ECLI:NL:RBSHE:2011:BP6059

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/482, 10/2510, 10/2516, 10/2519 en 10/2522
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bouwvergunning voor startersappartementen in Boxmeer wegens niet voldoen aan verantwoordingsplicht externe veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 februari 2011 uitspraak gedaan over de bouwvergunning voor 45 startersappartementen op de hoek Steenstraat/Carmelietenstraat Oost te Boxmeer, onder het project “Live your Loft”. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer niet heeft voldaan aan zijn verantwoordingsplicht op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot het nabijgelegen LPG-tankstation Grand Prix. De rechtbank vernietigde het besluit van 22 juni 2010, waarbij de bouwvergunning was verleend, omdat de voorgestelde maatregelen niet afdwingbaar waren en er geen rechtsgeldige titel was om de bouwwerkzaamheden te realiseren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk, terwijl de beroepen van eisers sub 1, 2 en 4 gegrond werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de vrijstelling voor de bouwvergunning niet in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving, en dat de risico's voor de bewoners onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/482, AWB 10/2510, AWB 10/2516, AWB 10/2519, AWB 10/2522
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2011
inzake
1. Vereniging van Eigenaars De Slenk en O.D.C. BV,
beide te Boxmeer,
gemachtigde mr. R.T. Kirpestein,
2. [eiser sub 2],
te [woonplaats],
3. Omgevingspanel Steenstraat-Zuid,
te Boxmeer,
gemachtigden [eiser sub 4] en [eiser sub 2],
4. [eiser sub 4],
te [woonplaats],
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer,
verweerder,
gemachtigde mr. T.E.P.A. Lam.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [vergunninghoudster], te [plaats], vergunninghoudster, gemachtigde mr. R.J.H. Minkhorst.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2008 heeft verweerder onder gelijktijdige verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bouwvergunning verleend voor de realisering van 45 startersappartementen op de hoek van de Steenstraat/Carmelietenstraat Oost te Boxmeer. Het betreft hier het project “Live your Loft”.
Het door – onder anderen – eisers sub 1, 2 en 4 tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 15 december 2009 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en besloten de procedure tot verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO op te starten.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 10/482.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder onder gelijktijdige verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor de realisering van de 45 eerdergenoemde startersappartementen.
Tegen dit besluit hebben – onder anderen – eisers beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregisteerd onder de nummers respectievelijk AWB 10/2510, AWB 10/2516, AWB 10/2519 en AWB 10/2522.
Bij brieven van 29 juni 2010 en 20 juli 2010 is de voorzieningenrechter van de rechtbank door een aantal omwonenden verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 augustus 2010 (AWB 10/2044, AWB 10/2046, AWB 10/2048 en AWB 10/2315) heeft de voorzieningenrechter de verzoeken afgewezen.
De door voornoemde omwonenden ingestelde beroepen zijn ingetrokken.
De zaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 13 januari 2011, waar eisers sub 1 zijn verschenen bij gemachtigde, vergezeld door [directeur], directeur van O.D.C. BV. Eisers sub 2 en 4 zijn verschenen in persoon alsmede in hun hoedanigheid van gemachtigden van eiser sub 3. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [C]. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [D] en [E].
Overwegingen
1. Het bouwplan is onderdeel van de herontwikkeling van het gebied “Steenstraat Zuid Oost” te Boxmeer. Op 15 april 2008 heeft vergunninghoudster een bouwvergunning aangevraagd voor het project “Live your Loft”, dat voorziet in het realiseren van 45 starters-appartementen op de hoek Steenstraat/Carmelietenstraat Oost te Boxmeer. Op 13 juni 2008 heeft vergunninghoudster om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO voor dit bouwplan verzocht.
2. Bij besluit van 23 december 2008 heeft verweerder de bouwvergunning verleend onder gelijktijdige verlening van de verzochte vrijstelling. De tegen dit besluit ingediende bezwaren zijn gegrond verklaard bij besluit van 15 december 2009 om reden dat ten onrechte vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Op grond van het aspect externe veiligheid (stijging groepsrisico) viel het project namelijk niet binnen de door de gedeputeerde staten van Noord-Braband aangewezen categorieën van gevallen, waarvoor verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, vrijstelling te verlenen. Verweerder heeft daarbij tevens het primaire besluit herroepen. Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder besloten om de procedure ten behoeve van het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te starten. Daartoe is een nieuwe ruimtelijke onderbouwing opgesteld, gedateerd 14 april 2010. Het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken hebben vanaf 24 december 2009 ter inzage gelegen. Eisers hebben tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend. Op 27 april 2010 heeft verweerder de nota van zienswijzen vastgesteld, naar aanleiding waarvan de ruimtelijke onderbouwing is aangepast. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft verweerder vervolgens onder gelijktijdige verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor de realisering van de 45 startersappartementen.
3. Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
4. De rechtbank stelt vast dat de heroverweging van het primaire besluit van 23 december 2008, naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar, eerst volledig is afgerond bij het besluit van 22 juni 2010. Gelet hierop dienen de besluiten van 15 december 2009 en 22 juni 2010 te worden aangemerkt als de samenstellende bestanddelen van de beslissing op bezwaar. De beroepen moeten derhalve worden geacht op beide bestanddelen betrekking te hebben.
5. Waar de rechtbank hierna spreekt over het bestreden besluit, doelt zij op de besluiten van 15 december 2009 en 22 juni 2010 tezamen.
6. Eisers sub 1 hebben zowel tegen het besluit van 15 december 2009 als tegen het besluit van 22 juni 2010 afzonderlijk beroep ingesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank niet in dat eisers sub 1 nog enig belang hebben bij een afzonderlijke beoordeling van het beroep, ingesteld tegen het besluit van 15 december 2009 (AWB 10/482). Dit beroep zal derhalve zal wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
8. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
9. Om te kunnen spreken van een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is volgens vaste jurisprudentie bepalend of het belang waarin betrokkene vraagt te worden beschermd rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, in die zin dat sprake is van een voldoende eigen, persoonlijk, objectief bepaalbaar, actueel en rechtstreeks belang, dat betrokkene in voldoende mate onderscheidt van het belang dat een ieder heeft bij dat besluit.
10. Ter zitting is vastgesteld dat eiser sub 2 geen zicht heeft op het te realiseren gebouw. Voorts is hij geen zakelijk gerechtigde van een aangrenzend perceel. Eiser sub 2 heeft gesteld dat hij niettemin als belanghebbende dient te worden aangemerkt omdat zijn kans op overleven, indien zich een calamiteit bij het nabij gelegen LPG-tankstation Grand Prix voordoet, als gevolg van realisering van het bouwplan zal afnemen. In dit verband heeft hij erop gewezen dat zijn woning evenals het bouwplan is gesitueerd binnen de invloedcirkel van het LPG-station. Als gevolg van de toename van het aantal bewoners binnen die invloedcirkel zal zijn kans op redding bij een calamiteit geringer zijn. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit belang in een te ver verwijderd verband met het onderhavige bouwplan. Eiser sub 2 kan dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. Verweerder heeft dit bij zijn besluitvorming ten onrechte niet onderkend. In plaats van inhoudelijk op het bezwaar van eiser sub 2 in te gaan had hij dit bezwaar niet ontvankelijk dienen te verklaren. Het beroep van eiser sub 2 dient om deze reden gegrond te worden geacht. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Doende wat verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf voorzien in de zaak door het bezwaar van eiser sub 2, tegen het besluit van 23 december 2008 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
11. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser sub 3 geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 23 december 2008. Gelet op artikel 6:13 van de Awb kan hij daarom niet in zijn beroep worden ontvangen. Van enige reden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiser sub 3 hiervan geen verwijt kan worden gemaakt, is immers niet gebleken.
De omstandigheid dat eiser sub 3 wel zienswijzen heeft ingebracht over het ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, maakt het vorenstaande niet anders. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet (Ww), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb geacht deel uit te maken van de bouwvergunning. Nu tegen de verlening van bouwvergunning in casu bezwaar kon worden gemaakt, had eiser sub 3 ook van die mogelijkheid gebruik moeten maken.
Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt bovendien dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
Niet in geschil is dat eiser sub 3 geen volledige rechtsbevoegdheid heeft. Ook een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, kan als belanghebbende worden aangemerkt. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient daarvoor te worden voldaan aan de cumulatieve vereisten dat:
?er een ledenbestand is;
sprake van een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
de organisatie als een eenheid deelneemt aan het rechtsverkeer.
Niet is gebleken dat eiser sub 3 aan voormelde vereisten voldoet. Hij kan ook om die reden niet in zijn beroep worden ontvangen.
Het beroep van eiser sub 3 zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Met betrekking tot de overige beroepen overweegt de rechtbank als volgt.
14. De rechtbank stelt voorop dat de door eisers naar voren gebrachte beroepsgronden slechts betrekking hebben op de inhoud van het besluit van 22 juni 2010. De juistheid van het besluit van 15 december 2009, inhoudende dat geen vrijstelling kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO en dat dientengevolge het primaire besluit dient te worden herroepen, is derhalve niet in geschil. Voor zover eisers sub 1 nog wensen te betogen dat het besluit van 15 december 2009 niet in stand kan blijven, omdat daarbij ten onrechte geen volledige heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden, faalt dit betoog. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2006, LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AY8908" target="_blank" >AY8908</a>, volgt, verzet artikel 7:11 van de Awb zich er niet tegen dat in een geval als het onderhavige, waarin vanwege de noodzaak tot het volgen van een wettelijke vrijstellingsprocedure, niet direct een vervangend besluit kan worden genomen, vooralsnog wordt volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit. Voor vernietiging van het besluit van 15 december 2009, anders dan voor zover uit rechtsoverweging 10 voortvloeit, bestaat derhalve geen grond.
15. Eisers sub 1 hebben zich in beroep – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat in de ruimtelijke onderbouwing de relatie ontbreekt met het voorontwerpbestemmingsplan voor het onderhavige gebied, dat uitgaat van veel kleinschaliger en lagere bebouwing. Voorts hebben zij gesteld dat het advies van de welstandscommissie niet deugdelijk is, waardoor verweerder het besluit niet op dit advies had mogen baseren. Volgens eisers sub 1 is voorbij gegaan aan het gegeven dat de welstandsnota voor het betreffende gebied bepaalt dat het wordt gekenschetst door bebouwingstype H2 (historisch dorpsbebouwingslint), waarvoor de karakteristiek geldt van twee lagen met kap. De welstandscommissie heeft hieraan geen of onvoldoende aandacht besteed. Voorts voorziet het bouwplan volgens eisers sub 1 in onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Volgens eisers sub 1 is het onjuist dat geen ontheffing is verleend van de betreffende bepaling uit de Bouwverordening. Realisering van de parkeergelegenheid aan de Boomklever is niet zeker omdat het daarvoor noodzakelijke bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. De aan de vrijstelling verbonden voorwaarde over ingebruikname, is daardoor afhankelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis en is daarmee in strijd met de rechtszekerheid. Voorts hebben eisers sub 1 gesteld dat de bereikbaarheid van de parkeergarage van de Vereniging van Eigenaars door de voorgenomen langsparkeermogelijkheid aan de Carmelietenstraat problematisch wordt. Volgens eisers sub 1 wordt voorts niet voldaan aan de wettelijke vereisten met betrekking tot externe veiligheid ten aanzien van het LPG-tankstation Grand Prix dat wordt geëxploiteerd door O.D.C. BV. Dat naar aanleiding van ingediende bezwaren steeds nieuwe risicoanalyses zijn gemaakt maakt de geloofwaardigheid van de besluitvorming niet groot. De verantwoording van verweerder in dat kader is gebaseerd op niet afdwingbare afspraken en derhalve in strijd met de rechtszekerheid, aldus eisers sub 1.
16. Eiser sub 4 heeft zich in beroep –zakelijk weergegeven– op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet overeenstemt met het voorontwerpbestemmingsplan en het stedenbouwkundig advies van Croonen. Het wijkt bovendien in sterke mate af van het vigerende bestemmingsplan en van de historische bebouwing. Om die reden kan ook geen sprake zijn van een positief welstandsadvies. Het bouwplan voldoet volgens eiser sub 4 niet aan de geldende parkeernormen en voorziet niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Bovendien is de realisatie van de 22 parkeerplaatsen aan de Boomklever onzeker. De aan de vrijstelling verbonden voorwaarde over ingebruikname is volgens eiser sub 4 niet toegestaan omdat deze afhangt van een onzekere situatie. Voorts heeft eiser sub 4 gesteld dat het rapport over de externe veiligheid niet voldoet niet aan de daarvoor gestelde eisen en dat het groepsrisico duidelijk toeneemt. Volgens eiser sub 4 mogen hierbij de in het convenant met de LPG-branche opgenomen afspraken niet worden meegenomen vanwege het feit dat de gemeente hierop geen invloed kan uitoefenen en niet zeker is dat deze worden nagekomen. Tot slot heeft eiser sub 4 gesteld dat de economische uitvoerbaarheid niet is gewaarborgd en dat sprake is van ongeoorloofde (staats)steun.
17. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
18. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww, voor zover hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien:
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de bouwverordening (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
19. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
20. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling worden verleend van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, van dit artikel wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt.
21. Het bouwplan is deels gesitueerd in het bestemmingsplan “Kom Boxmeer” en deels in het bestemmingsplan “Luneven 1988”. Het gedeelte van het bouwplan dat is gelegen in laatstgenoemd bestemmingsplan, heeft de bestemming “Verkeersdoeleinden”. Omdat op deze gronden de parkeerplaatsen worden gerealiseerd is het bouwplan niet in strijd met dit bestemmingsplan.
Voor zover het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan “Kom Boxmeer” heeft het de bestemmingen “Centrumdoeleinden II” en “Dienstverlening/Wonen”. Het bouwplan is strijdig met de planvoorschriften omdat het bouwvlak, alsmede de maximaal toegestane goot- en nokhoogte worden overschreden. Verder voldoet het plan niet aan het vereiste van het oprichten van het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Tevens is het bouwplan gedeeltelijk in strijd met de bestemming “Dienstverlening/ Wonen” omdat het binnen deze bestemming niet is toegestaan uitsluitend een woonfunctie te realiseren.
22. Om realisering van het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan “Kom Boxmeer” toch mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend. Op 11 februari 2010 is het daarvoor benodigde voorbereidingsbesluit genomen. Op 25 mei 2010 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant de vereiste verklaring van geen bezwaar verleend.
23. Uit het voorgaande volgt dat aan de formele vereisten van artikel 19 van de WRO is voldaan, zodat verweerder bevoegd was onderhavige vrijstelling te verlenen.
24. Ten aanzien van de door eisers aangevoerde gronden wordt vastgesteld dat deze reeds uitvoerig zijn besproken in de hiervoor in het procesverloop genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2010. De beroepsgronden van eisers komen nagenoeg overeen met de gronden die door de indieners van de desbetreffende verzoeken om voorlopige voorziening zijn ingediend. Voor de beoordeling van deze beroepsgronden zal de rechtbank voor een belangrijk deel verwijzen naar die uitspraak. De rechtbank beschouwt dan de aangehaalde overwegingen als hier ingelast en maakt deze tot de hare. Ter voorlichting van partijen wordt aan deze uitspraak een afschrift van genoemde uitspraak van 6 augustus 2010 gehecht.
25. Eisers hebben gesteld dat in de ruimtelijke onderbouwing de relatie met het voorontwerpbestemmingsplan ontbreekt. Voorts hebben zij gesteld dat het advies van de welstandscommissie onvoldoende is, zodat verweerder het besluit niet op dit advies had mogen baseren. Deze en de hiermee samenhangende beroepsgronden slagen niet. Voor de onderbouwing wordt verwezen naar de rechtsoverwegingen 17 tot en met 19 en 38 tot en met 39 van de uitspraak van de voorzieningenrechter. De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige bouwplan past binnen de planologische visie voor het centrum. Ook de grond dat het bouwplan niet voldoet aan de parkeernormen en in onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet, slaagt niet. Hiervoor en voor het langsparkeren op de Carmelietenstraat wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 25 tot en met 29 en 34 tot en met 37. In aanvulling daarop wordt overwogen dat het betreffende bestemmingsplan inmiddels onherroepelijk is geworden. De grond met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid en ongeoorloofde staatsteun treft evenmin doel. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 30 van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
26. Met betrekking tot het aspect van de externe veiligheid wordt het volgende overwogen.
27. Ingevolge artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 13, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, dient verweerder bij verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO – kort gezegd – kenbaar verantwoording af te leggen over onder meer het groepsrisico van de voor dat besluit van belang zijnde inrichtingen.
28. Omdat het projectgebied is gelegen in de nabijheid van het LPG-tankstation Grand Prix is een risicoanalyse uitgevoerd ter voldoening aan deze verantwoordingsplicht. Daarbij gaat het om de vraag in hoeverre risico’s, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Ten behoeve van de onderhavige ruimtelijke onderbouwing zijn twee onderzoeksrapporten uitgebracht door SAVE/Oranjewoud, te weten “Risicoanalyse LPG-tankstation Grand Prix te Boxmeer” gedateerd 22 maart 2010 en “Elementen voor de verantwoording van het groepsrisico” gedateerd maart 2010. Het eerste rapport bevat de conclusie dat uitgaande van het Bevi ruimschoots wordt voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Wat betreft het groepsrisico komen de onderzoekers tot de conclusie dat er zonder de te realiseren drie projecten, waaronder “Live your Loft”, reeds een overschrijding van de oriëntatiewaarde is en dat realisatie van het project een grotere overschrijding oplevert.
