vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/821187-09
Datum uitspraak: 15 februari 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2009 te Lierop, gemeente Someren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg,Stipdonk/N612, komend uit de richting Someren en
gaande in de richting Helmond, en al geruime tijd rijdend achter een personenauto (merk Volkswagen, type Polo) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, de voor hem, verdachte, op de rijbaan van de Stipdonk/N612 voor het kruispunt van die weg met de Oude Goorenweg gestopte personenauto, die richting aangaf naar links, van achteren te naderen en vervolgens, niet dan wel niet voldoende zijn snelheid te verminderen, tengevolge waarvan een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde trekker met oplegger en die personenauto, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1], zijnde inzittende van de personenauto) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur en/of hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2009 te Lierop, gemeente Someren, als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, Stipdonk/N612, komend uit de richting Someren en gaand in de richting Helmond en al geruime tijd rijdend achter een personenauto (merk Volkswagen, type Polo), de voor hem, verdachte, op de rijbaan van de Stipdonk/N612 voor het kruispunt van die weg met de Oude Goorenweg gestopte personenauto, die richting aangaf naar links, van achteren is genaderd en vervolgens, niet dan wel niet voldoende zijn snelheid heeft verminderd, tengevolge waarvan een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde trekker met oplegger en die personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Op 10 april 2009 reed verdachte als bestuurder van een trekker met oplegger over de weg, Stipdonk/N612 (ook genoemd: Rijksweg), komende uit de richting Someren en gaande in de richting Helmond. De Rijksweg bestaat daar uit één rijbaan, welke door twee onderbroken strepen is verdeeld in twee rijstroken van ongeveer gelijke breedte, bestemd voor verkeer in tegengestelde richtingen. Voor het voertuig van verdachte reed al geruime tijd een personenauto (merk Volkswagen, type Polo). In deze personenauto bevonden zich de bestuurder [slachtoffer 2] en liggend op de achterbank diens 9-jarige dochter [slachtoffer 1]. Ter hoogte van de T-kruising van de Stipdonk/N612 (Rijksweg) met de Oude Goorenweg, gelegen in Lierop, gemeente Someren, bracht [slachtoffer 2] zijn personenauto tot stilstand op de rijbaan om linksaf de Oude Goorenweg in te rijden, zodra dit mogelijk zou zijn gelet op het hem tegemoetkomende verkeer op de naastgelegen rijbaan.
Verdachte heeft niet tijdig gezien dat het voertuig van [slachtoffer 2] voor hem op de rijbaan tot stilstand was gekomen, waardoor hij te laat is gaan remmen. Verdachte is met zijn trekker tegen de achterkant van de Volkswagen Polo gebotst1'2. Bij deze botsing heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een schedelfractuur en hersenletsel3. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de invloed die het niet dragen van de veiligheidsgordel door [slachtoffer 1] zou kunnen hebben gehad op de aard en ernst van het ontstane letsel. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat niet valt uit te sluiten dat zij bij gebruik van de veiligheidsgordel gelijkaardig letsel van dezelfde ernst zou hebben opgelopen4.
Het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte kan worden verweten dat hij aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. In de tenlastelegging is bewust opgenomen dat verdachte al enige tijd achter de Volkswagen Polo reed. Zijn trekker met oplegger liep al een tijd in op het voertuig dat daar stilstond. Uit onderzoek is gebleken dat de remlichten van [slachtoffer 2] brandden op het moment van de aanrijding. De omstandigheden waren gunstig. Gelet op het grote krachtsverschil tussen een trekker met oplegger en de meeste andere weggebruikers droeg verdachte als bestuurder van een dergelijke trekker extra verantwoordelijkheid. Verdachte heeft niet tijdig geanticipeerd op de stilstaande auto. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
Er is geen sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit de jurisprudentie blijkt dat er dan meer aan de hand moet zijn dan alleen even niet opletten. De verdediging wijst in dit kader bijvoorbeeld naar de volgende uitspraken: HR 9 november 1971 (NJ1972, 235), rechtbank Amsterdam 12 mei 2006 en HR 27 mei 2008 (NJ2008, 441) waarin is vastgesteld dat er voor het aannemen van schuld in voorbedoelde zin meer nodig is dan het niet betrachten van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder kan worden verwacht. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Het subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Gezien de hiervoor weergegeven vaststaande feiten en het standpunt van de verdediging is aan de orde of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld de arresten van 29 april 2008, www.rechtspraak.nl: LJN: BD0544 en 28 oktober 2008, www.rechtspraak.nl: BE9800) volgt dat het bij de beoordeling van de vraag of sprake is van schuld in evenbedoelde zin, aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld. Meer in het bijzonder volgt uit bedoelde rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat een verdachte een andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet betekent dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
In aanvulling op de hiervoor weergegeven vaststaande feiten stelt de rechtbank het volgende vast.
De zich in het dossier bevindende foto's laten zien dat de Rijksweg een lange rechte weg is5. Op het moment van de aanrijding was het daglicht en was het droog en zonnig weer6. Het uitzicht voor verdachte ten opzichte van de personenauto van [slachtoffer 2] was vrij en werd niet belemmerd door vaste obstakels7. Gelet hierop en gezien zijn positie in de trekker, hoog boven de weg8, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een goed en ver strekkend zicht op de weg voor hem moet hebben gehad.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte bij het verlaten van de rotonde wist dat een personenauto, zijnde die van [slachtoffer 2], voor hem reed. Zowel verdachte als [slachtoffer 2] verklaren dat bij het verlaten van de rotonde de afstand tussen hen groter werd9.
Tevens stelt de rechtbank vast dat verdachte om 12.27.00 uur snelheid aan het vermeerderen was en met 77 km/uur reed, om 12.27.10 uur 85 km/uur reed en deze snelheid gedurende 33 seconden lang heeft aangehouden tot het moment dat hij sterk vertraagde, te weten om 12.27.43 uur. Gedurende deze 33 seconden heeft verdachte een afstand afgelegd van ongeveer 779 meter10. Verdachte reed op cruise-controle11. Bestuurder [slachtoffer 2] voerde ten tijde van het ongeval verlichting en het remlicht brandde12.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de personenauto van [slachtoffer 2] voor verdachte reeds vanaf een aanzienlijke afstand en gedurende een flink aantal seconden waarneembaar moet zijn geweest en dat verdachte ruimschoots de tijd had zijn rijgedrag daarop af te stemmen. Dit betekent dat van een enkel moment van onoplettendheid van verdachte geen sprake was, maar dat verdachte, die heeft verklaard voor zijn gevoel ineens te zijn geconfronteerd met de stilstaande personenauto van [slachtoffer 2]13, gedurende langere tijd niet heeft opgelet. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend de personenauto van [slachtoffer 2] van achteren heeft genaderd en vervolgens niet voldoende zijn snelheid heeft geminderd ten gevolge waarvan bedoelde botsing is ontstaan. De zaak van verdachte kan dus niet op één lijn worden gesteld met de zaken die hebben geleid tot de door de raadsman genoemde uitspraken. De rechtbank verwerpt het verweer.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 april 2009 te Lierop, gemeente Someren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, Stipdonk/N612, komend uit de richting Someren en gaande in de richting Helmond en al geruime tijd rijdend achter een personenauto (merk Volkswagen, type Polo) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend de voor hem, verdachte, op de rijbaan van de Stipdonk/N612 voor het kruispunt van die weg met de Oude Goorenweg gestopte personenauto, die richting aangaf naar links, van achteren te naderen en vervolgens, niet voldoende zijn snelheid te verminderen, tengevolge waarvan een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde trekker met oplegger en die personenauto, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1], zijnde inzittende van de personenauto) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur en hersenletsel letsel werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist voor het primair tenlastegelegde:
- een werkstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis en
- een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier heeft bij het formuleren van haar eis aansluiting gezocht bij de richtlijnen voor straftoemeting betreffende overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en er sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit een lagere straf. De raadsman wijst erop dat de aangehaalde richtlijnen een lichtere straf passend achten, dat verdachte geen relevant strafblad heeft en dat verdachte een broodrijder is als bedoeld in de Aanwijzing Wegenverkeerswet 1994.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De gevolgen van het door verdachte veroorzaakte ongeval zijn immens voor het slachtoffertje en haar familie. Het leven van dit gezin is ingrijpend veranderd. Het meisje heeft zeer ernstig letsel opgelopen en vereist langdurig gespecialiseerde zorg. Het is onduidelijk in hoeverre zij in de toekomst nog zal kunnen herstellen.
Niet tegenstaande de ernstige gevolgen van het ongeval valt het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt onder de lichtste mate van schuld die is vereist voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal verder moeten leven met de herinnering aan het ongeval dat door zijn schuld is ontstaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid zal de rechtbank bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
Werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. A. Venekamp, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 15 februari 2010.
1 Eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Helmond Oost, met registratienummer 2009059787-1, afgesloten d.d. 17 juni 2009, aantal doorgenummerde pagina's: 59 (verder te noemen: Eindpv.):
- pag. 14, 16, 27, 30 en 31: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
- pag. 50 en 51: verklaring van verdachte;
- pag. 54 en 55: verklaring van [slachtoffer 2].
2 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 01 februari 2010: verklaring van verdachte.
3 Eindpv. :
- pag. 10: proces-verbaal van [verbalisant 3] en [verbalisant 4];
- pag. 46: geneeskundige verklaring van K.M. Lindner betreffende [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2009;
- pag. 55: verklaring van [slachtoffer 2];
- pag. 58: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3].
4 Brief van ir. A.C.E. Spek, forensisch onderzoeker G bij het NFI d.d. 29 juli 2009; Brief van D. Botter, forensisch arts bij het NFI d.d. 10 december 2009.
5 Eindpv: in het bijzonder de foto's 1, 3 en 8 op respectievelijk pag. 4, 17 en 22: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
6 Eindpv: pag. 18: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
7 Eindpv: pag. 28: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
8 Eindpv: in het bijzonder foto 15 op pag. 23: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
9 Eindpv.:
- pag. 51: verklaring van verdachte;
- pag. 54 : verklaring van [slachtoffer 2].
10 Eindpv: pag. 30: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
11 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 01 februari 2010: verklaring van verdachte.
12 Eindpv: pag. 27: proces-verbaal VerkeersongevalsAnalyse van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
13 Eindpv.: pag. 51: verklaring van verdachte.