RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2011
[eiseres], h.o.d.n. [bedrijfsnaam],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. T.J.H.M. Linssen,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M. Odijk.
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van in totaal € 92.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav).
Verweerder heeft het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar bij besluit van 15 december 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 5 juli 2011, waar eiseres in persoon is verschenen bijgestaan door mr. E.G.F. Vliegenberg, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is of het bestreden besluit, waarbij verweerder de aan eiseres opgelegde boete van € 92.000,00 wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat bij de beantwoording van die vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres exploiteert een tuinbouwbedrijf. Op 15 mei 2009 heeft de Arbeidsinspectie in het kader van de Wav een controle gehouden op het adres van eiseres aan de [adres] te [gemeente]. In het naar aanleiding van dit onderzoek door de inspecteur van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 5 januari 2010 staat onder meer het volgende.
4. Op vrijdag 15 mei 2009, omstreeks 13.00 uur, is door ambtenaren van de gemeente [gemeente] en andere handhavingsinstanties een onderzoek c.q. controle ingesteld op het adres [adres] te [gemeente], alwaar eiseres is gevestigd. Op nadrukkelijk verzoek van de gemeente [gemeente] waren tijdens dit onderzoek inspecteurs van de Arbeidsinspectie in de directe nabijheid van voornoemde locatie aanwezig. De Arbeidsinspectie is naar aanleiding van voornoemd onderzoek eveneens op 15 mei 2009 een onderzoek gestart, onder meer met betrekking tot de naleving van de Wav. Tijdens dit onderzoek werden vreemdelingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wav aangetroffen waarvan werd vastgesteld dat zij arbeid hadden verricht voor eiseres. Op 5 oktober 2009, 26 oktober 2009 en 13 november 2009 hebben de rapporteurs inzage gevorderd in diverse relevante schriftelijke bescheiden ten einde de naleving van onder meer de Wav te kunnen controleren. De rapporteurs hebben vastgesteld dat in de periode april 2009 tot en met juni 2009, ten minste 74 personen voor eiseres arbeid hebben verricht. Voorts hebben de rapporteurs vastgesteld dat voor 51 van de genoemde 74 werknemers de Wav niet van toepassing was of dat deze personen als vreemdeling gerechtigd waren tot het verrichten van arbeid in Nederland. Van de overige 23 werknemers hebben de rapporteurs vastgesteld dat eiseres hen illegaal tewerk heeft gesteld. Van 20 illegaal tewerk gestelde werknemers is vastgesteld dat deze op 15 mei 2009 en/of in de periode voorafgaand aan 15 mei 2009 arbeid voor eiseres hebben verricht en door eiseres hiervoor zijn verloond. Blijkens informatie van het UWV WERKbedrijf (hierna: UWV) Zoetermeer is op vrijdag 11 december 2009 gebleken dat eiseres voor deze 20 vreemdelingen op 15 mei 2009 niet in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning. Voor één van deze 20 vreemdelingen is nimmer een tewerkstellingsvergunning aan eiseres verleend, voor 18 van deze 20 vreemdelingen zijn met ingang van 27 mei 2009 tewerkstellingsvergunningen aan eiseres verleend en voor één van deze 20 vreemdelingen is met ingang van 19 juni 2009 een tewerkstellingsvergunning aan eiseres verleend. Van drie illegaal tewerkgestelde werknemers is vastgesteld dat deze in ieder geval een deel van de periode van 16 mei 2009 tot en met 14 juni 2009 arbeid voor eiseres hebben verricht en door eiseres hiervoor zijn verloond. Uit informatie van het UWV blijkt dat voor deze drie vreemdelingen aan eiseres tewerkstellingsvergunningen zijn verleend met als ingangsdatum 19 juni 2009.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat de boete terecht is opgelegd. Het staat volgens verweerder vast dat 23 vreemdelingen over de periode april 2009 tot en met juni 2009 arbeid hebben verricht voor eiseres. Deze arbeid werd ten behoeve en in opdracht van eiseres verricht. Voorts staat vast dat het hier om vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) gaat en dat voor deze vreemdelingen in de betreffende periode geen tewerkstellingsvergunningen aan eiseres zijn verstrekt. Er is derhalve sprake van 23 overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Deze overtredingen zijn eiseres toerekenbaar. De hoogte van de boete is in overeenstemming met de ernst van de overtredingen en de mate waarin deze aan eiseres kunnen worden verweten. De door eiseres in dat kader aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, die aanleiding vormen de boete te matigen of in te trekken, aldus verweerder.
6. Eiseres heeft in beroep - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. Het concrete bewijs voor de stelling dat eiseres 23 overtredingen heeft begaan ontbreekt. Verweerder heeft het bewijs voor deze 23 overtredingen gebaseerd op een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek, alsmede op aannames, hetgeen volstrekt onvoldoende is. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat de Arbeidsinspectie op eigen initiatief en in afwijking van afspraken met andere instanties een controle op grond van de Wav heeft uitgevoerd, terwijl zij hiertoe niet bevoegd was. Verder kleven er gebreken aan de totstandkoming van de verklaringen van de vreemdelingen zoals deze zijn neergelegd in de ingevulde verhoorformulieren en in de aanvullende verklaringen, waardoor deze verklaringen ten onrechte ten grondslag zijn gelegd aan de boetebeschikking. Een aantal vreemdelingen heeft verklaard dat zij wel mochten werken. De enkele navraag bij UWV of er tewerkstellingsvergunning zijn afgegeven betekent niet dat voor hen ook een tewerkstellingsvergunning nodig is. Ten onrechte heeft verweerder dit niet onderzocht. Uit het boeterapport kan niet de conclusie worden getrokken dat er is gewerkt en dat er overtredingen hebben plaatsgevonden. Evenmin kan uit het boeterapport worden afgeleid wat deze werkzaamheden inhielden en wanneer deze zouden zijn verricht. De werkbriefjes en de loonstroken maken dit niet anders.
Voorts is de boete volgens eiseres - gelet op het incident dat in het onderhavige geschil in geding is en gelet op de omstandigheden in deze specifieke kwestie - disproportioneel hoog en onevenredig in verhouding met tot de met het besluit en de beleidsregels te dienen doelen. In strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft ten onrechte geen beoordeling plaatsgevonden naar de omstandigheden van de zaak. Er mag immers niet uit het oog verloren worden dat de boeteoplegging een punitieve sanctie betreft, waarvoor een aan het strafrecht gelijkwaardige beoordeling en bescherming heeft te gelden. Verweerder heeft de aard, duur en omvang van de werkzaamheden ten onrechte niet in kaart gebracht. Voorts is van belang dat kort na de controle de aangevraagde tewerkstellingsvergunningen alsnog zijn verleend. Eiseres heeft de benodigde vergunningen tijdig aangevraagd, maar door het UWV is daarop te laat beslist. Een andere omstandigheid die bij de beoordeling van de evenredigheid dient te worden meegenomen betreft de financiële draagkracht van eiseres die er op neerkomt dat de opgelegde boete op geen enkele wijze kan worden voldaan. De hele situatie heeft eiseres in haar goede naam en eer geschaad en heeft een flinke emotionele impact op eiseres gehad. Ten onrechte heeft verweerder ook deze omstandigheden niet meegewogen. Het voorkomen van illegale tewerkstelling kan ook worden bereikt met een minder hoog boetebedrag, aldus eiseres.
7. Het wettelijk kader luidt als volgt.
8. Nu de geconstateerde overtredingen in de periode voorafgaand aan 14 juni 2009 hebben plaatsgevonden is op dit geding de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
9. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wav, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
b. werkgever:
1°. degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten;
c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vw 2000.
10. Ingevolge artikel 1, onder m, van de Vw 2000 wordt onder vreemdeling verstaan: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.
11. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
12. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
13. Ingevolge artikel 19a, tweede lid, van de Wav gelden de terzake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
14. Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
15. Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2007 (hierna: beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (hierna: Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav € 4.000,00 indien het beboetbare feit is begaan door een natuurlijk persoon.
