ECLI:NL:RBSHE:2010:BM7586

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08 / 3502
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om planschadevergoeding vanwege voorzienbaarheid van de planologische verslechtering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om planschadevergoeding. Eiser, eigenaar van een perceel te Helvoirt, had een verzoek ingediend bij verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 10 januari 2008, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tekort is geschoten in het geven van duidelijkheid over de planologische situatie, waardoor eiser niet kon worden tegengeworpen dat hij de situatie had moeten begrijpen zoals verweerder wellicht bedoeld had. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding niet kon worden gedragen door de motivering die verweerder had gegeven.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere bouwvergunningen en de wijziging van het planologisch regime. Eiser had in 1999 het perceel gekocht, waarop eerder bouwvergunningen waren verleend voor een woning en een aanbouw. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van planologisch nadeel voor eiser, aangezien het vrijstellingsbesluit de bouw van een zelfstandige woning mogelijk maakte, wat niet was toegestaan onder het oude bestemmingsplan. Verweerder had niet kunnen aantonen dat dit nadeel ten tijde van de koop voorzienbaar was voor eiser.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,00. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de planologische situatie door de overheid en de bescherming van de belangen van burgers in het kader van planschade.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/3502
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2010
inzake
[verzoeker],
te Helvoirt,
eiser,
[gemachtigde],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft verweerder het verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 1 september 2008 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 2 oktober 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 maart 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder op juiste gronden bij bestreden besluit zijn weigering om aan eiser planschade toe te kennen in stand heeft gelaten.
2. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 5 maart 1999 eigenaar geworden van het perceel [adres] te Helvoirt. Op 18 juli 1957 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op dat perceel, waarvan eiser eveneens eigenaar is geworden. Op 13 juni 1972 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor een uitbreiding van de woning met een aanbouw (hierna: de aanbouw). Op 9 april 1972 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het vergroten van de aanbouw. De aanbouw bevindt zich op het buiten de koop gebleven perceel [adres]a te Helvoirt. Op 27 april 2004 heeft verweerder aan [de man] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO (hierna: het vrijstellingsbesluit) en bouwvergunning voor het oprichten van een woonhuis met garage op het perceel [adres]a te Helvoirt. Dit woonhuis is in de plaats gekomen van de aanbouw. Bij uitspraak van 2 februari 2006 (AWB 05/1055) heeft de rechtbank het beroep van eiser, gericht tegen deze vrijstelling en bouwvergunning, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 6 december 2006 is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (nummer 2006023171/1). Eisers planschadeverzoek heeft betrekking op de bouw van de woning op het perceel [adres]a te Helvoirt, die in plaats is gekomen van de aanbouw.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde op 27 april 2004, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
5. Teneinde te beoordelen of een belanghebbende ten gevolge van wijziging van het planologisch regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt, dan wel zal lijden, dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Als peildatum voor de vaststelling of sprake is van een nadeliger positie geldt de datum van wijziging van het planologisch regime.
6. Voor wat betreft de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van beide regimes maximaal aan bebouwing of anderszins kon respectievelijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
7. [een bedrijf] (hierna: [bedrijf]) heeft op verzoek van verweerder een planvergelijking gemaakt. [bedrijf] komt tot de conclusie dat er sprake is van planologisch nadeel aangezien het vrijstellingsbesluit de bouw van een zelfstandige woning mogelijk maakt op een locatie waar het geldende bestemmingsplan dat niet toestond. Verder is sprake van enig planologisch nadeel doordat het vrijstellingsbesluit een verruiming van de bouwhoogte mogelijk maakt, hetgeen leidt tot een vermindering van uitzicht vanuit de slaapkamers aan de achterzijde van de woning van eiser.
8. Verweerder heeft niet weersproken dat eiser als gevolg van het vrijstellingsbesluit planologisch nadeel lijdt als gevolg van het feit dat een zelfstandige woning is toegestaan, maar stelt zich op het standpunt dat dit nadeel ten tijde van de koop op 5 maart 1999 redelijkerwijs voorzienbaar was. Daarbij beroept hij zich onder meer op het rapport van [bedrijf], dat onder meer stelt dat eiser uit het provinciale beleid (onder meer verwoord in de Handleiding buitengebied 1996) had kunnen afleiden dat er een kans bestond dat de reeds bestaande aanbouw als zelfstandige woning zou worden bestemd. Op grond van dit beleid kunnen gebouwen die in goede staat verkeren en qua aard en omvang kunnen worden aangemerkt als woning in beginsel een woonbestemming krijgen, waarbij ook herbouw op korte afstand van de bestaande fundamenten in beginsel is toegestaan. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van de gestelde voorzienbaarheid voorts beroepen op de aanwezigheid van de aanbouw op het perceel [adres]a, het feit dat die aanbouw buiten de koop is gebleven en het feit dat die aanbouw zelfstandig werd bewoond.
9. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorzienbaarheid als maatstaf worden genomen de vraag of er voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor hem in planologisch ongunstige zin zou veranderen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in de onderhavige zaak geen sprake. In de eerste plaats heeft verweerder in 1972 bouwvergunning verleend voor een aanbouw, niet voor een zelfstandige woning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het naar de letter van de vergunning gaat om een uitbreiding, hoewel de uiterlijke verschijningsvorm naar zijn inschatting een zelfstandige woning betreft. In de tweede plaats heeft verweerder de aanbouw nimmer positief bestemd als zelfstandige woning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zulks ten onrechte over het hoofd is gezien, maar daarvan is eiser nimmer op de hoogte gebracht. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder door zijn handelen en nalaten zelf zodanig is tekort geschoten in het geven van duidelijkheid omtrent de planologische situatie zoals die hem kennelijk voor ogen stond, dat hij eiser thans niet kan tegenwerpen dat hij de planologische situatie had moeten begrijpen zoals die door verweerder wellicht is bedoeld. Het bestreden besluit kan dan ook niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
10. Hetgeen verweerder ten aanzien van de voorzienbaarheid heeft gesteld brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nog afgezien of van een koper mag worden verwacht dat hij de Handleiding buitengebied 1996 raadpleegt, is de rechtbank met de Commissie bezwaar behandeling bezwaar- en beroepschriften van verweerders gemeente van oordeel dat het feit dat gebouwen op grond van het provinciale beleid een positieve woonbestemming kunnen krijgen onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van een concreet en ter openbare kennis gebracht beleidsvoornemen op grond waarvan een voornemen tot wijziging van de planologische situatie ten aanzien van het oerceel [adres]a had moeten worden aangenomen.
11. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
12. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
13. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 288,00 dient te vergoeden.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 288,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.H.G. van den Broek als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.