29. Verweerder hanteert als beleidsuitgangspunt dat het (rekenkundig) groepsrisico niet mag toenemen. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van bestrijding van calamiteiten en de mate van zelfredzaamheid. Nu de woningen in het onderhavige bouwplan zijn bestemd voor starters op de woningmarkt, mag er volgens verweerder vanuit worden gegaan dat dit een zelfredzame groep betreft. Belangrijk is dan wel dat de bewoners bij ingebruikname van de woning een schriftelijke veiligheidsinstructie krijgen. Voorts dient te worden gekeken naar goede bestrijdingsmogelijkheden bij een dreigend incident. Door maatregelen aan de bron, zoals andere vulslangen en hittewerende bekleding van LPG- tankauto’s, nemen de mogelijkheden tot goede bestrijding toe. In dit kader is het convenant LPG-autogas van 22 juni 2005 dat de LPG-branche met het ministerie van VROM heeft gesloten van belang. Hiermee rekening houdend acht verweerder de toename van de overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico aanvaardbaar.
30. Tussen partijen is niet in geschil dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico vanwege het LPG-tankstation reeds wordt overschreden en dat het bouwplan is voorzien binnen de groepsrisicocontour van het LPG-tankstation. Voorts staat vast dat door het bouwplan de personendichtheid in het invloedsgebied zal toenemen.
31. Eisers stellen terecht dat de voorgestelde maatregel ten aanzien van de zelfredzaamheid van toekomstige bewoners niet afdwingbaar is en geenszins uitsluit dat ook personen, niet behorend tot de doelgroep “starters”, de woningen zullen betrekken. Bovendien gaat deze voorgestelde maatregel kennelijk uit van de aanname dat de bedoelde starters zonder uitzondering een zodanige lichamelijke gesteldheid hebben dat zij geacht kunnen worden over een hoge mate van zelfredzaamheid te beschikken. De juistheid van die aanname dient evenwel in twijfel te worden getrokken.
32. Ook de voorgestelde maatregel met betrekking tot LPG-tankauto’s kunnen niet door verweerder worden afgedwongen, nu deze de uitvoering betreffen van een convenant tussen het ministerie van VROM en de LPG-branche. De hierin genoemde maatregelen zijn niet neergelegd in een algemeen verbindende verplichting. De maatregelen zijn aan de leden van de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG) opgelegd, maar dat zijn – zo is ter zitting onweersproken gesteld – alleen de Nederlandse vervoerders. In dit verband is mede van belang dat namens O.D.C. BV ter zitting naar voren is gebracht dat niets haar ervan weerhoudt LPG van een buitenlandse leverancier te betrekken.
33. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zijn standpunt dat de toename van de overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico aanvaardbaar is, niet met voldoende steekhoudende argumenten heeft onderbouwd. Verweerder heeft daarmee niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplicht op grond van het Bevi. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010, LJN: BN0438, waarnaar eisers sub 1, ter onderbouwing van hun betoog, ter zitting hebben verwezen. Deze beroepgrond van eisers treft doel. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding nog in te gaan op hetgeen eisers hebben gesteld met betrekking tot het aantal woningen dat zich binnen de groepsrisicocontour bevindt.
34. Op grond van vorenstaande overwegingen zijn de beroepen van eisers sub 1 en 4 gegrond. Het besluit van 22 juni 2010 zal ook in zoverre worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
35. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat, nu er geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het besluit van 15 december 2009, voor zover inhoudende de intrekking van de bij het primaire besluit verleende bouwvergunning en vrijstelling, als gevolg van de vernietiging van het besluit van 22 juni 2010 er thans geen rechtsgeldige titel is om de bouwwerkzaamheden te realiseren.
36. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak één of meer beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eisers niet willen berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat zij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instellen. Als zij dit nalaten, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgrond of -gronden.
37. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
38. Aan de zijde van eisers sub 2 en sub 4 is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
39. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers sub 1, 2 en 4 het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van achtereenvolgens € 297,00, € 150,00 en € 150,00 dient te vergoeden.
40. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
ten aanzien van het beroep van eisers sub 1, geregistreerd onder nummer AWB 10/482:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
ten aanzien van de overige beroepen:
- verklaart het beroep van eiser sub 3 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1, 2 en 4 gegrond;
- vernietigt verweerders besluit van 15 december 2009, voor zover dit besluit een inhoudelijke beslissing behelst op het bezwaar van eiser sub 2;
- vernietigt verweerders besluit van 22 juni 2010;
- verklaart het bezwaar van eiser sub 2 alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- bepaalt dat verweerder, voor zover nodig, een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers sub 1, 2 en 4 het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van achtereenvolgens € 297,00, € 150,00 en € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2011.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: