RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Zaaknummers: AWB 10/1309
AWB 10/1310
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2010
[verzoekster],
te Eindhoven,
verzoekster,
[gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
[gemachtigde].
Aan het geding heeft als partij deelge[belanghebbende]ende], te Eindhoven, [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder verzoekster, onder oplegging van een dwangsom van € 40.000,00, gelast om binnen de begunstigingstermijn, eindigend op 30 april 2010, de overtredingen, bestaande uit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de percelen aan de [adres 1] te Eindhoven en het bouwen zonder bouwvergunning op laatstgenoemd perceel, te beëindigen.
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder verzoekster, onder oplegging van een dwangsom van € 60.000,00, gelast om binnen de begunstigingstermijn, eindigend op 30 april 2010, de overtredingen, bestaande uit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de percelen aan de [adres 2] te Eindhoven en het bouwen zonder bouwvergunning op laatstgenoemd perceel, te beëindigen.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brieven van 22 april 2010 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 15 juli 2010, waar verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Verschenen is voorts de gemachtigd[belanghebbende]ende] (hierna: [belanghebbende]).
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
4. Tijdens controles op 25 februari 2010 en 24 maart 2010 heeft een handhavingsinspecteur in dienst van verweerders gemeente vastgesteld dat op de perceel [adres 1 en 2] parkeerruimte, ter grootte van 75 respectievelijk 150 parkeerplaatsen, wordt aangeboden door verzoekster, onder de naam [bedrijf]. Voorts is geconstateerd dat op ieder perceel een kantoorunit is geplaatst zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend.
Op 3 maart 2010 en 31 maart 2010 heeft verweerder verzoekster op de hoogte gebracht van de vastgestelde illegale situatie en is verzoekster in de gelegenheid is gesteld om het met bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen en de zonder vergunning gebouwde bouwwerken te verwijderen. Verzoekster heeft hiertegen zienswijzen ingediend.
5. De onderhavige percelen zijn gelegen binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan ‘Welschap A, herziening II’, vastgesteld op 1 maart 1988 door de raad van de gemeente Veldhoven. Aan de percelen is daarin de bestemming ‘Militair luchtvaartterrein met de mogelijkheid van medegebruik door de burgerluchtvaart’ gegeven.
Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden ten behoeve van de militaire luchtvaart met de mogelijkheid tot medegebruik door de burgerluchtvaart, (…).
6. Ingevolge artikel 4, lid B, sub I, van de planvoorschriften mogen op deze gronden worden gebouwd:
a. gebouwen ten behoeve van de militaire luchtvaart en het daaruit voortvloeiende militair gebruik, (…)
7. Ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder b, van de planvoorschriften kan, voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van doeleinden van handel en bedrijf - met uitzondering van detailhandel - afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht, dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone in de vorm van bedrijfsgebouwen en kantoren met uitzondering van dienstwoningen, (…) en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende bij bedrijfsgebouwen c.q. bedrijfsterreinen (…);
8. Ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder d, van de planvoorschriften kan, voor zover in het raam van medegebruik door de burgerluchtvaart ten behoeve van parkeerdoeleinden afzonderlijke bebouwing dient te worden opgericht, dit uitsluitend geschieden binnen de als zodanig op de kaart aangegeven zone in de vorm van gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, passende op een parkeerterrein (…);
9. Ingevolge artikel 4, lid C, sub 1, van de planvoorschriften is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dit plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge het bepaalde sub 2 van dit artikellid wordt als strijdig gebruik in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid B, sub II, bedoelde gronden en opstallen anders dan ten behoeve van de doeleinden, zoals die nader onder a tot en met e zijn genoemd.
10. Ingevolge artikel 4 lid D, sub 2, onder b, van de planvoorschriften, verlenen burgemeester en wethouders, gehoord de inspecteur belast met de zorg voor de hygiëne van het milieu, vrijstelling van de categorieën, genoemd in lid B, sub II, onder b, respectievelijk lid C, voor bedrijven die niet voorkomen in de categorieën 1 tot en met 4 van de staat van inrichtingen, maar die daarmede, voor wat betreft milieubelasting zijn gelijk te stellen.
11. Blijkens de plankaart zijn de onderhavige percelen gelegen in het gebied, aangeduid als ‘zone zoals bedoeld in art. 4, lid B, sub II, onder b’.
12. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de door verweerder gewraakte activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan ‘Welschap A, herziening II’.
13. Verzoekster heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat, nu de percelen zijn gelegen binnen het gebied, waarop artikel 4, lid B, onder II, onder b, van de planvoorschriften van toepassing is, ter plaatse bouwen en gebruik ten behoeve van ‘handel en bedrijf’ is toegestaan. Naar haar mening valt daaronder ook het commercieel exploiteren van een parkeerterrein als hier aan de orde.
14. Verweerder heeft deze uitleg bestreden door te stellen dat op grond van het bestemmingsplan elders een specifieke parkeerbestemming geldt, te weten in het gebied, op de plankaart aangeduid als ‘zone zoals bedoeld in art. 4, lid B, sub II, onder d’. Dit impliceert volgens verweerder dat elders de realisering van zelfstandige parkeerterreinen, dat wil zeggen parkeerterreinen die niet behoren bij ter plaatse aanwezige bedrijven, niet is toegestaan.
15. De voorzieningenrechter is op voorhand niet overtuigd van de juistheid van verweerders uitleg van de toepasselijke planvoorschriften. Uit de enkele omstandigheid dat binnen het plangebied een specifieke zone is aangewezen voor parkeerdoeleinden, volgt niet zonder meer dat is beoogd zelfstandig parkeren elders, meer in het bijzonder binnen de zone waar ingevolge artikel 4, lid B, sub II, onder b, van de planvoorschriften de vestiging en uitoefening van ‘handel en bedrijf’ is toegestaan, tegen te gaan. In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan ‘Welschap A’ is voor verweerders uitleg geen aanwijzing te vinden. Ook verweerders stelling ter zitting, dat het bij het opstellen van bestemmingsplannen gebruikelijk is zelfstandige parkeervoorzieningen zoals parkeergarages expliciet te bestemmen, overtuigt vooralsnog niet.
16. Gelet hierop kan niet zonder meer gezegd worden dat verzoeksters standpunt dat de gewraakte activiteiten passen in het vigerende bestemmingsplan, onjuist is. Voor zover een bedrijf dat zich toelegt op het aanbieden van parkeerruimte niet is opgenomen op de staat van inrichtingen bij het bestemmingsplan, is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat een dergelijk bedrijf een milieubelasting heeft die niet groter is dan die van wel in de staat van inrichtingen opgenomen bedrijven. Dit brengt mee dat verweerder in dat geval gehouden zou zijn toepassing te geven aan de vrijstellingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 4, lid D, sub 2, onder b, van de planvoorschriften.
17. Reeds vanwege de hiervoor genoemde twijfel omtrent de juistheid van de door verweerder gegeven uitleg van de toepasselijke planvoorschriften ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, ter voorkoming van onevenredig nadeel aan de zijde van verzoekster, over te gaan tot schorsing van de bestreden besluiten.
18. Derhalve zullen de verzoeken om een voorlopige voorziening worden toegewezen. Gelet hierop behoeven de overige door verzoekster naar voren gebrachte grieven geen bespreking meer.
19. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
De verzoeken worden als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd.
20. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van twee maal € 298,00 dient te vergoeden.
21. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerders besluiten van 13 april 2010 worden geschorst;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van in totaal € 496,00;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2010.
De griffier is buiten staat de uitspraak
mede te ondertekenen.