ECLI:NL:RBSHE:2009:BI1558

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2031 en AWB 08-2051
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor Entreegebouw Admirant te Eindhoven

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning voor het Entreegebouw Admirant aan de Emmasingel te Eindhoven. De rechtbank heeft op 16 april 2009 uitspraak gedaan in de meervoudige kamer. De eisers, waaronder Trudo Lichttoren BV en verschillende Verenigingen van Eigenaren, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning en de vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het bouwplan, dat een zogenaamd 'binairy large object' betreft, niet in strijd is met de voorwaarden die de gemeente Eindhoven heeft gesteld in het kader van de herinrichting van het 18 Septemberplein. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan kan de rechterlijke toets doorstaan en er is geen sprake van een ernstige verstoring van de zichtlijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eisers sub 2 en 3 ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door de gemeente, en heeft dit bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Voor de overige eisers zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de gemeente Eindhoven veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers sub 2 en 3, vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 288,00. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 08/2031 en AWB 08/2051
Uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2009
inzake
1. Trudo Lichttoren BV,
2. Vereniging van Eigenaren de Lichttoren,
3. Vereniging van Eigenaren Loftwonen de Lichttoren,
te Eindhoven,
gemachtigde mr. P.W.M. Dorn,
en
4. Henri van Abbestichting,
te Eindhoven,
gemachtigde mr. W.A.A. Wernink,
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden mr. B. Timmermans en H.W. van den Reek en ir. C. Donkers.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Rond de Admirant CV, te Rosmalen, gemachtigde mr. J.R. van Angeren.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2007 heeft verweerder aan Rond de Admirant CV (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het bouwen van het zogenoemde Entreegebouw Admirant (hierna: Entreegebouw) gelegen op het perceel aan de Emmasingel (ongenummerd), kadastraal bekend gemeente Eindhoven, sectie D, nummers 3124 (ged.) en 3645 (ged.). Verweerder heeft in voornoemd besluit tevens vrijstelling van het bestemmingsplan verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Het door eisers sub 1 t/m 3 op 19 december 2007 en door eiseres sub 4 op 2 januari 2008 tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 7 mei 2008, onder aanvulling van de motivering en verlening van ontheffing van het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn, neergelegd in artikel 2.5.29 van de gemeentelijke bouwverordening, deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Tegen voornoemd besluit van 7 mei 2008 hebben eisers sub 1 t/m 3 op 11 juni 2008 en eiseres sub 4 op 12 juni 2008 beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juli 2008, strekkende tot intrekking en vervanging van het besluit op bezwaar van 7 mei 2008, heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 2 en 3 niet- ontvankelijk verklaard en de bezwaren van eisers sub 1 en 4 ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder voorts als zijn opvatting te kennen gegeven dat verlening van ontheffing van het in de bouwverordening neergelegde verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn niet noodzakelijk is.
Op 1 september 2008 hebben eisers sub 1 t/m 3 een aanvullend beroepschrift ingediend. Bij brief van 20 oktober 2008 hebben zij tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 27 november 2008 (AWB 08/3691) heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 februari 2009, waar partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Verweerder heeft op 29 juli 2008, onder intrekking van zijn besluit van 7 mei 2008, een nieuw besluit genomen naar aanleiding van de door eisers gemaakte bezwaren. Ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de reeds door eisers ingestelde beroepen geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 29 juli 2008. Gesteld noch gebleken is dat zij nog belang hebben bij de beoordeling van hun beroepen voor zover deze zijn gericht tegen verweerders besluit van 7 mei 2008. De beroepen zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Aan de orde is derhalve nog slechts de vraag of verweerders besluit van 29 juli 2008 in rechte kan standhouden.
3. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten.
Het te realiseren Entreegebouw is een zogenaamd ‘binairy large object’ (blob), een gebouw waarvan de buitenkant grillige vormen aanneemt. Het Entreegebouw wordt geplaatst op de hoek van het 18 Septemberplein en de Emmasingel. Aan de Emmasingel zijn enkele voormalige Philipsgebouwen gelegen, te weten de Lichttoren, de Witte Dame en het oude Philipsfabriekje. De Lichttoren, gelegen aan de Emmasingel 6, is aangewezen als beschermd rijksmonument vanwege zijn cultuurhistorisch en architectuurhistorisch belang.
4. De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit van 29 juli 2008 het bezwaar van eisers sub 2 en 3 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 augustus 2006 (LJN: AY 6762, www.rechtspraak.nl) volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.
6. Blijkens hun statuten hebben eisers sub 2 en 3 zich ten doel gesteld de algemene belangen van haar leden, zijnde de eigenaren van de appartementen respectievelijk lofts, te behartigen.
Gelet hierop is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat eisers sub 2 en 3 door het besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van het Entreegebouw rechtstreeks worden getroffen in het belang dat zij behartigen. Het bouwperceel is immers gelegen in de directe nabijheid van de Lichttoren, waarin de appartementen en lofts van de leden van eisers sub 2 en 3 zich bevinden. Aldus heeft het bouwplan een directe invloed op de woonomgeving van haar leden Nu voorts niet gebleken is dat eisers sub 2 en 3 in dit geval niet feitelijk opkomen voor het gemeenschappelijk belang van hun leden is de rechtbank van oordeel dat verweerder hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vindt voor haar oordeel voorts steun in de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 (LJN: BG7164).
7. Het beroep van eisers sub 2 en 3 is derhalve gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers sub 2 en 3, komt voor vernietiging in aanmerking.
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van de ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers sub 1 en 4 als volgt.
9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit – voor zover hier relevant – ten grondslag gelegd dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft gesteld dat het bouwplan onderdeel uitmaakt van een integrale herontwikkeling van het 18 Septemberplein en de omvorming van de Emmasingel tot stedelijke boulevard. Volgens verweerder heeft een uitvoerige en zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden op welke wijze het bouwplan op een optimale wijze kan worden ingepast in de bestaande omgeving.
10. Eisers sub 1 en 4 hebben zich – zakelijk weergegeven – in beroep op het standpunt gesteld dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning niet zijn voorzien van een deugdelijke motivering en ruimtelijke onderbouwing. In dit verband hebben zij aangevoerd dat de voorzijde van het gebouw de ter plaatse aanwezige rooilijn ver zal overschrijden. Die overschrijding is in strijd met het door de raad van verweerders gemeente vastgestelde herinrichtingsplan voor het 18 Septemberplein. Uit de besluitvorming hieromtrent door de raad volgt dat het Entreegebouw de doorgetrokken lijn in het verlengde van de voorgevel van het C&A-gebouw niet mag overschrijden. Verweerder is bij de beoordeling van de situering van het Entreegebouw ten onrechte uitgegaan van de door de voorzijde van de luifel van het C&A-gebouw getrokken lijn. Door deze situering zal het gebouw op onaanvaardbare wijze het zicht op de Lichttoren wegnemen, aldus eisers. Anders dan verweerder meent, neemt de transparantie van het gebouw dit bezwaar niet weg. In dit verband hebben zij aangevoerd dat die transparantie onvoldoende is gewaarborgd. Voorts is volgens eiseres sub 1 ten onrechte zonder deugdelijke financiële onderbouwing gesteld dat het gebouw om economische redenen verder naar voren geplaatst dient te worden.
11. Eiseres sub 4 heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat het door de raad vastgestelde herinrichtingsplan voor 18 Septemberplein geen basis kan vormen voor de verleende vrijstelling nu het geen juridisch bindend ruimtelijk plan is. Ook het bestemmingsplan ‘Eindhoven binnen de Ring’ kan volgens eiseres geen basis meer zijn voor de verleende vrijstelling, nu van dit plan nauwelijks nog normatieve werking uitgaat. Eiseres is ten slotte van mening dat het Entreegebouw door zijn afwijkende vormgeving niet past in de door monumentale panden – waaronder de Lichttoren – gekarakteriseerde omgeving.
12. Vergunninghoudster heeft zich in grote lijnen aangesloten bij de standpunten van verweerder.
13. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet die vergunning worden geweigerd indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met – samengevat – het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, of wanneer een ingevolge de Monumentenwet 1998 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening benodigde vergunning ontbreekt.
14. Deze weigeringsgronden, neergelegd in artikel 44, eerste lid, van de Ww, hebben een limitatief en imperatief karakter. Dit betekent dat – behoudens het hier niet relevante artikel 44a van de Ww – de gevraagde bouwvergunning moet worden geweigerd, indien zich ten aanzien van het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft één of meer van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden voordoet of voordoen en dat deze moet worden verleend, indien een weigeringsgrond ontbreekt.
15. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgermeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
16. Ingevolge het op 12 oktober 1998 vastgestelde en op 1 juni 1999 goedgekeurde bestemmingsplan ‘Eindhoven binnen de Ring’, rust op (een gedeelte van) het perceel de bestemming ‘Centrumdoeleinden I/Ontwikkelingslocatie 1’. Dit is een globaal bestemmingsplan dat door burgemeester en wethouders dient te worden uitgewerkt. Tussen partijen is niet in geschil, dat op grond van eerdere rechterlijke uitspraken moet worden aangenomen dat de uitwerkingsregels van voornoemd bestemmingsplan onvoldoende zijn geobjectiveerd, zodat deze bestemming niet rechtsgeldig kan worden uitgewerkt. Nu op grond van de bepalingen van het bestemmingsplan een bouwvergunning niet kan worden verleend zolang de globale bestemming niet is uitgewerkt, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO.
17. Bij besluit van gedeputeerde staten van 16 mei 2006 zijn onder meer projecten die passen binnen de uitgangspunten van het bestemmingsplan ‘Eindhoven binnen de Ring’ aangewezen als categorie van gevallen waarin toepassing kan worden gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Gelet op de aard van het bouwplan, moet dit geacht worden te passen binnen de uit bovengenoemde bestemming blijkende uitgangspunten van voornoemd bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan kan in zoverre derhalve (mede) dienen als grondslag voor het bestreden besluit. De desbetreffende beroepsgrond van eiseres sub 4 faalt derhalve. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan alle formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan.
18. Gegeven de omstandigheid dat verweerder weliswaar bevoegd, maar niet verplicht is om met toepassing van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het onderhavige bouwplan, is voorts aan de orde de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
19. Gelet op de ter zitting door verweerder gegeven toelichting acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat uitsluitend stedenbouwkundige motieven aan de uiteindelijke situering van het bouwwerk ten grondslag hebben gelegen. De stelling van eiseres sub 1 dat de economische noodzaak tot het verder naar voren plaatsen van het Entreegebouw onvoldoende is gemotiveerd, mist derhalve feitelijke grondslag en behoeft geen verdere bespreking meer.
20. Anders dan door eisers is betoogd, is het bouwplan niet in strijd met de door de raad van de gemeente Eindhoven in het kader van het herinrichtingsplan voor het 18 Septemberplein neergelegde voorwaarden voor de situering van het Entreegebouw. In zijn beslissing van 20 december 2004 heeft de raad bepaald dat de voorste punt van het Entreegebouw niet voorbij de doorgetrokken voorgevelrooilijn van het C&A-gebouw mag komen. Blijkens de op voorstel van verweerder genomen beslissing van 29 augustus 2005 heeft de raad vervolgens uitdrukkelijk ingestemd met de situering van het Entreegebouw op drie meter voor de rooilijn. Gelet op de in het voorstel van verweerder aan de raad gegeven toelichting is met de term ‘rooilijn’ bedoeld de druiplijn, te weten de doorgetrokken lijn die wordt gevormd door de voorzijde van de – overdekte – luifels van het C&A-gebouw. Hieruit volgt dat de raad heeft ingestemd met de situering van het Entreegebouw zoals dat thans is vergund.
21. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder zich in dit verband bij het bestreden besluit alsnog met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat geen separate ontheffing op grond van de gemeentelijke bouwverordening noodzakelijk is voor de overschrijding van de voorgevelrooilijn, nu op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling is verleend voor het bouwplan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 (LJN: AT 5113).
22. De rechtbank volgt eiseres sub 4 niet in haar betoog dat voormeld herinrichtingsplan niet kan dienen als basis voor het bestreden besluit. Weliswaar kan eiseres sub 4 worden toegegeven, dat het herinrichtingsplan geen juridisch bindend ruimtelijk plan is, maar de enkele omstandigheid dat het herinrichtingsplan geen formele status heeft, staat er niet aan in de weg dat verweerder dit plan bij zijn besluitvorming als richtinggevend kader kan hanteren en als zodanig onderdeel kan doen zijn van de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan, gelijk hij heeft gedaan.
23. Deze ruimtelijke onderbouwing kan voorts de rechterlijke toets doorstaan. Voor haar oordeel verwijst de rechtbank op dit punt naar rechtsoverwegingen 31 en 33 van de voorzieningenrechter in diens uitspraak van 27 november 2008, welke uitspraak aan de onderhavige is aangehecht. De rechtbank onderschrijft deze overwegingen en maakt die tot de hare.
24. Met betrekking tot de gestelde aantasting van de zichtlijnen stelt de rechtbank vast dat er sprake zal zijn van een zekere negatieve invloed van de voorgenomen bebouwing op de zichtbaarheid van met name de Lichttoren. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan echter niet met vrucht worden volgehouden dat die invloed van zodanige aard is dat verweerder die als een ernstige verstoring van de zichtlijnen had moeten aanmerken. Weliswaar is het op te richten gebouw voor een gedeelte geplaatst binnen de zichtlijn vanuit de richting van het NS-station, maar dat betekent nog niet dat de zichtlijn op de Lichttoren onevenredig wordt aangetast. In dit verband heeft verweerder van belang mogen achten dat het gedeelte van het gebouw dat zich binnen de zichtlijn bevindt van releatief geringe omvang is en dat het gebouw een zekere mate van transparantie kent.
25. Het betoog van eiseres sub 1 dat de transparantie van het bouwwerk onvoldoende is gewaarborgd, wordt niet gevolgd. De welstandscommissie heeft tweemaal geadviseerd over het bouwplan en heeft daarbij expliciet aandacht besteed aan de transparantie van het gebouw. Op 26 november 2007 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voorafgaand aan de werkelijke bouwactiviteiten een proefopstelling zal worden gemaakt die door de welstandscommissie zal worden beoordeeld. Aan de hand daarvan kunnen op grond van de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften zonodig nadere eisen aan het materiaalgebruik worden gesteld, aldus verweerder. Gelet hierop is de transparante uitvoering van het gebouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd.
26. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluitvorming omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het onderhavige, opvallende, bouwwerk in relatie tot de omgeving mede heeft mogen laten leiden door de adviezen van de als ter zake deskundig aan te merken welstandscommissie. De afwijkende visies op het bouwplan van andere deskundigen, die eisers daartegenover hebben gesteld, bieden onvoldoende steun voor het oordeel dat eerder genoemde adviezen naar inhoud of totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat verweerder zich niet door deze adviezen had mogen laten leiden.
27. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO heeft kunnen verlenen. Omdat niet gesteld is dat zich één van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Ww voordoet – afgezien van strijdigheid met het bestemmingsplan in verband waarmee verweerder vrijstelling heeft verleend – moet worden geoordeeld dat verweerder, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van genoemd wetsartikel, de bouwvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank merkt daarbij op dat, voor zover eisers met hun hiervoor weergegeven grieven mede hebben willen betogen dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dit betoog, gelet op hetgeen ter zake reeds is overwogen, evenzeer faalt.
28. De beroepen van eisers sub 1 en 4 zijn derhalve ongegrond.
29. Aangezien verweerder heeft miskend dat het bezwaar van eisers sub 2 en 3 ontvankelijk is, kan het bestreden besluit van 29 juli 2008 in zoverre niet in stand blijven. De rechtbank stelt vast dat door eisers sub 1 t/m 3 bezwaar is gemaakt op dezelfde gronden. Nu verweerder het bezwaar van eiseres sub 1 ontvankelijk heeft geacht, is het bezwaar van eisers sub 2 en 3 feitelijk betrokken bij de volledige heroverweging van de verleende vrijstelling en bouwvergunning. Ook het beroep is door eisers sub 1 t/m 3 gezamenlijk ingesteld en de gronden zijn gelijkluidend. In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:73, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eisers sub 2 en 3 alsnog ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
30. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door de eisers sub 2 en 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
31. De rechtbank acht, nu de beroepen voor het overige ongegrond zijn, geen termen aanwezig voor een verdere proceskostenveroordeling.
32. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Eindhoven aan eisers sub 2 en 3 het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 dient te vergoeden.
33. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen, gericht tegen verweerders besluit van 7 mei 2008, niet ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eisers sub 1 en 4, gericht tegen verweerders besluit van 29 juli 2008, ongegrond;
- verklaart het beroep van eisers sub 2 en 3, gericht tegen verweerders besluit van 29 juli 2008, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar, gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 juli 2008 in zoverre;
- verklaart het bezwaar van eisers sub 2 en 3 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eisers sub 2 en 3 gemaakte proceskosten, vastgesteld op in totaal € 644,00;
- wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan eisers sub 2 en 3 het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 288,00 dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, voorzitter, en mr. M.L.P. van Cruchten en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2009.
?
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: