ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ9175

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-1547
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van invorderingsbeschikking wegens beëindiging bouwwerkzaamheden zonder vergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, Ferm O Feed B.V., had bezwaar gemaakt tegen een invorderingsbeschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd, die was opgelegd wegens het zonder de vereiste omgevingsvergunning verrichten van bouwwerkzaamheden. De last onder dwangsom was vastgesteld op 9 november 2010, waarbij verzoekster werd gelast om de werkzaamheden te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00. Na een beslissing op bezwaar op 29 maart 2011, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Bij besluit van 20 april 2011 heeft verweerder vastgesteld dat de overtreding niet was beëindigd, waardoor verzoekster een dwangsom van € 500.000,00 had verbeurd. Verzoekster heeft hiertegen een voorlopige voorziening gevraagd, die op 10 juni 2011 werd behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerkzaamheden, waarop de last betrekking had, inmiddels volledig waren teniet gegaan door een brand op 29 mei 2011. Hierdoor waren er voor verweerder geen zwaarwegende belangen om de dwangsom te innen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de invorderingsbeschikking geschorst. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 883,80. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat met deze uitspraak nog geen oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom of de invorderingsbeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/1547
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2011
inzake
Ferm O Feed B.V.,
te Schijndel,
verzoekster,
gemachtigde C.C.P. van Steen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd,
verweerder,
gemachtigden T.P.L. Pijnappels, D.D.B.M. Pricken-Lamers en M.J. van den Hoven.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2010 heeft verweerder verzoekster – op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00 – wegens het zonder de vereiste omgevingsvergunning verrichten van bouwwerkzaamheden op het perceel plaatselijk bekend, De Peel 1, kadastraal bekend [kadastergegevens], gelast om met onmiddellijke ingang na ontvangst van het besluit die bouwwerkzaamheden, te staken en gestaakt te houden.
Het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 29 maart 2011 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen bij brief van 5 mei 2011 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. AWB 11/1478.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft verweerder vastgesteld dat de overtreding niet is beëindigd, zodat verzoekster een dwangsom van € 500.000,00 heeft verbeurd. Dit besluit wordt hierna aangeduid als de invorderingsbeschikking.
Bij brief van 4 mei 2011 heeft verweerder verzoekster aangemaand tot betaling van een bedrag van € 513.001,30 bestaande uit de dwangsom van € 500.000,00 alsmede de wettelijke renten en aanmaningsvergoeding.
Bij brief van 10 mei 2010 heeft verzoekster aan de rechtbank te kennen gegeven de invorderingsbeschikking te betwisten.
Bij brief van 16 mei 2011 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de invorderingsbeschikking.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 10 juni 2011, waar voor verzoekster is verschenen [directeur], directeur van verzoekster, bijgestaan door verzoeksters gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar of beroep is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat, gelet op de betwisting door verzoekster van de invorderingsbeschikking, het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van 29 maart 2011, betrekking hebbende op de last onder dwangsom, ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb mede betrekking heeft op de invorderingsbeschikking. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat vooralsnog geen uitvoering wordt gegeven aan de invorderingsbeschikking van 20 april 2011.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom van 9 november 2010 ertoe strekt dat het oprichten van een luchtwasinstallatie zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, wordt gestaakt. Ter zitting is vastgesteld dat de luchtwasinstallatie inmiddels, als gevolg van brand, op 29 mei 2011 volledig verloren is gegaan. Nu de bouwwerkzaamheden waarop de last betrekking had, geheel teniet zijn gegaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voor verweerder geen zwaarwegende belangen zijn om op korte termijn tot inning van de dwangsom over te gaan. Het belang van verzoekster om, zolang nog niet op het beroep tegen het dwangsombesluit en de invorderingsbeschikking is beslist, het aanzienlijke bedrag van € 500.000,00 te betalen, moet groot worden geacht. Onder deze omstandigheden valt de belangenafweging die de voorzieningenrechter in het kader van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb dient te maken in het voordeel uit van verzoekster.
4. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat de invorderingsbeschikking van 20 april 2011 wordt geschorst.
5. Ter voorlichting aan partijen wijst de voorzieningenrechter erop dat met deze uitspraak nog geen (voorlopig) oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom van 9 november 2010 dan wel de invorderingsbeschikking van 20 april 2011.
6. Nu het verzoek om voorlopige voorziening is toegewezen, acht de voorzieningenrechter tevens termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 883,80 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1;
• de reiskosten ten bedrage van € 9,80.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de gestelde verletkosten te honoreren wegens het bijwonen van de zitting door [directeur], nu het in rechte vertegenwoordigen van verzoekster geacht moet worden tot zijn normale werkzaamheden te behoren.
8. De voorzieningenrechter zal voorts bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 302,00 dient te vergoeden.
9. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat de invorderingsbeschikking van 20 april 2011 wordt geschorst;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 302,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 883,80.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. G.J. Krens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2011.