RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2011
[eiser],
te Best,
eiser,
gemachtigde mr. J.S. Pen,
het college van bestuur van de Politieacademie,
te Apeldoorn,
verweerder,
mr. B. van den Bergh.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2009 heeft verweerder eiser een voorwaardelijk strafontslag opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft verweerder bepaald dat de straf ten uitvoer zal worden gelegd indien eiser zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan enige vorm van plichtsverzuim. In dit besluit heeft verweerder eiser tevens medegedeeld dat hij belast wordt met andere werkzaamheden, namelijk die van IBT-docent op de locatie Eindhoven.
Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder het op 7 september 2009 verleende ontslag per direct ten uitvoer gelegd. Subsidiair is eiser per direct ontslagen vanwege werkweigering.
De door eiser tegen voornoemde besluiten gemaakte bezwaren, zijn door verweerder bij besluit van 14 juni 2010 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit (hierna: bestreden besluit) beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 april 2011, waar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de heer C.A. van de Berk.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is sedert 1 april 1997 werkzaam bij de Politieacademie, laatstelijk in de functie van docent C. In de periode van oktober tot en met december 2007 heeft eiser als cursusleider deelgenomen aan een onderwijs- en trainingsproject in Suriname. Eiser was aldaar operationeel leidinggevende voor het AT-onderwijsteam ten behoeve van de arrestatieteamtraining van de Surinaamse politie.
3. Naar aanleiding van een melding dat de leden van het AT-onderwijsteam ongewenst gedrag zouden hebben vertoond, heeft verweerder door het Bureau Integriteit en Veiligheid een onderzoek laten verrichten. Door medewerkers van dit bureau zijn diverse verklaringen afgenomen van eisers collega’s en zijn leidinggevende. De bevindingen van dit onderzoek zijn onder meer neergelegd in het rapport van 3 juni 2008.
4. Naast dit disciplinair onderzoek heeft er, als gevolg van een aangifte wegens belaging begin maart 2008, tevens een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden waarbij eiser als verdachte is aangemerkt. Op 24 juli 2008 is eiser buiten functie gesteld en is hem de toegang tot de gebouwen ontzegd. Het onderzoek heeft niet geleid tot strafrechtelijke vervolging.
5. Op grond van voormelde onderzoeken heeft verweerder zijn besluit van 7 september 2009 genomen.
6. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft verweerder gereageerd op eisers bericht dat hij het hem opgedragen werk niet zal gaan verrichten alsmede op eisers verzoek om hem buitengewoon verlof te verlenen. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen en eiser opgedragen om op 27 oktober 2009 te beginnen met het werk als IBT-docent.
7. Op deze brief heeft eisers gemachtigde gereageerd bij brief van 22 oktober 2009 en daarbij heeft hij gemeld dat eiser niet zal voldoen aan de opdracht om op 27 oktober 2009 in Eindhoven te verschijnen.
8. Verweerder heeft bij brief van 27 oktober 2009 aangegeven dat sprake is van werkweigering. Eiser wordt voor de laatste keer opdracht gegeven de werkzaamheden als IBT-docent te beginnen en wel op 2 november 2009. Eiser wordt erop gewezen dat het niet voldoen aan deze opdracht door verweerder wordt aangemerkt als plichtsverzuim en hij in dat geval het voornemen heeft om aan te sturen op disciplinair ontslag.
9. Op 30 oktober 2009 heeft eisers gemachtigde verweerder laten weten dat eiser niet op het werk zal verschijnen. Hierop heeft verweerder zijn besluit van 16 november 2009 genomen. In dit besluit stelt verweerder zich primair op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim dat de tenuitvoerlegging van het eerder gegeven voorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Subsidiair stelt verweerder dat eiser ontslag wordt verleend op basis van artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp.
10. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder de Bezwarenadviescommissie Politieacademie (hierna: bezwarenadviescommissie) een advies laten uitbrengen. In dit advies heeft de bezwarenadviescommissie aangegeven dat het ontslagbesluit in stand kan blijven.
11. Bij bestreden besluit heeft verweerder de overwegingen van de bezwaaradviescommissie overgenomen met de aanvulling dat het voor iedere ambtenaar duidelijk is dat het gebruik van de dienstauto en -telefoon voor seksbijeenkomsten ontoelaatbaar is en daarom moet worden aangemerkt als plichtsverzuim.
12. Het wettelijk kader luidt als volgt.
13. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt disciplinair worden gestraft. Het tweede lid bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift omvat als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
14. Ingevolge artikel 78 van het Barp kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan de bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
15. Ten aanzien van hetgeen eiser heeft aangevoerd aangaande de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij het nemen van het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt. In haar advies aan verweerder heeft de bezwarenadviescommissie aangegeven dat verweerder niet de moeite heeft genomen om zaken te verifiëren die voor eiser positief kunnen uitvallen. Volgens de bezwarenadviescommissie zou hierdoor een vollediger beeld over eiser ontstaan. De bezwarenadviescommissie heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid dat een verklaring van de heer [persoon 1] een ander licht op het onderzoek had kunnen werpen. De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts een deel van het advies van de bezwarenadviescommissie heeft overgenomen en is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de feiten. Verweerder heeft deze getuige(n) niet gehoord, terwijl verweerder daarvoor geen deugdelijke redenen heeft aangevoerd, zodat sprake is van schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is reeds daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu de rechtbank de door eiser verzochte getuigen alsnog heeft gehoord ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
16. De rechtbank zal de door verweerder aan eiser ten laste gelegde gedragingen die tot de oplegging van het voorwaardelijk strafontslag hebben geleid, beoordelen.
Dragen van bewapening buiten de oefensituaties van het onderwijs- en trainingproject in Suriname.
17. Eiser wordt verweten dat hij ondanks de gemaakte afspraak toch wapens is gaan dragen buiten de oefensituaties om, zonder dit met zijn projectleider en eindverantwoordelijke, [persoon 2], te overleggen.
18. Eiser heeft daarvoor als reden gegeven dat zijns inziens sprake was van een veiligheidsrisico voor de leden van zijn docententeam. Eiser wijst erop dat de collega’s van de docentengroep persoonsbeveiliging ook hun wapens droegen en dat volgens alle docenten [persoon 2] ervan op de hoogte was dat de teamleden van de groep persoonsbeveiling hun wapens droegen.
19. Ter zitting heeft eiser nog verzocht om in dit kader mevrouw [...], Hoofd Justitiële Dienst van Suriname en de heer [...], Minister van Justitie van Suriname, te horen als getuigen. De rechtbank acht zich evenwel voldoende voorgelicht en oordeelt dat een verklaring van deze getuigen redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het verwijt dat eiser in strijd met de gemaakte afspraak en zonder toestemming van de projectleider is overgegaan tot het dragen van wapens.
20. Vast staat dat voorafgaand aan de training in Suriname de afspraak is gemaakt dat voor alle docenten gold dat ze zich ongewapend zouden verplaatsen. Wapens mochten alleen gebruikt worden indien dat ten behoeve van de opleiding noodzakelijk was. Alleen tijdens deze trainingen was het dus geoorloofd om wapens te dragen. In die situatie waren er ook altijd docenten en cursisten van het politiekorps van Suriname aanwezig.
Voorts is vast komen te staan dat de (docenten)groep persoonsbeveiliging bewapening droeg buiten de opleidingssituatie zonder dat daarvoor toestemming was gegeven. Ook aan eiser en het docententeam waarvoor hij verantwoordelijk was, is nimmer toestemming gegeven.
21. Uit de verklaringen van de getuigen is duidelijk geworden dat eisers docententeam wapens is gaan dragen naar aanleiding van telefonische informatie die eiser had verkregen. Uit de verklaring van eiser die hij ten behoeve van het disciplinaire onderzoek op 2 april 2008 heeft afgelegd, blijkt dat eiser [persoon 2] heeft verteld dat sprake zou zijn van dreiging. Daarop heeft [persoon 2] bij de diverse instanties geïnformeerd naar de juistheid van die informatie en heeft hij eiser vervolgens meegedeeld dat deze niet bevestigd werd. Eiser heeft verkaard dat hij daarna zelf contact heeft gelegd met de Surinaamse top, waarna eisers team wapens is gaan dragen zonder dat eiser dit heeft teruggekoppeld aan [persoon 2]. Ook [persoon 2] heeft verklaard dat eiser nimmer met hem heeft besproken dat eisers team wapens is gaan dragen buiten de oefensituatie om. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat eiser geen toestemming van verweerder had om (dienst)wapens te dragen. Dat de Surinaamse autoriteiten wel toestemming zouden hebben verleend - wat daar overigens van zij - maakt dat niet anders. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat sprake is van plichtsverzuim.