16. Volgens artikel 5 van de beleidsregels bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen. In de toelichting op artikel 5 staat het volgende: “De hoogte van de totale boete is niet gemaximeerd. De achtergrond van deze keuze ligt in de doelstelling van de bestuurlijke boete in de Wet arbeid vreemdelingen. De voornaamste doelstelling is illegale tewerkstelling te voorkomen en te ontmoedigen. Illegale tewerkstelling verdringt legaal arbeidsaanbod. Daarnaast behalen werkgevers die illegaal te werk stellen hiermee vaak een aanzienlijk financieel voordeel. Daardoor kunnen de productiekosten van de werkgever bij illegale tewerkstelling aanzienlijk lager zijn dan bij legale tewerkstelling. Het is onwenselijk dat de werkgever dit voordeel behoudt. Niet alleen de vreemdeling is hiervan de dupe, maar ook de andere werkgevers die wel de desbetreffende regelgeving naleven worden hierdoor benadeeld. Een hoge boete is dan tevens een middel om de verstoorde concurrentieverhoudingen weer recht te zetten. Het financiële voordeel dat de werkgever die illegaal te werk stelt behaalt, neemt niet af naarmate hij meer vreemdelingen illegaal te werk stelt, zodat de hoogte van de boete ook om die reden niet gemaximeerd hoeft te worden.”
17. In de artikelen 39, eerste lid, van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
18. Ingevolge artikel 23 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (hierna: de Toetredingsakte), voor zover thans van belang, zijn de in Bijlage VII bij deze toetredingsakte vermelde besluiten ten aanzien van Bulgarije en Roemenië van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.
19. Ingevolge Bijlage VI "lijst bedoeld in artikel 23 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen, Bulgarije en Roemenië" (hierna: Bijlage VI), onderdeel 1, punt 1, is wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG tussen, voor zover thans van belang, Bulgarije, Roemenië en Nederland, artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 14.
20. Ingevolge punt 2, voor zover thans van belang, zullen de huidige lidstaten, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Bulgarije en Roemenië, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Bulgaarse en Roemeense onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen.
21. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding van Bulgarije en Roemenië.
22. Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge voormelde Bijlage VI het recht op het vrij verkeer van werknemers, zoals neergelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, tijdelijk te beperken en heeft door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningplicht ingevolge de Wav tot 1 januari 2012 gehandhaafd (Kamerstukken II 2008/09, 29 407, nr. 98).
23. De rechtbank oordeelt als volgt.
24. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat ingevolge vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State, hierna: de Afdeling, van 6 januari 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BK8361) aan de bewijsvoering en de motivering die ten grondslag liggen aan het opleggen van een punitieve sanctie strenge eisen dienen te worden gesteld.
25. Het betoog van eiseres dat de Arbeidsinspectie niet bevoegd is om op eigen initiatief over te gaan tot controle in het kader van de Wav, treft geen doel. De Arbeidsinspectie is in het kader van de Wav te allen tijde bevoegd om op eigen initiatief toezicht op de naleving van de Wav uit te oefenen en in dat kader te controleren of sprake is van illegale tewerkstelling. Bovendien was er, zoals blijkt uit het boeterapport, een duidelijke aanleiding voor de aanwezigheid van de Arbeidsinspectie ter plekke.
26. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek, overweegt de rechtbank het volgende.
27. Volgens vaste jurisprudentie dient in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011, LJN BQ6849). Naar het oordeel van de rechtbank bevatten het boeterapport en de daarbij behorende bijlagen geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen zoals deze door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie in het rapport zijn weergegeven. Uit de processen-verbaal blijkt dat aan de vreemdelingen die een verklaring wilde afleggen formulieren zijn uitgedeeld met daarop de vragen zowel in de Nederlandse taal als in de Roemeense taal gesteld. De inspecteurs hebben de formulieren voorts met behulp van een Roemeense tolk toegelicht. Op drie van de 20 vreemdelingen na zijn alle formulieren door de vreemdelingen ondertekend. De drie vreemdelingen die het formulier niet hebben ondertekend, hebben wel de door hen afgelegde aanvullende verklaring ondertekend. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank van de juistheid van de weergave van de verklaringen worden uitgegaan.
28. De stelling van eiseres dat uit het boeterapport niet de conclusie kan worden getrokken dat er is gewerkt en dat er overtredingen hebben plaatsgevonden, treft evenmin doel. In het boeterapport bevinden zich loonstroken van alle 23 vreemdelingen en brieven waarop de vreemdelingen het aantal geoogste kilo’s asperges hebben bijgehouden. Uit de loonstroken blijkt dat door eiseres betalingen zijn verricht aan de vreemdelingen. Deze salarisbetalingen zien wat betreft de vreemdelingen 1 tot en met 18 zoals weergegeven in het boeterapport op de periode van 1 mei 2009 tot 15 mei 2009. De vreemdelingen 19 en 20 zoals weergegeven in het boeterapport zijn betaald over de periode 30 april 2009 tot en met 15 mei 2009. De vreemdelingen 21 en 22 zoals weergegeven in het boeterapport zijn betaald over de periode 31 mei 2009 tot en met 14 juni 2009 en vreemdeling 23 zoals weergegeven in het boeterapport is betaald over de periode 18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009. Uit het boeterapport kan voorts worden afgeleid dat al deze 23 vreemdelingen arbeid hebben verricht voordat eiseres voor hen over een tewerkstellingsvergunning beschikte.
29. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder ten aanzien van een aantal vreemdelingen ten onrechte niet heeft onderzocht of voor hen een tewerkstellingsvergunning nodig was, overweegt de rechtbank dat Nederland ter zake Roemenië gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het recht op het vrij verkeer van werknemers , zoals neergelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 45 van het VWEU, tijdelijk te beperken en door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningplicht ingevolge de Wav tot 1 januari 2012 heeft gehandhaafd (Kamerstukken II 2008/09, 29 407, nr. 98). Bovendien blijkt uit het boeterapport dat de inspecteurs bij het UWV hebben geïnformeerd of voor de vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning was verstrekt. Dit betoog van eiseres slaagt derhalve evenmin.
30. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het boeterapport onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvolledig is. Verweerder heeft dit boeterapport dus aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Op grond van dit boeterapport kan worden vastgesteld dat aan eiseres ten tijde van de door de 23 vreemdelingen in opdracht en ten behoeve van eiseres verrichte arbeid geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. Eiseres heeft dus artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Verweerder was op grond van de Wav dan ook bevoegd om eiseres voor deze overtredingen een boete op te leggen.
31. Met betrekking tot het betoog van eiseres, waarin zij de hoogte van de opgelegde boete aan de orde stelt, overweegt de rechtbank als volgt.
32. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7830 of 30 juni 2010, LJN: BM9700) vloeit het volgende voort.
33. Verweerder heeft in redelijkheid de in de beleidsregels opgenomen boetenormbedragen kunnen vaststellen, zodat hij deze bij de vaststelling van de hoogte van de boete als uitgangspunt dient te nemen. Gelet op de aard van het te nemen besluit zal verweerder bij de besluitvorming in het concrete geval echter ook het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel in acht dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder zich bij het vaststellen van de hoogte van een boete moet afvragen of de uit de boetenormbedragen voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, evenredig is aan het door de wetgever beoogde doel. Tot de omstandigheden van het geval behoren in ieder geval de aard en de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Wanneer het toepassen van het boetenormbedrag niet evenredig is, is matiging van dit bedrag passend en geboden.
34. Artikel 6 van het EVRM, dat op het opleggen van boete als waarom het hier gaat van toepassing is, brengt met zich dat de rechter zonder terughoudendheid dient te toetsen of de door verweerder in het concrete geval opgelegde boete in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Indien de rechter van oordeel is dat dit niet het geval is en hij op die grond het besluit vernietigt, neemt hij bij het zelf bepalen van de hoogte van de boete de boetenormbedragen eveneens als uitgangspunt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2009, LJN: BJ4603) volgt dat in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging wordt afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
35. De rechtbank stelt allereerst voorop dat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond bestaat voor het oordeel dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen. Eiseres was - blijkens de door haar op 28 april 2009, 29 mei 2009 en 3 juni 2009 ingediende aanvragen om een tewerkstellingsvergunning en de eerder aan haar terzake van de Wav opgelegde boetes - op de hoogte van de regels omtrent het werkgeverschap en het vereiste van een tewerkstellingsvergunning voor vreemdelingen. Desondanks heeft zij de vreemdeling voordat op die aanvraag was beslist tewerkgesteld.
36. Ook in hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd bestaat geen grond voor matiging van de opgelegde boete. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2008, LJN: BG8306) noopt de omstandigheid dat eiseres ten tijde van aanvang dienstverband een tewerkstellings¬vergunning had aangevraagd voor de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden en dat deze kort na de controle zijn afgegeven niet tot matiging van de opgelegde boete, nu eerst op het moment van verlening van de tewerkstellingsvergunning kan worden geconcludeerd dat de doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden. Dat het UWV niet tijdig op de aanvragen van eiseres om tewerkstellingsvergunningen zou hebben beslist, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De wettelijke termijn waarbinnen door het UWV op aanvragen om tewerkstellingsvergunningen moet worden beslist bedraagt ingevolge artikel 6 van de Wav vijf weken na ontvangst van de aanvraag. Het UWV heeft in het geval van eiseres in ieder geval binnen een maand en in sommige gevallen zelfs binnen drie weken na de aanvraag van eiseres de tewerkstellingsvergunningen verleend, zodat de wettelijke termijn van vijf weken niet is overschreden.
37. Voorts kan, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling, in de aard, intensiteit en duur van de werkzaamheden van de vreemdeling slechts aanleiding worden gezien voor matiging in gevallen waarin de vreemdeling slechts eenmalig of kortstondig hulp als vrienden- of wederdienst heeft verleend, zonder daarvoor betaald te worden (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 17 februari 2010, LJN: BL4133 en 28 april 2010, LJN: BM2645). In het onderhavige geval is geen sprake van werkzaamheden van een dergelijke incidentele of onbezoldigde aard.
38. De stelling van eiseres dat zij geen financieel voordeel heeft behaald laat onverlet dat door het niet (tijdig) aanvragen van tewerkstellingsvergunningen niet is vastgesteld of in dit geval door de tewerkstelling van de vreemdelingen de doelstellingen van de Wav, waaronder, zoals uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II 2003/04, 29 253, nr. 3, bladzijde 1) blijkt, het tegengaan van verdringing van legaal arbeidsaanbod, concurrentievervalsing en het faciliteren van de voortzetting van illegaal verblijf, niet zijn geschonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009, LJN: BH0454). De door eiseres gestelde emotionele- en reputatieschade laat onverlet dat eiseres niet heeft voldaan aan de haar uit de Wav voortvloeiende verplichtingen. Een dergelijke schade is derhalve niet te beschouwen als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de opgelegde boete moet worden gematigd.
39. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het voorkomen en ontmoedigen van illegale tewerkstelling ook kan worden bereikt met een minder hoge boete, wijst de rechtbank op de cumulatiebepaling zoals neergelegd in artikel 19a, tweede lid, van de Wav. Zoals ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt (Kamerstukken II 1993/94, 29 523, nr. 3, bladzijde 17) geldt de boete voor elke persoon ten aanzien van wie de werkgever het beboetbaar feit heeft begaan. Hierdoor wordt de boete hoger naarmate de wetgever meer vreemdelingen arbeid laat verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De oplopende boete volgt dan ook rechtstreeks uit de wet. Artikel 5 van de Beleidsregels is daarmee in overeenstemming. De rechtbank verwijst naar de toelichting op artikel 5 van de Beleidsregels zoals hiervoor onder het wettelijk kader vermeld.
40. Voorts merkt de rechtbank op dat aan eiseres bij beschikkingen van 13 maart 2006 en 19 februari 2007 reeds eerder boetes zijn opgelegd wegens overtredingen van de Wav. Nu eiseres ondanks deze eerdere boetes - die bovendien hoger waren dan de onderhavige boete - wederom ten behoeve van haar onderneming vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten zonder over de vereiste tewerkstellingsvergunningen te beschikken kan, anders dan eiseres heeft aangevoerd, niet worden staande gehouden dat het voorkomen en ontmoedigen van illegale tewerkstelling in het geval van eiseres ook kan worden bereikt met een minder hoge boete.
41. Met betrekking tot de financiële positie van eiseres stelt de rechtbank vast dat op grond van vaste jurisprudentie de werkgever die een beroep doet op zijn slechte financiële situatie dit beroep dient te onderbouwen met gegevens en bescheiden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de gestelde slechte financiële situatie niet heeft onderbouwd. Eiseres heeft in deze zaak immers geen gegevens of bescheiden overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de inkomsten zijn geweest die haar bedrijf de afgelopen jaren heeft gegenereerd en wat thans haar huidige financiële positie is. De omstandigheid dat aan eiseres eerder forse boetes zijn opgelegd is onvoldoende om enkel om die reden een slechte financiële situatie aan te nemen.
42. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande terecht geen aanleiding gezien om de boete, in afwijking van de Beleidsregels, te matigen.
43. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
44. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard.
45. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
46. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. Hutten als voorzitter en mr. drs. M.M.L. Wijnen en mr. A. Venekamp als leden in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>