ECLI:NL:RBSHE:2010:BO2445

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-4
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in handhavingszaak met onduidelijke adressering van besluit

In deze handhavingszaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2010, stond de ontvankelijkheid van het beroep centraal. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, waarin een last onder dwangsom was opgelegd om overtredingen van de Woningwet te beëindigen. Het primaire besluit, gedateerd 17 februari 2009, was onduidelijk geadresseerd, waardoor zowel een BV als een natuurlijke persoon als mogelijke overtreders konden worden aangemerkt. Tijdens de bezwaarfase werd duidelijk dat de last onder dwangsom uitsluitend aan de natuurlijke persoon, de heer [A], was gericht.

De rechtbank oordeelde dat de adressering van het primaire besluit niet correct was, maar dat de beslissing op bezwaar voldoende duidelijkheid bood. Eiseres, die als mede-overtreder werd beschouwd, had een afgeleid belang en kon niet als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank kwam tot deze beslissing na een zorgvuldige afweging van de feiten en de juridische context, waarbij werd benadrukt dat de ontvankelijkheid ambtshalve moest worden getoetst.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke adressering in bestuursrechtelijke besluiten en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van beroepsprocedures. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak biedt inzicht in de juridische overwegingen die een rol spelen bij de beoordeling van ontvankelijkheid in handhavingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/4
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2010
inzake
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. T.I.P. Jeltema,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel,
verweerder,
gemachtigden mr.drs. S.M.W. Verouden en I.M. van Ishoven.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd teneinde –voor zover in deze procedure van belang, kort weergegeven- te bevorderen dat overtredingen van de Woningwet op het perceel [perceel] te [plaats] worden beëindigd.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 oktober 2010, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen behandelen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adressering van de primaire beslissing van17 februari 2009 luidt: “[bedrijf], t.a.v. de heer [A]”. Naar ter zitting is komen vast te staan wordt door partijen onderschreven dat deze aanschrijving in theorie zowel eiseres als de heer [A] privé kan betreffen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), bijvoorbeeld blijkend uit haar uitspraak van 27 maart 2001, LJN AN6893, volgt immers dat bij één overtreding meer overtreders betrokken kunnen zijn.
3. Eiseresses gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift opgemerkt dat de adressering niet juist is, en dat de juiste naam zou moeten zijn die van eiseres, zijn cliënte.
4. In het verweerschrift in bezwaar d.d. 1 juli 2009 heeft verweerder verduidelijkt dat de last onder dwangsom is opgelegd aan de heer [A]. Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt niet dat het bedrijf [bedrijf] op de [perceel] te [plaats] wordt geëxploiteerd door eiseres, aldus verweerder. Voorts is aangegeven dat blijkens het kadaster [A] eigenaar is van het betreffende pand. Dit is ter zitting van de rechtbank door eiseresses gemachtigde ook bevestigd.
5. De beslissing op bezwaar bevat de zinsnede: “Ons college heeft een last onder dwangsom opgelegd aan uw cliënt de heer [A]”.
6. In het beroepschrift merkt eiseres vervolgens op dat het bestreden besluit ten onrechte zou zijn gericht aan [A] in privé.
7. De rechtbank vermag - in het licht van wat hiervoor in rechtsoverweging 2. reeds werd vermeld - niet in te zien dat de last niet gericht zou kunnen zijn aan [A].
8. Voor zover over de adressering in de primaire beslissing nog onduidelijkheid bestond, is die onduidelijkheid naar het oordeel van de rechtbank weggenomen in de beslissing op bezwaar. De commissie voor de bezwaarschriften van verweerder is gemotiveerd ingegaan op de opmerking in het bezwaarschrift van eiseres terzake en blijkens het verslag is de kwestie op de hoorzitting aan de orde geweest. Uit de onderliggende stukken in bezwaar alsmede uit de redactie van het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat uitsluitend [A] in privé is aangeschreven.
9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres in de onderhavige beroepzaak, als mede-overtreder, belanghebbende is bij het aan [A] gerichte besluit. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit evenwel slechts een afgeleid belang. Eiseres zal immers door de eventuele tenuitvoerlegging van de aan [A] opgelegde last onder dwangsom niet rechtstreeks in haar belang(en) worden geraakt.
10. Dat verweerder ter zitting van de rechtbank een ander standpunt heeft ingenomen, namelijk dat het primaire besluit en de bestreden beslissing aan twee entiteiten, zowel aan eiseres als aan [A] privé, zouden zijn gericht en dat hij aldus meent dat het beroep van eiseres ontvankelijk is, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af, nu zij gehouden is om ontvankelijkheidskwesties ambtshalve te toetsen.
11. De rechtbank komt op basis van het vorenoverwogene tot de conclusie komen dat eiseres niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd, zodat zij niet in haar beroep kan worden ontvangen. Dat betekent dat de rechtbank aan de inhoudelijke grieven van eiseres niet toekomt.
12. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
13. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. J.D. Streefkerk als rechter in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: