ECLI:NL:RBSHE:2010:BN7634

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3109, 10/2882 en 10/2885
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsombesluiten inzake permanente bewoning van recreatiewoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 september 2010 uitspraak gedaan over de dwangsombesluiten die zijn opgelegd aan de bewoners van recreatiewoningen op het bungalowpark 'De Stille Wille' te Oirschot. De rechtbank oordeelde dat de als primaire besluiten gepresenteerde dwangsombesluiten in feite besluiten op bezwaar zijn, waartegen rechtstreeks beroep openstond. De rechtbank vernietigde de besluiten op bezwaar omdat verweerder ten onrechte inhoudelijk had beslist op de bezwaarschriften. De rechtbank beschouwde de bezwaarschriften als beroepschriften en ging over tot een inhoudelijke beoordeling van de dwangsombesluiten. Na het horen van getuigen ter zitting, oordeelde de rechtbank dat het niet aannemelijk was dat een van de bewoners een geslaagd beroep kon doen op het overgangsrecht van het bestemmingsplan. De hoogte van de opgelegde dwangsommen werd als niet onredelijk beoordeeld. De beroepen tegen de dwangsombesluiten werden ongegrond verklaard.

De zaak begon met een verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen. Verweerder had eerder besloten om het verzoek slechts gedeeltelijk in te willigen. De rechtbank stelde vast dat het beroep van eisers enkel betrekking had op de lasten onder dwangsom voor specifieke recreatiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de dwangsombesluiten van 16 februari 2009 als beslissingen op bezwaar moesten worden aangemerkt en dat deze voor beroep vatbaar waren. De rechtbank vernietigde het besluit van 3 augustus 2009, omdat verweerder ten onrechte inhoudelijk had beslist op de bezwaarschriften.

De rechtbank concludeerde dat de dwangsombesluiten in overeenstemming waren met het beleid van de gemeente en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De beroepen inzake de andere dwangsombesluiten werden ongegrond verklaard. De rechtbank bepaalde dat verweerder het griffierecht aan eisers moest vergoeden en dat de proceskosten werden vastgesteld op € 805,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/3109, AWB 10/2882 en AWB 10/2885
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2010
inzake
[eiser A],
gevestigd te [plaats],
en
De Stille Wille BV,
gevestigd te Oisterwijk,
eisers,
gemachtigde mr. G.A. van der Veen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot,
verweerder,
gemachtigde mr. C. van Esch.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [belanghebbende], te [woonplaats], belanghebbende,
gemachtigde R.J. van Rijn.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van recreatieverblijven op het bungalowpark “De Stille Wille” te Oirschot (hierna: het bungalowpark).
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder het door eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2007, AWB 06/1424, heeft de rechtbank het door eisers tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij uitspraak van 21 december 2007, 200703680/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), beslissende op het door verweerder ingestelde hoger beroep, de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 18 maart 2008, gericht aan eisers, heeft verweerder de navolgende beslissing genomen:
<i>Wij trekken ons primair besluit van 8 maart 2005 in en nemen hiervoor in de plaats een nieuw besluit.
Wij hebben besloten uw verzoek om handhaving slechts gedeeltelijk in te willigen. Dat betekent dat wij pas handhavend gaan optreden als de overtreding is gestart na 6 februari 2006 en de overtreder niet in aanmerking komt voor overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan. Als de overtreding vóór 6 februari 2006 is gestart, gaan wij slechts handhavend optreden als de overtreder niet onder het overgangsrecht valt, niet in aanmerking komt voor een vrijstelling op grond van artikel 20, eerste lid, onder g, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening en evenmin in aanmerking komt voor een persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking.<i>
Bij besluiten van 16 februari 2009, 19 februari 2009, 24 februari 2009 en 21 april 2009 heeft verweerder de bewoners van de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4], [adres 5] en [adres 6] onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,- per maand met een maximum van € 75.000,- gelast de permanente bewoning van de recreatiewoningen te beëindigen.
Bij besluiten van 3 augustus 2009 en 24 augustus 2009 heeft verweerder de tegen deze besluiten door door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemde besluiten hebben eisers bij brief van 4 september 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 09/3109.
Bij uitspraak van 24 december 2009, AWB 09/145, AWB 09/5785 e.a, heeft de rechtbank, beslissend op beroepen van eisers, onder meer verweerders besluit van 18 maart 2008 vernietigd.
Bij besluiten van 11 februari 2010 heeft verweerder de lasten onder dwangsom met betrekking tot de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 3], [adres 4], [adres 5] en [adres 6] ingetrokken.
Bij besluiten van 23 maart 2010 en 6 april 2009 heeft verweerder ten aanzien van achtereenvolgens de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 2] en [adres 1] de termijn waarbinnen aan de last onder dwangsom dient te zijn voldaan, verlengd tot en met 31 december 2010.
Bij brief van 19 april 2010 hebben eisers het beroep voor zover dat betrekking heeft op de lasten onder dwangsom met betrekking tot de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 3], [adres 4], [adres 5] en [adres 6] ingetrokken.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 april 2010, waar namens eisers is verschenen mr. E. Dans, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Verder is belanghebbende verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 7 juni 2010, waar dezelfde personen zijn verschenen als op de zitting van 21 april 2010.
Overwegingen
<u>Omvang van het geding</u>
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eisers, gelet op hun brief van 19 april 2010, nog slechts betrekking heeft op de lasten onder dwangsom, voor zover deze de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 1] en [adres 2] betreffen. Dat wil zeggen dat het beroep, geregistreerd onder nummer AWB 09/3109, uitsluitend nog verweerders besluit van 3 augustus 2010 tot voorwerp heeft, en wel voor zover dit besluit strekt tot ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers, gericht tegen de besluiten van 16 februari 2009 waarbij aan [A] (De Stille Wille [adres 1]) en belanghebbende (De Stille Wille [adres 2]) een last onder dwangsom is opgelegd.
<u>Aard van de besluitvorming</u>
2. De rechtbank overweegt ambtshalve voorts het volgende.
3. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft.
4. Verweerder is er bij zijn besluitvorming van uitgegaan dat de dwangsombesluiten van 16 februari 2009 moet worden aangemerkt als primaire besluiten, die vatbaar zijn voor bezwaar.
5. Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2009, AWB 09/1345, AWB 09/5785 e.a. (te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN: BL0584, rechtsoverwegingen 3 t/m 5), strekt verweerders besluit van 18 maart 2008 naar zijn aard tot het opnieuw voorzien in de zaak, zoals dat noodzakelijk was geworden door de vernietiging van verweerders besluit van 24 januari 2006. Uit die overwegingen volgt voorts dat het besluit van 18 maart 2008 dientengevolge het karakter heeft van een (hernieuwde) beslissing op het bezwaar van eisers, tegen verweerders besluit van 8 maart 2005, houdende de afwijzing van hun verzoek om handhavend op treden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen op het bungalowpark. De rechtbank heeft bij voormelde uitspraak het besluit van 18 maart 2008 vernietigd omdat de daarbij verrichte heroverweging van het besluit van 8 maart 2005 niet volledig was en daarmee in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb (rechtsoverweging 9).
6. De rechtbank is van oordeel dat deze heroverweging, voor zover deze de thans in geding zijnde recreatiewoningen betreft, eerst is afgerond met het nemen van de dwangsombesluiten van 16 februari 2009. Deze besluiten behelzen immers ten aanzien van deze recreatiewoningen het besluit omtrent handhaving waartoe verweerder in het kader van de heroverweging van zijn primaire besluit van 8 maart 2005, op basis van het daartegen door eisers gemaakte bezwaar, gehouden was te beslissen. Dit betekent dat de dwangsombesluiten van 16 februari 2009 het karakter hebben van beslissingen op bezwaar en als zodanig voor beroep vatbaar zijn.
7. Hieruit volgt dat verweerder heeft miskend dat de besluiten van 16 februari 2009 niet vatbaar zijn voor bezwaar. Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 augustus 2009 derhalve ten onrechte inhoudelijk beslist op de tegen de besluiten van 16 februari 2009 gerichte bezwaarschrift van eisers. In plaats daarvan had verweerder eisers bezwaarschrift op de voet van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als beroepschrift dienen door te zenden aan de rechtbank. Het besluit van 3 augustus 2010, voor zover bestreden, dient daarom wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Het hiertegen gerichte beroep, geregistreerd onder nummer AWB 09/3109 is derhalve gegrond.
Mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen behoeft verweerder in dezen geen nieuw besluit meer te nemen.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat het door verweerder ten onrechte niet aan de rechtbank doorgezonden bezwaarschrift van 20 februari 2009 zich bij de gedingstukken bevindt. Uit een oogpunt van doelmatige geschillenbeslechting en proceseconomie ziet de rechtbank aanleiding om dit bezwaarschrift thans aan te merken als beroepschrift, gericht tegen de dwangsombesluiten van 16 februari 2009, betrekking hebbende op de recreatiewoningen De Stille Wille [adres 1] en [adres 2], en daarop op de navolgende wijze te beslissen. Doorzending van het bezwaarschrift door verweerder kan derhalve achterwege blijven. Niet aannemelijk is dat partijen door deze handelwijze in hun belangen zijn geschaad. De desbetreffende beroepen zijn geregistreerd onder nummers AWB 10/2882 (De Stille Wille [adres 1]) en AWB 10/2885 (De Stille Wille [adres 2]).
9. Waar hierna wordt gesproken over de bestreden besluiten, wordt daarmee gedoeld op de besluiten van 16 februari 2009.
<u>De bestreden besluiten</u>
10. Eisers betwisten thans uitsluitend nog dat van de hoogte van de bij de bestreden besluiten opgelegde dwangsom een voldoende financiële prikkel uitgaat om de last effectief te doen zijn.
11. Verweerder heeft ter motivering van de hoogte van de dwangsom in de bestreden besluiten gesteld dat deze in overeenstemming zijn met het beleid. Volgens verweerder staat de hoogte van de dwangsommen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het gevoerde beleid.
12. Eisers hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de dwangsom te laag is vastgesteld. Volgens eisers kan verweerder ten aanzien van de hoogte van de dwangsom niet volstaan met verwijzing naar het beleid en dient per geval de hoogte ervan te worden gemotiveerd. Eisers hebben erop gewezen dat in soortgelijke gevallen door de AbRS diverse malen een maximaal te verbeuren dwangsom van € 90.000,- is aanvaard. In het licht van deze jurisprudentie ligt volgens eisers een maximaal te verbeuren dwangsom van ten minste € 100.000,- in de rede in plaats van de thans op gelegde € 75.000,-.
13. Het beleid waar verweerder naar verwijst betreft het door de gemeenteraad op 19 december 2006 vastgestelde “Beleid inzake permanent bewoning van recreatieverblijven in Oirschot - Plan van Aanpak” van december 2006. Verweerder heeft zich achter het Plan van Aanpak geschaard en het daarin neergelegde beleid tot het zijnde gemaakt. Dit beleid houdt – voor zover hier relevant – in dat bewoners die geen geslaagd beroep kunnen doen op het overgangsrecht, danwel niet voor een gedoogstatus of een vrijstelling in aanmerking komen, zullen worden aangeschreven het gebruik van het recreatieverblijf binnen één jaar na verzending van de aanschrijving te staken en gestaakt te houden. De op te leggen dwangsom zal € 7.500,- per maand bedragen, met een maximum van € 75.000,-.
14. Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 4:84 van de Awb het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat betekent dat verweerder niet van de beleidsregels, zoals neergelegd in voormeld beleid, behoort af te wijken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals genoemd in artikel 4:84 van de Awb.
15. Volgens vaste jurisprudentie kan van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb slechts sprake zijn, indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in de beleidsregels zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van de beleidsregel zou leiden tot een uitkomst die verweerder niet geacht kan worden te hebben beoogd. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de belangen van eisers de conclusie rechtvaardigen dat strikte navolging van de beleidsregel zou leiden tot een uitkomst die verweerder niet geacht kan worden te hebben beoogd.
16. Gelet op het feit dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden was verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, in de onderhavige zaak gehouden overeenkomstig de beleidsregels te handelen. Dat, zoals eisers met verwijzing naar jurisprudentie van de AbRS hebben gesteld, een hoger bedrag denkbaar en aanvaard is, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het vastgestelde bedrag van de dwangsom de terughoudende rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Niet kan worden geoordeeld dat het vastgestelde bedrag van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Voor vernietiging van de bestreden besluiten op de door eisers aangevoerde gronden bestaat derhalve geen aanleiding.
17. De beroepen inzake AWB 10/2882 en AWB 10/2885 zijn derhalve ongegrond.
<u>Proceskosten</u>
Nu het beroep inzake AWB 09/3109 gegrond is, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 805,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 297,00 dient te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep inzake AWB 09/3109, gericht tegen verweerders besluit van 3 augustus 2009, voor zover bestreden, gegrond;
- vernietigt verweerders besluit van 3 augustus 2009 in zoverre;
- verklaart de beroepen inzake AWB 10/2882 en AWB 10/2885, gericht tegen verweerders besluiten van 16 februari 2009, ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 297,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 805,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: