ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2184

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-1316
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van dwangsombesluiten voor parkeerplaatsen nabij Eindhoven Airport

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de schorsing van dwangsombesluiten die zijn opgelegd aan aanbieders van parkeerplaatsen buiten de door Eindhoven Airport geëxploiteerde parkeerterreinen. De voorzieningenrechter was niet overtuigd van de juistheid van de uitleg die burgemeester en wethouders gaven van de toepasselijke voorschriften van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat binnen het plangebied een specifieke zone is aangewezen voor parkeerdoeleinden, niet zonder meer betekent dat het exploiteren van een parkeerterrein elders, in een zone waar 'handel en bedrijf' is toegestaan, tegengegaan moet worden.

De verzoekster, die een garagebedrijf exploiteert en parkeerruimte verhuurt, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de door verweerder gewraakte activiteiten mogelijk niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het bestreden besluit te schorsen, om te voorkomen dat verzoekster onevenredig nadeel zou ondervinden. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster gestorte griffierecht van € 150,00 moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 874,00.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige uitleg van bestemmingsplannen en de mogelijkheid voor ondernemers om hun activiteiten voort te zetten totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 juli 2010, waar zowel verzoekster als verweerder zijn verschenen met hun gemachtigden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/1316
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2010
inzake
[verzoekster],
te Eindhoven,
verzoekster,
[gemachtigde],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
[gemachtigde].
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [belanghebbende], te Eindhoven, [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder verzoekster, onder oplegging van een dwangsom van € 8.000,00, gelast om binnen de begunstigingstermijn, eindigend op 30 april 2010, de overtredingen, bestaande uit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de percelen aan de [adres] te Eindhoven te beëindigen.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brieven van 22 april 2010 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2010, waar verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Verschenen is voorts de gemachtigde van [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]).
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
4. Verzoekster exploiteert reeds een aantal jaren ter plaatse een garagebedrijf waarbij onderhoud aan auto’s wordt gepleegd, alsmede aan- en verkoop van auto’s plaatsvindt. Om zijn inkomen aan te vullen, verhuurt verzoekster bedrijfsmatig parkeerruimte. Gedurende de periode dat de auto’s staan geparkeerd verzorgt verzoekster in voorkomende gevallen onderhoud van de auto’s, of pleegt hij reparaties aan die auto’s.
Tijdens controles op 25 februari 2010 heeft een handhavingsinspecteur in dienst van verweerders gemeente vastgesteld dat op het perceel [adres] parkeerruimte, ter grootte van 30 parkeerplaatsen, wordt aangeboden door verzoekster.
Op 3 maart 2010 heeft verweerder verzoekster op de hoogte gebracht van de vastgestelde illegale situatie en is verzoekster in de gelegenheid is gesteld om het met bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen. Verzoekster heeft hiertegen zienswijzen ingediend.
5. Het onderhavige perceel is gelegen binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan ‘Welschap A, herziening II’, vastgesteld op 1 maart 1988 door de raad van de gemeente Veldhoven. Aan de percelen is daarin de bestemming ‘Militair luchtvaartterrein met de mogelijkheid van medegebruik door de burgerluchtvaart’ gegeven.
Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden ten behoeve van de militaire luchtvaart met de mogelijkheid tot medegebruik door de burgerluchtvaart, (…).
6. Ingevolge artikel 4, lid B, sub I, van de planvoorschriften mogen op deze gronden worden gebouwd:
a. gebouwen ten behoeve van de militaire luchtvaart en het daaruit voortvloeiende militair gebruik, (…)
7. Ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder b, van de planvoorschriften kan, voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van doeleinden van handel en bedrijf - met uitzondering van detailhandel - afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht, dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone in de vorm van bedrijfsgebouwen en kantoren met uitzondering van dienstwoningen, (…) en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende bij bedrijfsgebouwen c.q. bedrijfsterreinen (…);
8. Ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder d, van de planvoorschriften kan, voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van parkeerdoeleinden afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht, dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone in de vorm van gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende op een parkeerterrein (…);
9. Ingevolge artikel 4, lid C, sub 1, van de planvoorschriften is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dit plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge het bepaalde sub 2 van dit artikellid wordt als strijdig gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid B, sub II, bedoelde gronden en opstallen anders dan ten behoeve van de doeleinden, zoals die nader onder a tot en met e zijn genoemd.
10. Ingevolge artikel 4 lid D, sub 2, onder b, van de planvoorschriften, verlenen burgemeester en wethouders, gehoord de inspecteur belast met de zorg voor de hygiëne van het milieu, vrijstelling van de categorieën, genoemd in lid B, sub II, onder b, respectievelijk lid C, voor bedrijven die niet voorkomen in de categorieën 1 tot en met 4 van de staat van inrichtingen, maar die daarmede, voor wat betreft milieubelasting zijn gelijk te stellen.
11. Blijkens de plankaart is het onderhavige perceel gelegen in het gebied, aangeduid als ‘zone zoals bedoeld in art. 4, lid B, sub II, onder b’.
12. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de door verweerder gewraakte activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan ‘Welschap A, herziening II’.
13. Verzoekster heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat, nu het perceel is gelegen binnen het gebied, waarop artikel 4, lid B, onder II, onder b, van de planvoorschriften van toepassing is, ter plaatse bouwen en gebruik ten behoeve van ‘handel en bedrijf’ is toegestaan. Naar haar mening valt daaronder ook het commercieel exploiteren van een parkeerterrein als hier aan de orde.
14. Verweerder heeft deze uitleg bestreden door te stellen dat op grond van het bestemmingsplan elders een specifieke parkeerbestemming geldt, te weten in het gebied, op de plankaart aangeduid als ‘zone zoals bedoeld in art. 4, lid B, sub II, onder d’. Dit impliceert volgens verweerder dat elders de realisering van zelfstandige parkeerterreinen, dat wil zeggen parkeerterreinen die niet behoren bij ter plaatse aanwezige bedrijven, niet is toegestaan.
15. De voorzieningenrechter is op voorhand niet overtuigd van de juistheid van verweerders uitleg van de toepasselijke planvoorschriften. Uit de enkele omstandigheid dat binnen het plangebied een specifieke zone is aangewezen voor parkeerdoeleinden, volgt niet zonder meer dat is beoogd zelfstandig parkeren elders, meer in het bijzonder binnen de zone waar ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder b, van de planvoorschriften de vestiging en uitoefening van ‘handel en bedrijf’ is toegestaan, tegen te gaan. In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan ‘Welschap A’ is voor verweerders uitleg geen aanwijzing te vinden. Ook verweerders stelling ter zitting, dat het bij het opstellen van bestemmingsplannen gebruikelijk is zelfstandige parkeervoorzieningen zoals parkeergarages expliciet te bestemmen, overtuigt vooralsnog niet.
16. Gelet hierop kan niet zonder meer gezegd worden dat verzoeksters standpunt dat de gewraakte activiteiten passen in het vigerende bestemmingsplan, onjuist is. Voor zover een bedrijf dat zich toelegt op het aanbieden van parkeerruimte, niet is opgenomen op de staat van inrichtingen bij het bestemmingsplan, is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat een dergelijk bedrijf een milieubelasting heeft die niet groter is dan die van wel in de staat van inrichtingen opgenomen bedrijven. Dit brengt mee dat verweerder in dat geval gehouden zou zijn toepassing te geven aan de vrijstellingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 4, lid D, sub 2, onder b, van de planvoorschriften.
17. Reeds vanwege de hiervoor genoemde twijfel omtrent de juistheid van de door verweerder gegeven uitleg van de toepasselijke planvoorschriften ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, ter voorkoming van onevenredig nadeel aan de zijde van verzoekster, over te gaan tot schorsing van het bestreden besluit.
18. Derhalve zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden toegewezen. Gelet hierop behoeven de overige door verzoekster naar voren gebrachte grieven geen bespreking meer.
19. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
20. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
21. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerders besluit van 13 april 2010 wordt geschorst;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van in totaal € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2010.