ECLI:NL:RBSHE:2011:BP2583

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-133
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om planschadevergoeding in verband met het plaatsen van een antennemast voor mobiele telefonie

In deze zaak gaat het om een verzoek om planschadevergoeding van eiser sub 1 en eisers sub 2 in verband met de plaatsing van een antennemast voor mobiele telefonie nabij hun woningen. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 7 januari 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser sub 1, eigenaar van een woning en een aangrenzend perceel, heeft in 2007 planschadevergoeding aangevraagd na de realisatie van de antennemast op een afstand van ongeveer 80 meter van zijn woning. Eiser sub 2, die mede-eigenaar is van een nabijgelegen perceel, heeft eveneens een verzoek ingediend. De gemeente Maasdonk heeft aan beide eisers een planschadevergoeding toegekend van respectievelijk €12.000 en €5.000, maar de eisers zijn van mening dat deze bedragen onvoldoende zijn en dat de aanwezigheid van de antennemast hun woongenot en de waarde van hun onroerend goed negatief beïnvloedt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat alleen objectieve ruimtelijke gevolgen en te verwachten overlast in aanmerking komen voor de beoordeling van de planschade. Subjectieve elementen, zoals de angst voor gezondheidsrisico's door de antennemast, zijn niet relevant. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat dergelijke subjectieve vrees niet kan leiden tot schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de planschadevergoeding die door de gemeente is toegekend, redelijk is en dat de eisers niet in hun verzoek zijn geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak is van belang voor de beoordeling van planschade in situaties waar de aanwezigheid van antennemasten en de daarmee samenhangende gezondheidsrisico's ter discussie staan. De rechtbank bevestigt dat de juridische kaders en de objectieve beoordeling van ruimtelijke gevolgen leidend zijn in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/133
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 januari 2011
inzake
[eiser sub 1],
te [woonplaats],
eiser sub 1,
en
[eisers sub 2],
te [woonplaats],
eisers sub 2,
gemachtigde voor eiser sub 1 en eisers sub 2: J.P.E. Baakman
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk,
verweerder,
gemachtigde P.H.F.M. van Dongen.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluiten van 26 februari 2008 heeft verweerder aan eiser sub 1, respectievelijk eisers sub 2 een planschadevergoeding van €12.000,= respectievelijk € 5.000,= toegekend in verband met het plaatsen van een antennemast op het sportterrein D’n Biescamp in de nabijheid van hun onroerende zaken.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 9 december 2008 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 9 januari 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2010, waar eiser sub 1 in persoon is verschenen, alsmede de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Aan de orde is de vraag of verweerder bij het bestreden besluit de toegekende planschadevergoedingen terecht in stand heeft gelaten.
<u>Feiten en omstandigheden.</u>
2. Eiser sub 1 is op 28 mei 1991 eigenaar geworden van het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden staande en gelegen te [plaats], plaatselijk bekend
[adres] te [plaats]. Voorts is eiser sub 1 op 30 oktober 1991 eigenaar geworden van het aangrenzende perceel kadastraal bekend [kadastergegevens]. Op een kortste afstand van circa 80 m ten noordwesten van de woning van eiser sub 1 is de aan de orde zijnde antennemast met een hoogte van 37,5 m gerealiseerd.
Bij schrijven van 29 januari 2007 heeft eiser sub 1 om planschade verzocht.
3. Eisers sub 2 zijn na het overlijden van [...] voor 1/7e onverdeeld eigenaar geworden van het perceel plaatselijk bekend [adres] te [plaats]. Het betreft een vrijstaand woonhuis met schuur, tuin, ondergrond en verder aanhoren. Op een kortste afstand van circa 83 m ten noordwesten van de woning van eisers sub 2 bevindt zich de antennemast.
Bij schrijven van 21 februari 2007 hebben eisers sub 2 om planschade verzocht.
4. Voor de gronden, waarop de mast is geplaatst, ten noordwesten van de objecten van eisers geldt het bestemmingsplan “Sportterrein”, zoals vastgesteld op 4 september 1975 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Noord Brabant (GS) op 3 juni 1976. Deze gronden hebben de bestemming ‘groenvoorziening’ en de aangrenzende gronden de bestemming ‘sportterrein’.
Voor de gronden tussen de percelen van eisers en gronden waarop de antennemast is geplaatst, geldt het bestemmingsplan “Kerkrot, eerste wijziging”, zoals vastgesteld door de raad op 14 juni 1979 en goedgekeurd door GS op 25 maart 1980. Deze gronden hebben de bestemming ‘agrarische doeleinden’.
Bij besluit van 20 april 2005 heeft verweerder bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het plaatsen van een antennemast op het perceel kadastraal bekend [kadastergegevens], plaatselijk bekend [adres] te [plaats]. De mast heeft een hoogte van 37,5 m en is driehoekig van vorm, heeft aan de basis een breedte van circa 2 m en aan de top een breedte van circa 1 m. Inclusief de antennes bedraagt de breedte circa 2 m. Aan de voet van de mast is voorts een aantal werkkasten met een hoogte van circa 2 m gerealiseerd. Het besluit tot vrijstelling is op 4 juni 2005 onherroepelijk geworden.
5. Op verzoek van verweerder heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) adviezen uitgebracht. De SAOZ concludeert in haar rapporten van januari 2008 dat de mast met een hoogte van circa 37,5 m een dissonant vormt in de omgeving, waardoor het zicht vanuit de woningen en de percelen van eisers, gelet op de relatief grote afstand tot de mast en de zijdelingse situering ervan, in beperkte mate wordt aangetast. Gelet op de lichthinder die al kon worden ondervonden als gevolg van diverse lichtmasten op het sportterrein kan in redelijkheid niet worden gesteld dat als gevolg van het reflecteren van dit licht in de zendmast in relevante mate extra hinder is ontstaan, aldus de SAOZ.
Ten aanzien van het gestelde nadeel dat zou voortkomen uit (vermeende) gezondheidsrisico’s die worden toegerekend aan zendmasten, stelt de SAOZ zich primair op het standpunt dat, indien een zendmast nadeel zou veroorzaken voor de gezondheid van omwonenden, het toebrengen van dit nadeel moet worden aangemerkt als onrechtmatig. Zo er al nadeel zou ontstaan als gevolg van vermeende gezondheidsrisico komt eventuele schade gelet op de jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 49 van de WRO. Ten overvloede overweegt de SAOZ dat tot op heden niet is vastgesteld dat zendmasten een risico voor de gezondheid kunnen opleveren. Uit het COFAM-II onderzoek “Onderzoek naar de invloed van UMTS-velden op het welbevinden en cognitieve functies van elektrogevoelige en niet electrogevoelige proefpersonen”, Universiteit van Zürich, juni 2006, blijkt dat UMTS juist geen enkel effect heeft op de gezondheid. Met betrekking tot de eventuele emotionele effecten van de aanwezigheid van een zendmast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) meermalen geoordeeld dat in beginsel niet de subjectieve beleving, maar de objectieve ruimtelijke invloed van “Not In My Back Yard” bestemmingen dient te worden beoordeeld in het kader van verzoeken ex artikel 49 van de WRO.
6. De SAOZ concludeert dat de planologische maatregel voor beide eisers heeft geleid tot een beperkt nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid, vanwege een beperkte aantasting van het uitzicht. Volgens de SAOZ is de waarde van het object van eiser sub 1 per peildatum 22 april 2005 met een bedrag van € 12.000,= gedaald naar een bedrag in de orde van grootte van € 753.000,=. De waarde van het object van eisers sub 2 is met een bedrag van € 5.000,= gedaald naar een bedrag in de orde van grootte van € 280.000,=.
<u>Standpunt van partijen.</u>
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ingevolge het Convenant vergunningsvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie (het Convenant) operators zijn gehouden apparatuur te gebruiken die voldoet aan de normen, waaronder blootstellingslimieten, als bedoeld in het nationaal antennebeleid. Bij besluit van 13 juli 2002 heeft de wetgever het plaatsen van antenne-installaties, die voldoen aan het Convenant, bouwvergunningvrij gemaakt. Voor het plaatsen van een GSM/UMTS installatie in de mast en de werking van deze installatie kan, gelet op het bouwvergunningvrije karakter, bij de besluitvorming ten aanzien van de plaatsing van de mast zelf geen rekening worden gehouden met eventuele plaatsing van UMTS-antennes in die mast.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de enkele vrees voor risico’s van elektromagnetische straling van antennes niet kan leiden tot als planschade voor vergoeding in aanmerking komende schade, nu op basis van (algemene) onderzoeken naar stralingsniveaus van dergelijke antennes geen gevolgen voor de gezondheid zijn te verwachten. Dit blijkt ook uit de brief van de Gezondheidsraad van 2 september 2008 aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Bovendien kunnen slechts objectieve criteria tot vergoeding van planschade leiden.
In de door eisers overgelegde taxatierapporten van 6 juni 2008 is uitsluitend de waarde van eisers’ panden en percelen voor en na de maatregel vastgesteld. Een planologische vergelijking is daarbij achterwege gelaten.
8. Eisers hebben in de eerste plaats tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het advies van de commissie bezwaarschriften niet op deugdelijke wijze tot stand is gekomen, zodat verweerder dit advies niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit op bezwaar. Voorts was de commissie bezwaarschriften niet op de hoogte van alle ingebrachte stukken; er bleek een verschil te bestaan in dossiers.
Verder zijn eisers van mening dat de waardedaling van de woningen het gevolg is van de grote maatschappelijke onrust aangaande de vermeende gezondheidsrisico’s ten gevolge van de elektromagnetische straling die dergelijke antenne-installaties veroorzaken. Daarnaast is volgens eisers sprake van aantasting van het woongenot als gevolg van de onzekerheid aangaande de mogelijke gezondheidsaspecten en horizonvervuiling. Volgens eisers is er sprake van lichthinder als gevolg van tegen de mast reflecterend licht van de lichtmasten op het sportpark.
De waardedaling bedraagt volgens eiser sub 1 € 295.000,=, bestaande uit € 185.000,= aan waardedaling van het onroerend goed, € 100.000,= aanvullende schade als gevolg van een verbouwing in 2005 en € 10.000,= als gevolg van derving van woongenot. Eisers sub 2 hebben -kort gezegd- gesteld dat de waardedaling van hun onroerend goed € 56.500,= bedraagt, bestaande uit € 46.500,= aan waardedaling van het onroerend goed en € 10.000,= als gevolg van derving van woongenot. Tot slot heeft eiser sub 1 gesteld dat het onbegrijpelijk is dat niet is gekozen voor een alternatieve locatie.
<u>Wettelijk kader.</u>
9. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de WRO -zoals luidend ten tijde van het verzoek- kennen burgemeester en wethouders voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
<u>Oordeel van de rechtbank.</u>
10. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of, zoals eisers primair hebben gesteld, zich zodanige onregelmatigheden bij de behandeling van hun bezwaarschriften hebben voor gedaan dat dit heeft geleid tot een onzorgvuldig advies van de commissie bezwaarschriften aan verweerder. Kort gezegd komen deze gronden erop neer dat niet alle commissieleden actief aan de hoorzitting hebben deelgenomen, dat de commissie ten tijde van de hoorzitting niet beschikte over alle door eisers ingezonden stukken en dat niet gebleken is dat de op de hoorzitting aanwezige ambtenaar bevoegd was verweerder te vertegenwoordigen.
Verweerder heeft de stellingen van eisers gemotiveerd weersproken.
11. Nog daargelaten of de feiten zoals door eisers gesteld aannemelijk geacht kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een onzorgvuldig tot stand gekomen advies dat door verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd had kunnen worden. Verweerder heeft in het verweerschrift onbetwist gesteld dat alle commissieleden daadwerkelijk aan de beraadslaging hebben deelgenomen en dat de commissie bij de beraadslaging beschikte over alle stukken, waaronder de door eisers ingebrachte stukken. Voorts heeft verweerder gesteld dat alle ambtenaren die werkzaam zijn bij de gemeente Maasdonk zijn gemachtigd om het college te vertegenwoordigen bij de hoorzitting. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze mededeling te twijfelen.
