RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
rekestnummers: FT RK 09.107 en FT RK 09.109
uitspraakdatum: 20 februari 2008
[verzoeker]
geboren [ ] te [ ],
wonende te [ ], [ ],
hierna verzoeker,
[verzoekster]
geboren op [ ] te [ ],
wonende te [ ], [ ],
hierna verzoekster,
de naamloze vennootschap
BRABANT WATER N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Magistratenlaan 200, 5223 MA ‘s-Hertogenbosch,
hierna verweerster I,
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.Hhvl.
gevestigd en kantoorhoudende te Willemstraat 28, 5611 HD Eindhoven,
hierna verweerster II.
Bij de rechtbank is namens verzoeker en verzoekster primair een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw) alsmede schuldeisers te veroordelen in door verzoekers gemaakte kosten ingediend. Subsidiair is een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 284 Fw ingediend.
Beide verzoeken zijn ter zitting van 13 februari 2009 behandeld, waarbij de behandeling van het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is voorafgegaan aan de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Voor de behandeling van beide verzoeken zijn verschenen verzoeker, verzoekster, en hun gemachtigde mevrouw [ ], werkzaam bij het Inkomensondersteuningsloket van de Dienst Werk, Zorg en Inkomen van de gemeente Eindhoven.
Voor de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is namens verweerster I verschenen mevrouw [ ], medewerkster bij Brabant Water N.V.
Namens verweerster II zijn verschenen mevrouw [ ] van gerechtsdeurwaarders GGN Brabant en de heer [ ], medewerker bij de Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl. De heer [ ] beschikte ter zitting niet over een deugdelijke machtiging. Met instemming van de andere partijen heeft de heer [ ] de juiste machtiging ingezonden. Deze machtiging is op 19 februari 2009 ontvangen.
Namens verzoeker en verzoekster is door mevrouw [ ] de rechtbank primair verzocht verweerster I en verweerster II te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw. Daarnaast is de rechtbank, indien afwijzend op het primaire verzoek zou worden beslist, subsidiair verzocht ten aanzien van verzoeker en verzoekster te beslissen de toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 284 Fw uit te spreken.
3. Het verweer (op het verzoek dwangakkoord)
Verweerster I heeft ter zitting aangegeven dat het voorstel tot betaling volgens de aangeboden schuldregeling te weinig wordt geacht, en indien geen ander, hoger voorstel tot betaling wordt gedaan, zij niet wenst in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling.
Door verweerster II is ter zitting aangegeven, dat zij medewerking aan de aangeboden schuldregeling weigert, en haar vordering op verzoekster handhaaft. Daarbij heeft verweerster II verklaard, dat alleen verzoekster als huurder bij haar bekend is en dat nimmer is gemeld dat verzoeker tevens inwonende is van de door verzoekster gehuurde woning aan het adres [ ] te [ ]. Verder is volgens verweerster II sprake van langlopende wanbetaling en is er reeds een hele procedure bij de kantonrechter gevoerd. Bovendien acht verweerster II het in het voorstel tot betaling genoemde betalingspercentage erg laag. Tot slot is verweerster II van oordeel dat een maatschappelijk belang zich verzet tegen toewijzing van het primaire verzoek. Immers, verzoekster gebruikt de woning en dan dient zij ook de hele huur en niet slechts een gedeelte daarvan te betalen. Verweerster II vreest in dit verband precedentwerking ten opzichte van haar andere huurders.
Ingevolge artikel 287a lid 5 Fw kan een verzoek tot vaststelling van een zogenaamd dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten:
- verzoeker en verzoekster zijn samenwonend, niet gehuwd en hebben geen geregistreerd partnerschap;
- verzoeker en verzoekster hebben geen gemeenschappelijke schulden, doch ieder afzonderlijk een eigen schuldenlast;
- de afzonderlijke eigen schulden van verzoeker en verzoekster betreffen bij elkaar opgeteld in totaal 2 preferente schulden en 11 concurrente schulden;
- namens verzoeker en verzoekster is bij brief van 19 december 2008 een gemeenschappelijke schuldregeling aangeboden aan de hiervoor bedoelde 13 schuldeisers, voor de preferente schuldeisers inhoudende een betaling van 26,60% en voor alle concurrente schuldeisers inhoudende een betaling van 13,30% , tegen finale kwijting;
- tot de concurrente schuldeisers van verzoekster behoren verweerster I en verweerster II;
- verweerster I en verweerster II hebben geen vordering op verzoeker;
- verweerster I en verweerster II zijn de enige schuldeisers die niet met de aangeboden schuldregeling hebben ingestemd.
Namens verzoeker en verzoekster is ter zitting aangegeven dat niet kan worden verklaard waarom voor verzoeker en verzoekster samen een gemeenschappelijke lijst met schulden is opgesteld. Verder kon door verzoekers niet worden verklaard waarom men ondanks de afzonderlijke schuldenlast één gemeenschappelijk schuldregeling voor alle schuldeisers heeft aangeboden.
Verweerster I en verweerster II hebben enkel een vordering op verzoekster en niet op verzoeker. Dit brengt met zich mede dat de rechtbank in het kader van artikel 287a Fw verweerster I en verweerster II enkel kan bevelen in te stemmen met een schuldregeling die door verzoekster vóór indiening van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aan enkel haar schuldeisers is aangeboden. Nu er namens uitsluitend verzoekster geen schuldregeling is aangeboden en slechts een gezamenlijke schuldregeling is aangeboden is de rechtbank van oordeel dat een juridische grondslag ontbreekt voor bedoeld bevel aan verweerster I en verweerster II.
Daar komt nog bij dat, nu niet duidelijk is welk deel van de op de gemeenschappelijke schuldenlijst opgenomen schulden aan verzoekster toebehoort, onvoldoende is gebleken dat de overige schuldeisers (van verzoekster) door de weigering van verweerster I en verweerster II om met de voorgestelde schuldregeling in te stemmen in hun belangen zijn geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden verzoeker en verzoekster ieder een afzonderlijke schuldregeling aan hun eigen schuldeisers moeten aanbieden.
Gelet op de periode waarover de aangeboden schuldregeling zich uitstrekt (3 jaar), welke periode overeenkomt met de periode van schuldsaneringsregeling bij toelating van verzoeker en verzoekster tot de schuldsaneringsregeling, oordeelt de rechtbank tevens dat noch verzoeker noch verzoekster door de weigering van verweerster I en verweerster II om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling in hun belangen wordt geschaad. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er geen wezenlijk verschil zal zijn in de op verzoekers rustende verplichtingen gedurende die 3 jaar.
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
Op grond van het vorengaande wijst de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, inhoudende verweerster I en verweerster II te bevelen in te stemmen met de namens verzoeker en verzoekster aangeboden schuldregeling, af. Dit brengt tevens mee dat de in dit kader door verzoekers verzochte kostenveroordeling zal worden afgewezen.
Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
Gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie juncto artikel 284 lid 2 Fw, is de rechtbank bevoegd de hoofdprocedures te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker en verzoekster in Nederland ligt.
Het verzoekschrift van verzoeker en verzoekster voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat zowel verzoeker als verzoekster verkeren in de toestand van opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat niet zal kunnen worden voortgegaan met betaling van schulden. Ten aanzien van beiden is verder voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 Fw dan wel aan het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw. Van een grond voor afwijzing van de verzoeken is niet gebleken.
Het vorengaande leidt tot de volgende beslissingen.
?wijst het verzoek dwangakkoord af;
?wijst het daarmee samenhangende verzoek tot kostenveroordeling af;
verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling;
?spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker]
geboren [ ] te [ ],
wonende te [ ], [ ],
[verzoekster]
geboren op [ ] te [ ]
wonende te [ ], [ ],
?benoemt tot rechter-commissaris mr. E. Loesberg,
en tot bewindvoerder mevrouw mr. M.C. Ording,
gevestigd te Postbus 2062
3800 CB Amersfoort;
?geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaars gerichte brieven en telegrammen;
?verstaat dat alle gelegde bijzondere beslagen ten tijde van dit vonnis met onmiddellijke ingang worden geschorst, in afwachting van nadere instructies zijdens de bewindvoerder;
?kent, bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregelingen aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe ter hoogte van het in artikel 2 lid 2 en lid 3 van het Besluit Salaris Bewindvoerder aangegeven minimum salaris.
Gewezen door mrs. P.A.M. Penders, P.P.M van der Burgt en M.G.A. Poelman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.