22. Eiser wordt verweten dat hij ondanks een uitdrukkelijk verbod daartoe contact heeft gehad met de pers.
23. Eiser heeft aangegeven dat hij het contact met de journalist, [persoon 3], niet heeft geïnitieerd. Eiser vindt het niet meer dan normaal om iemand een hand te geven en met iemand te praten. Eiser benadrukt daarbij dat hij geen inhoudelijke informatie aan [persoon 3] heeft gegeven.
24. Uit de verklaring van [persoon 2] blijkt dat hij na het eerste contact met [persoon 3] de docenten heeft herinnerd aan de afspraak zoals die in Nederland en tijdens de briefing is gemaakt: geen perscontact. Zijn verklaring wordt ondersteund door die van [pers[persoon 4] van 19 maart 2008 en [persoon 5] op 23 januari 2008.
Desalniettemin heeft eiser volgens zijn eigen verklaring van 2 april 2008 na het eerste contact -waar [persoon 2] bij aanwezig was- [persoon 3] zelf aangesproken en aangegeven dat het docententeam had besloten hem niet mee te laten gaan naar een training. Daarna heeft eiser nog contact gehad met [persoon 3] toen eiser met anderen op het terras van hotel Torarica zat en [persoon 3] vroeg of hij erbij mocht
komen zitten. Blijkens de verklaring van [persoon 4] heeft eiser iedereen met naam en functie voorgesteld en hem toen een visitekaartje gegeven. Er werd besproken wat de aanwezigen in Suriname deden. [persoon 1] heeft dit laatste ook ter zitting verklaard en aangegeven dat tijdens dit gesprek bleek dat [persoon 3] nog beter geïnformeerd was dan de docenten zelf.
25. De rechtbank concludeert dat uit het voorgaande volgt dat eiser in strijd met de in Nederland gemaakte werkafspraken - zoals ondermeer blijkt uit de powerpointpresentatie - en de uitdrukkelijke instructies van [persoon 2] ter plaatse in Suriname contact heeft gehad met de pers. Dat dit contact niet geheel op eisers initiatief is geweest, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het plichtsverzuim niets af.
Aanwezigheid van kennissen
26. Eiser wordt verweten dat hij zonder overleg met de projectleider of andere leidinggevende toestemming verleend aan privé kennissen om deel te nemen aan de trainingen van het Surinaamse arrestatieteam.
27. Eiser heeft aangegeven dat in het verleden het geen probleem was als kennissen, zijnde , vrienden van een collega, werden ingezet. Daarbij komt dat beide mannen goed bij hem bekend zijn en zij al vaker als acteurs bij oefeningen zijn ingezet. Het inzetten van acteurs behoorde tot zijn taken als teamleider.
28. Uit de verklaringen van [persoon 6] van 26 maart 2008 blijkt dat hij overleg met eiser heeft gehad over het feit dat twee vrienden van hem over kwamen naar Suriname. Samen hebben ze het over de inzet van zijn vrienden gehad bij oefeningen.
29. Anders dan eiser kennelijk meent, wordt hem niet zo zeer het inzetten van deze mannen verweten, maar het feit dat hij dit zonder voorafgaand overleg heeft gedaan met zijn leidinggevende. Dit klemt te meer daar in Nederland reeds was benadrukt dat het gaat om een trainingsproject dat, gelet op de op dat moment bestaande precaire situatie in Suriname, zo min mogelijk mag opvallen. Het had op de weg van eiser gelegen de inzet van deze twee mannen bij oefeningen in ieder geval met zijn leidinggevende te bespreken. Nu eiser dit heeft nagelaten, is sprake van plichtsverzuim.
