ECLI:NL:RBSHE:2011:BR1623

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
214500 - HA ZA 10-1552
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en shockschade na overlijden van baby door mishandeling

In deze zaak gaat het om de vordering van een moeder, eiseres, die shockschade claimt na het overlijden van haar vijf maanden oude dochter, die door de oppas, gedaagde, is mishandeld. De baby is na een aantal dagen in coma overleden aan hersenletsel. Eiseres stelt dat gedaagde niet alleen jegens de baby onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook jegens haar, en vordert schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat niet voldaan is aan de criteria uit het Taxibus-arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet direct is geconfronteerd met de onrechtmatige daad, aangezien zij pas later op de hoogte is geraakt van de omstandigheden van de doodslag. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een hevige emotionele schok die geestelijk letsel heeft veroorzaakt. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling van haar dochter. De rechtbank wijst de vorderingen af en compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 214500 / HA ZA 10-1552
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.J. Nierop te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Vogelzang te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2011 met daaraan gehecht de brief van mr. Vogelzang van 10 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De dochter van [eiseres], de op [geboortedatum] geboren (dochter)
, is op [datum] overleden.
2.2. Op 21 december 2006 is [gedaagde] door de rechtbank te Amsterdam veroordeeld voor doodslag op [de baby]. Dit vonnis is op 5 januari 2007 onherroepelijk geworden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat – voor recht te verklaren dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd door haar dochter te doden en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de daardoor bij [eiseres] ontstane schade, zowel materieel als immaterieel; en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op de arbeidsvermogenschade van EUR 10.000,-, alsmede tot betaling van een bedrag van EUR 15.000,- wegens immateriele schade, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In deze zaak gaat het om het volgende. [eiseres] heeft op [datum] haar toen bijna vijf maanden oude dochter [de baby] naar [gedaagde] gebracht, om op haar te passen. [gedaagde] had daarvoor al vaker als oppas gefungeerd.
4.2. In de loop van die middag is [de baby] met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Zij
bleek (onder meer) hersenletsel te hebben. Nadat zij een aantal dagen in coma had gelegen is zij gestorven op [datum]. [eiseres] is tijdens die ziekenhuisopname veelal bij [de baby] geweest. Ook [gedaagde] is tijdens die opname in het ziekenhuis geweest.
4.3. Tijdens de ziekenhuisopname is door de arts vrijwel meteen de verdenking van kindermishandeling geuit, welke verdenking nadien werd bevestigd door de autopsie.
4.4. Politieonderzoek heeft uitgewezen dat [gedaagde] [de baby] zodanig heeft geslagen en door elkaar geschud dat zij hersenletsel heeft opgelopen als gevolg waarvan zij uiteindelijk is overleden.
4.5. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet alleen jegens [de baby] een
onrechtmatige daad heeft gepleegd, maar ook jegens [eiseres] zelf. Degene die schuldig is aan doodslag handelt ook onrechtmatig jegens degene bij wie door het waarnemen van de daad of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok teweeg wordt gebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, aldus [eiseres] (conform HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240, Taxibus).
4.6. Dat [eiseres] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het handelen van [gedaagde] blijkt volgens [eiseres] uit het volgende:
-doordat zij is gehoord door de politie en op de hoogte is gehouden van het onderzoek is zij geconfronteerd met de gruwelijke omstandigheden waaronder [de baby] is overleden;
-doordat [eiseres] bij de terechtzitting aanwezig is geweest is zij bekend geworden met de doodsoorzaak van [de baby] en het geweld dat [gedaagde] daarbij heeft toegepast;
-[eiseres] is direct geconfronteerd met het letsel en het overlijden van haar dochter.
4.7. [eiseres] stelt dat zij door de directe confrontatie geestelijk letsel heeft opgelopen en beroept zich ter onderbouwing daarvan op brieven van de psychiater [naam].
4.8. [gedaagde] voert aan dat onderscheid gemaakt moet worden tussen schade wegens verdriet om de dood van een kind (affectieschade), die naar huidige maatstaven niet voor vergoeding in aanmerking komt, en schade als gevolg van het ondergaan van een hevige schok door de confrontatie met omstandigheden van de onrechtmatige daad (shockschade). Zij voert aan dat [eiseres] alleen recht heeft op schadevergoeding indien zij voldoet aan de criteria die aan de toekenning van shockschade worden gesteld. Zij voert ter betwisting daarvan, voor zover thans van belang, het volgende aan.
4.9. Getoetst aan de criteria van het Taxibus-arrest is [eiseres] niet rechtstreeks geconfronteerd met de omstandigheden waaronder de doodslag heeft plaatsgevonden. Zij is later geleidelijk op de hoogte gekomen van de omstandigheden, doordat zij op de hoogte is gehouden door de politie en de strafzitting heeft bijgewoond. Weliswaar is zij getuige geweest van de ziekte en het overlijden van [de baby], maar toen was nog niet duidelijk dat er sprake was van doodslag door [gedaagde]. Van een rechtstreekse confrontatie in de zin die de Hoge Raad daaraan geeft is derhalve geen sprake.
4.10. [gedaagde] betwist voorts dat sprake is van een bij [eiseres] ontstaan, erkend psychiatrisch ziektebeeld.
4.11. De rechtbank stelt voorop dat hier sprake is van een bijzonder ernstige en uiterst verdrietige zaak, die [eiseres] diep geraakt zal hebben. Toch moet de rechtbank tot afwijzing van de vordering komen.
