR>
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>