Bezoek aan de woning van [pe[persoon 7]
30. Eiser wordt verweten dat hij geen acceptabele verklaring heeft voor zijn aanwezigheid bij de woning van [pe[persoon 7], waarvan de plek hem bekend was.
31. Eiser heeft aangegeven dat niet is gebleken dat hij zich daadwerkelijk opgehouden heeft in de buurt van één van de woningen van [persoon 7]. Hij betwist dat hij weet waar de woning van [persoon 7] staat. Eiser was niet de bestuurder van de auto, zodat hij geen directe invloed op de route van de auto had en hij heeft zich daar ook niet mee bemoeid. Bij geen enkele briefing is gesproken over “no go area’s”.
32. Uit de verklaringen van [persoon 6], eiser en [persoon 8] ter zitting blijkt dat zij met hun vriend [persoon 9] in de auto zaten en dat zij op zoek waren naar een zwemgelegenheid, toen zij een bewapende bewaker tegen kwamen. Uit hun verklaringen blijkt niet dat zij bewust op zoek naar het huis van [persoon 7] waren. Bovendien is niet duidelijk of de bewapende bewaker voor het huis van [persoon 7] stond.
33. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat eiser zich aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Van plichtsverzuim is in dit verband dan ook geen sprake.
Overmatig gebruik van de diensttelefoon en dienstauto.
34. Verweerder verwijt eiser dat hij de dienstauto en diensttelefoon voor andere doeleinden heeft gebruikt dan voor het normale gebruik.
35. Anders dan verweerder is de rechtbank met eiser en de bezwarenadviescommissie van oordeel dat de wijze waarop eiser de diensttelefoon en dienstauto voor privéaangelegenheden heeft gebruikt niet kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Verweerder heeft immers geen regels omtrent het privégebruik van de door hem verstrekte diensttelefoon opgesteld. Daarbij komt dat verweerder op de hoogte was van het feit dat eiser geen privételefoon had en slechts gebruik maakte van de diensttelefoon. Ook voor het gebruik van de dienstauto waren ten tijde van de verweten gedragingen geen regels opgesteld. Indien men een dienstauto nodig had ten behoeve van het woon/werkverkeer kon deze mee worden genomen. Dat eiser in zijn privétijd met de dienstauto een hotel bezocht voor eigen plezier, hetgeen verweerder ongepast vindt, maakt niet dat sprake is van plichtsverzuim.
36. Naar het oordeel van de rechtbank is het aangaan van seksuele relaties met medewerkers van andere politiekorpsen en derden in het algemeen niet te kwalificeren als plichtsverzuim.
Ook het in het kader daarvan verzenden van seksueel getinte sms-jes kan eiser niet verweten worden. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser in het bezit is geweest van de prepaid telefoon waarmee deze berichten werden verzonden.
37. Gelet op het hiervoor overwogene is sprake van plichtsverzuim, maar niet in die mate die door verweerder aan zijn besluit ten grondslag is gelegd. De door de rechtbank vastgestelde mate van plichtsverzuim rechtvaardigt naar haar oordeel niet het opgelegde voorwaardelijk strafontslag. Gelet hierop kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand blijven.
38. Aangezien het aan eiser subsidiair verleende strafontslag, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, in stand blijft, ziet de rechtbank voor verweerder geen aanleiding meer eiser alsnog een disciplinaire straf op te leggen voor het door eiser gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank zal daarom ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit van 7 september 2009 voor zover daarbij het voorwaardelijk ontslag is opgelegd, herroepen.
Ten aanzien van de overplaatsing overweegt de rechtbank als volgt.
39. In artikel 64 van het Barp is bepaald dat, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, is de ambtenaar verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
40. Door zijn houding en gedrag ontbrak bij verweerder het vertrouwen dat eisers beslissingen passen in de lijn van de gegeven instructies en verweerders beleid. Voor verweerder was dit de reden om eiser in het kader van artikel 64 van het Barp over te plaatsen naar de functie van docent integrale beroepsvaardighedentraining (IBT) te Eindhoven.
41. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de opstelling en houding van eiser een bijzonder geval mocht zien als bedoeld in artikel 64 van het Barp. Het belang van de dienst vorderde de tewerkstelling van eiser op een andere plaats, zodat verweerder bevoegd was om eiser over te plaatsen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser mensen placht te trainen om met uiterst gevaarlijke vuurwapen- of anderszins gevaarlijke situaties te kunnen omgaan. Hierbij is het absoluut noodzakelijk dat iedereen zich heel strikt aan de werkafspraken en procedures houdt, omdat het afwijken daarvan kan leiden tot letterlijk levensgevaarlijke situaties voor henzelf en collega’s. Aangezien eiser herhaaldelijk heeft laten zien zich niet (strikt) aan werkafspraken en procedures te kunnen dan wel willen houden, is bij zijn leidinggevenden alle vertrouwen in hem verloren gegaan.
42. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beoordelen of de functie van IBT-docent op de locatie Eindhoven passend is. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend nu het naar haar oordeel gaat om een zelfde organieke functie van docent C. De rechtbank ziet niet dat sprake zou zijn van een ongelijkwaardige invulling van het docentschap of degradatie zoals door eiser is betoogd, noch heeft eiser op enigerlei wijze aannemelijk gemaakt dat zijn toekomstperspectieven ingrijpend wijzigen door deze opgedragen functie. Verweerder was dan ook bevoegd deze functie aan eiser op te dragen.
43. Na indiening van het bezwaar tegen het besluit tot voorwaardelijk ontslag en de overplaatsing hebben er gesprekken tussen eiser en de heer [persoon 10] plaatsgevonden. Laatstgenoemde ging ervan uit dat eiser spoedig daarna in Eindhoven als IBT-docent zou beginnen. Dit is evenwel niet gebeurd.
44. Bij brief van 15 oktober 2009 is eiser opgedragen met zijn werkzaamheden als IBT-docent te beginnen op 27 oktober 2009.
45. Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de gemachtigde van eiser laten weten dat eiser niet zal voldoen aan deze opdracht en dat hij verzoekt om met ingang van 1 januari 2010 met onbetaald verlof te gaan tot het ogenblik dat de rechtbank beslist heeft over zijn rechtspositie.
46. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft verweerder eiser voor de laatste keer opgedragen om zijn werkzaamheden als IBT-docent te beginnen op 2 november 2009. Tevens heeft verweerder uitdrukkelijk gewaarschuwd dat bij niet voldoen aan deze opdracht disciplinair ontslag zal kunnen volgen.
47. Aangezien eiser niet heeft voldaan aan de dienstopdracht om te gaan werken als IBT-docent heeft verweerder eiser bij besluit van 16 november 2009 per direct ontslagen. Primair door tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag en subsidiair op grond van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 77, eerst lid, onder j, van het Barp.
48. Ingevolge artikel 77 , eerste lid, onder j, van het Barp kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
Zoals hiervoor reeds is overwogen houdt het voorwaardelijk opgelegde strafontslag geen stand. De rechtbank zal dan ook de subsidiaire ontslaggrond wegens werkweigering beoordelen.
49. Vast staat dat eiser het hem opgedragen werk niet heeft verricht. Zelfs nadat eiser bij brief van 27 oktober 2009 uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijke consequentie van disciplinair ontslag bij het volharden in zijn weigering is eiser niet aan het werk gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich daarmee schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken dat dit plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was eiser disciplinair te straffen. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgelegde straf niet onevenredig te achten gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging van werkweigering.
50. Gelet op het hiervoor overwogene kan de subsidiaire ontslaggrond standhouden en dient het beroep voor zover het hierop ziet ongegrond worden verklaard.
51. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
52. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00 dient te worden vergoed.
53. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op het voorwaardelijke ontslag;
- vernietigt dit deel van het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 7 september 2009 voor zover daarbij het voorwaardelijk ontslag is opgelegd en bepaalt dat er geen aanleiding meer is om in plaats van deze straf een andere straf op te leggen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en
mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2011.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.