4.12. Om in een geval als dit te kunnen concluderen dat er ook jegens [eiseres] een onrechtmatige daad is begaan, dient vastgesteld te worden dat is voldaan aan de criteria zoals door de Hoge Raad gesteld in het Taxibus-arrest. Als aan die criteria is voldaan is plaats voor toekenning van shockschade. Die criteria zijn voor zover hier van belang: er dient sprake te zijn van een hevige emotionele schok, die door directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de onrechtmatige daad teweeg wordt gebracht en uit welke emotionele schok geestelijk letsel voortvloeit.
4.13. Weliswaar volgt de rechtbank [eiseres] in haar stelling dat van directe confrontatie in de hiervoor genoemde zin ook sprake kan zijn in het geval er enig tijdsverloop is tussen de onrechtmatige daad en de kennisname van de gevolgen daarvan, maar waar in het onderhavige geval niet van is gebleken is dat die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid. Toen [eiseres] in het ziekenhuis enkele dagen achtereen werd geconfronteerd met haar dochtertje, die ernstig ziek was en in coma verkeerde, zal dat erg verdrietig en zorgelijk voor haar zijn geweest, en het door de arts geuite vermoeden van kindermishandeling zal voor haar aangrijpend zijn geweest, maar zij wist toen nog niet dat [gedaagde] de hand had gehad in die toestand van [de baby]. Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat zij geleidelijk op de hoogte is geraakt met het feit dat [de baby] om het leven is gebracht, hoe dat is gebeurd en door wie dat is gebeurd. De rechtbank kan op basis van deze informatie niet vaststellen dat op enig moment sprake is geweest van een hevige emotionele schok. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat geleidelijk aan de informatie die [eiseres] kreeg culmineerde in een hevige emotionele schok. Daartoe ontbreken de nodige feiten en omstandigheden.
4.14. Al zou dat anders zijn, dan moet de rechtbank concluderen dat op basis van de voorhanden informatie niet is vast te stellen dat bij [eiseres] sprake is van geestelijk letsel als gevolg van die hevige emotionele schok. Uit de summiere informatie van de psychiater [naam] is dat niet te concluderen. Hij beschrijft in zijn brief van [datum] wel een psychiatrisch ziektebeeld bij [eiseres], maar over het ontstaan daarvan en het oorzakelijk verband stelt hij slechts dat dit is ontstaan na het overlijden van het dochtertje van [eiseres]; dat zij voor het misdrijf geen klachten had; dat zij na het overlijden van haar dochtertje een depressie en posttraumatische stressstoornis ontwikkelde. Ook uit de kort voor de zitting alsnog overgelegde brief van [naam] van [datum] met een rapportage is die conclusie niet te trekken. Van de rapportage is niet vast te stellen van wie deze afkomstig is, door wie deze is opgesteld en op welk tijdvak de informatie over [eiseres] ziet. Die stukken vormen te weinig onderbouwing van de stellingen. Niet duidelijk is wanneer [eiseres] onder behandeling van een psychiater is geweest, of nog is, waaruit de behandeling heeft bestaan of nog bestaat, hoe haar aandoening is ontstaan en wat het beloop is van haar aandoening, etc. In de rapportage staat onder meer “Na het overlijden van haar dochter is cliënte tijdelijk onder behandeling van een psychiater geweest. Zij heeft 5 à 6 gesprekken gehad in een half jaar tijd “, “Daarna heeft ze geen behandeling meer gehad. Ze wil nu graag opnieuw gesprekken met een psychiater”, ”Ze functioneert redelijk-goed in sociaal gebied”, en dat sprake is van “pathalogische rouw”. Tevens wordt in de rapportage vermeld: “Zij heeft veel afleiding en plezier in haar werk” en “Ze werkt 36 uur per week in een hotel.” Dat terwijl [eiseres] in de dagvaarding stelt dat zij als gevolg van het geestelijk letsel niet meer in staat is arbeid te verrichten. Ter zitting kon de gemachtigde van [eiseres], haar vriendin [naam] geen enkel gegeven verstrekken over psychiatrische behandeling of werk. De rechtbank kan tot geen andere conclusie komen dan dat hetgeen naar voren is gebracht van de kant van [eiseres] te weinig is om als onderbouwing van haar stellingen te dienen. Voor bewijslevering is dan ook geen plaats.
4.15. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot afwijzing van de vordering.
4.16. Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. [gedaagde] heeft ter zitting bij monde van haar raadsvrouw, voor het geval er op haar een schadevergoedingsverplichting jegens [eiseres] zou rusten, een beroep gedaan op eigen schuld van [eiseres] als bedoeld in art. 6:101 BW, en dit als volgt gemotiveerd. Dat [eiseres] en haar man niet voor hun dochter konden zorgen die betreffende dag was hun eigen keus. Nu [de baby] een paar weken eerder ook eens slap en lusteloos van [gedaagde] terugkwam had [eiseres] een andere oppas kunnen zoeken. Het was een waarschuwing die de ouders niet hebben opgepakt. De raadsvrouwe van [gedaagde] vindt dit alles in oorzakelijk verband staan met de dood van het kind. De rechtbank zou dit abjecte standpunt niet hebben gehonoreerd, in het geval het wel tot een schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] zou zijn gekomen. Wat er verder van de geschetste omstandigheden zij, de ouders hoefden geen rekening te houden met doodslag op hun kind en zij hebben de dood van hun kind niet mede veroorzaakt.
4.17. Gelet op hetgeen tussen partijen is voorgevallen zullen de proceskosten, zoals door [eiseres] verzocht, tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.