Gelet daarop behoeft de subsidiaire grond met betrekking tot de ontbinding van de commissie bezwaarschriften geen bespreking.
12. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de in geding zijnde antennemast specifiek is opgericht voor het plaatsen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie /UMTS.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO moet volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling in de eerste plaats bezien worden of sprake is van een wijziging in het planologische regime waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Van belang daarbij zijn slechts de ruimtelijke gevolgen en de objectief te verwachten overlast. Subjectieve elementen, zoals onbestemde angst van toekomstige kopers voor vermeende gezondheidsrisico’s die worden toegekend aan zendmasten, spelen daarbij geen rol. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009, LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BK0823" target="_blank" >BK0823</a>.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat er door het besluit van 20 april 2005 (tot vrijstelling en bouwvergunning) voor eisers een planologisch nadeliger situatie is ontstaan. Partijen verschillen van mening over de aard en de ernst van de planologische inbreuk en over de hoogte van de vergoeding. De conclusie van de SAOZ dat er sprake is van een beperkte mate van aantasting van het zicht vanuit de respectieve woningen van eisers wordt door eisers niet betwist.
Wat betreft de gestelde extra lichthinder ten gevolge van de reflectie van het licht van de reeds aanwezige lichtmasten (op het sportterrein) volgt de rechtbank de conclusie van de SAOZ, dat in redelijkheid niet kan worden gesteld dat in relevante mate extra hinder is ontstaan, nu eisers al lichthinder ervaren van genoemde lichtmasten. Eisers hebben hun stellingen dienaangaande ook niet nader onderbouwd.
14. Vervolgens is aan de orde de vraag of de aanwezigheid van een antenne-installatie in de mast leidt tot een planologische verslechtering. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de antenne-installatie niet los te zien is van de gebouwde mast, zodat reeds daarom de gezondheidsrisico’s van een dergelijke installatie leiden tot een planologisch nadeliger situatie.
15. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid om ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet gelezen in samenhang met het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) vergunningsvrij een antenne-installatie aan te brengen in de mast, die door het vrijstellingsbesluit mogelijk is geworden, niet valt toe te rekenen aan de in artikel 49, eerste lid, van de WRO limitatief genoemde schadeveroorzakende besluiten en derhalve bij de planvergelijking buiten beschouwing gelaten dient te worden. Voor deze opvatting vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2009, LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ6678" target="_blank" >BJ6678</a>.
Dat brengt met zich dat eisers’ stellingen omtrent de gevaren die een dergelijke antenne-installatie voor de gezondheid kunnen opleveren -nog los van het gegeven dat deze gevaren (nog) niet uit objectieve onderzoeken zijn gebleken- buiten beschouwing dienen te blijven en geen verdere bespreking behoeven.
16. Tot slot hebben eisers ter onderbouwing van de door hen voorgestane planschadevergoeding taxatierapporten van “Wim van Heumen Makelaarskantoor Nistelrode BV” (december 2006) overgelegd. In deze rapporten wordt echter geen planologische vergelijking gemaakt en is de waarde op de peildatum niet bepaald, zodat aan deze rapporten geen relevante betekenis kan worden toegekend. De verbouwing van eiser sub 1 is verdisconteerd in de waarde en de waardevermindering. Voor een aparte vergoeding, naast die wegens waardevermindering, van immateriële schade vanwege verminderd woongenot kan op de voet van artikel 49 van de WRO geen sprake zijn, nu dit al tot uitdrukking wordt geacht te zijn gebracht in de geringere waarde van het object.
17. Bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een planschadevergoeding voor eiser sub 1 van € 12.000,= en voor eisers sub 2 van € 5.000,=, zodat het beroep ongegrond is.
18. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding een proceskostenvergoeding uit te spreken, noch om te bepalen dat het door eisers gestorte griffierecht aan hen dient te worden terugbetaald.
19. De rechtbank beslist als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. J.D. Streefkerk als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.
?
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: