RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2009
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde H. Sanders en C.H.J.M. Voet,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert,
verweerder,
gemachtigde M. van Zutven.
Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft verweerder aan eiseres ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van € 382,84 per vier weken voor de periode van 15 november 2007 tot en met 15 november 2008. Het pgb is gebaseerd op de indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz) voor huishoudelijk hulp voor 4,5 uur per week, waardoor eiseres wordt ingedeeld in klasse 3 (4 tot 6.9 uur per week).
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 mei 2008 gegrond verklaard. Verweerder acht huishoudelijke hulp voor 6 uur per week geïndiceerd, waardoor eiseres onverminderd wordt ingedeeld in klasse 3 in de periode van 15 november 2007 tot en met 15 november 2008.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het geding is behandeld op de zitting van 13 januari 2009, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Na sluiting van de behandeling ter zitting is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heropend en verweerder verzocht om nadere informatie te verschaffen omtrent de wijze waarop binnen de gemeente toepassing wordt gegeven aan het overgangsrecht van artikel 41 van de Wmo. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2009 gereageerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen buiten zitting.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft lichamelijke beperkingen als gevolg van fibromyalgie en artrose. Ze woont samen met haar echtgenoot en twee kinderen. Vanaf 2003 heeft eiseres een indicatie voor huishoudelijke verzorging klasse 4 (7-9,9 uur per week) gehad.
Op 1 oktober 2007 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo, naar de klasse 4. Verweerder heeft het Ciz gevraagd een medisch advies uit te brengen. Blijkens het advies van het Ciz van 12 oktober 2007 wordt eiseres in staat geacht een aantal lichte huishoudelijke taken, zoals het opruimen in huis en het stoffen, te verrichten. Ook het opvouwen van de was en eten koken kan eiseres zelf. Het Ciz heeft vastgesteld dat de partner van eiseres overbelast is. Beide kinderen zijn bekend met psychische stoornissen en gedragsstoornissen. De zoon is daarnaast bekend met een ziekte van het ademhalingsstelsel. Beide kinderen hebben als gevolg daarvan beperkingen en participatieproblemen wat betreft de sociale redzaamheid, het huishoudelijke en maatschappelijke leven en sociale relaties. Het Ciz heeft geadviseerd aan eiseres huishoudelijke hulp toe te kennen voor 4,5 uur. De huishoudelijke hulp is bedoeld voor zwaar huishoudelijk werk en strijken. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
3. Naar aanleiding van het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft verweerder aan Trivium Adviesbureau voor zorgvraagstukken gevraagd een nader medisch advies uit te brengen. Op 13 februari 2008 heeft de arts van Trivium advies uitgebracht. De arts heeft ten behoeve van het onderzoek een huisbezoek bij eiseres afgelegd en informatie ingewonnen bij de GGZ Boxmeer en de huisarts. De arts van Trivium heeft vastgesteld dat het om een zwaar belast echtpaar gaat. Er is geen mantelzorg en het netwerk is klein. De arts acht een indicatie voor huishoudelijke hulp ter voorkoming van verdere overbelasting en om het echtpaar te ontlasten zeker aan de orde. Volgens de arts komt dit neer op overname van lichte taken in het huishouden (1,5 uur per week) en zware taken in het huishouden (3 uur per week). De arts acht geen indicatie voor een half uur extra bij de lichte en zware taken in het huishouden aanwezig, omdat ondanks de aanwezige luchtwegklachten bij de zoon, een eventuele allergie niet kon worden geobjectiveerd. De arts komt tot een totaal van 4,5 uur per week huishoudelijke hulp. De arts van Trivium acht geen indicatie voor de verzorging van kleding/linnengoed aanwezig omdat, met enig toezicht en sturing van eiseres, beide kinderen en haar partner hun bijdrage hieraan kunnen leveren. Eiseres zelf kan zittend strijken, desnoods in etappes. Evenmin acht de arts een indicatie aanwezig voor de dagelijkse organisatie van het huishouden, omdat eiseres volledig compos mentis is en bijvoorbeeld de regiefunctie vanuit een stoel kan uitoefenen.
4. De commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Mill en Sint Hubert heeft geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de uitgebrachte medische adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, noch dat de conclusies van de medische adviezen onjuist zijn. De commissie vindt wel, gelet op het verschil in wijze van indiceren in beide adviezen, dat verweerder had moeten uitgaan van een indicatie van 6 uur. Deze 6 uur zijn opgebouwd uit 1,5 uur voor licht huishoudelijk werk, 1,5 uur voor de wasverzorging en 3 uur voor zwaar huishoudelijk werk. Gelet op de inhoud en strekking van de uitgebrachte adviezen, ziet de commissie geen aanleiding voor een verdere uitbreiding van de uren.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften besloten huishoudelijke hulp voor 6 uur per week te indiceren.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij is van mening dat zij recht heeft op een indicatie voor 8 uur, waarmee zij van de klasse 3 naar de klasse 4 zou gaan. Eiseres heeft naar voren gebracht dat 6 uur voor licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk en de was al zijn toegekend, maar dat er niet meer gesproken wordt over 30 minuten voor de dagelijkse organisatie van het huishouden, 30 minuten extra bij licht huishoudelijk werk en 30 minuten extra bij zwaar huishoudelijk werk in verband met de luchtwegklachten van de zoon en de aanwezigheid van een hond en 30 minuten extra bij het wassen in verband met de leeftijd van de zoon (15 jaar). Volgens eiseres zijn nog niet alle relevante gegevens meegenomen in het stellen van de indicatie. Alle gegeven bij elkaar genomen zou er volgens eiseres recht bestaan op een indicatie voor 2 uur meer dan nu het geval is. Hierbij komt dan volgens eiseres nog een extra indicatie van klasse 1-2 in verband met de psychosociale problematiek van de kinderen. Het totaal zou dan op klasse 5-6 uitkomen. Eiseres geeft aan dat zij in het verleden is geïndiceerd voor klasse 4 en dat zij altijd goed is uitgekomen met 8 uur aan huishoudelijke hulp. Eiseres zou nu dan ook graag zien dat de indicatie herzien wordt en ze een indicatie krijgt voor klasse 4.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Ingevolge het overgangsrecht als bepaald in artikel 41, vierde lid, van de Wmo wordt op een aanvraag om huishoudelijke verzorging door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont, tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, een beslissing genomen overeenkomstig de regels zoals die voor de inwerkingtreding van deze wet op deze verzorging van toepassing waren, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
9. De verordening als genoemd in artikel 5, betreft de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Mill en St. Hubert (hierna: de verordening), die in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert op 6 september 2007 is vastgesteld.
10. De rechtbank stelt vast dat op de aanvraag van eiseres van 1 oktober 2007, bij besluit van 26 oktober 2007 een beslissing is genomen, derhalve binnen de termijn van drie maanden nadat de verordening is vastgesteld. Hieruit volgt dat verweerder het besluit diende te nemen overeenkomstig de regels zoals die vóór de inwerkingtreding van de Wmo van toepassing waren, te weten de AWBZ. Derhalve kan het besluit niet in stand blijven vanwege strijd met de wet. Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard.
11. De rechtbank zal beoordelen of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
12. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
13. In artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ is bepaald dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
14. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ ( hierna: het Besluit).
In artikel 3 van het Besluit is bepaald:Huishoudelijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
15. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2009 aan de rechtbank medegedeeld dat in de onderhavige zaak aan het Ciz opdracht is gegeven een indicatieadvies uit te brengen, zoals voorheen ingevolge de AWBZ ook al het geval was. Het Ciz heeft de aanvraag getoetst aan de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden van december 2006. Deze richtlijn is gebaseerd op het Ciz-Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van april 2005 (hierna: het protocol). De Wmo richtlijn wijkt niet wezenlijk af van de richtlijnen zoals deze onder de AWBZ werden gehanteerd. Ook de tijdnormering hulp bij het huishouden is identiek gebleven. De hoogte van het pgb is in 2007 gelijk aan de tarieven van de AWBZ.
16. Uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2004 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummers AO3583 en AO3722) volgt dat verweerder, gelet op de bij hem aanwezige deskundigheid, in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt met betrekking tot de binnen het kader van de toepasselijke regelgeving bij zijn beoordeling aan te leggen indicatiemaatstaven, uiteraard behoudens voor zover geschreven of ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen daaraan in de weg staan.
17. De rechtbank stelt vast dat de aan eiseres verstrekte indicatie in overeenstemming is met het in hoofdstuk 4 van het protocol neergelegde beleid, nu naast de in het protocol neergelegde normtijden van 180 minuten voor zwaar huishoudelijk werk, 90 minuten voor licht huishoudelijk werk en 90 minuten voor de wasverzorging is toegekend. Dat geen extra tijd is geïndiceerd voor de dagelijkse organisatie van het huishouden, acht de rechtbank terecht, aangezien niet is gebleken dat eiseres ten tijde in geding niet in staat was tot het organiseren van het huishouden. De rechtbank begrijpt dat het eiseres veel tijd en energie vergt om haar dochter Sanne voortdurend aan te sturen. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit aansturen echter niet onder de organisatie van het huishouden, maar onder de indicatie ondersteunende dan wel activerende begeleiding van Sanne, waarvoor eiseres een afzonderlijk persoonsgebonden budget van het Zorgkantoor ontvangt.
18. De rechtbank ziet evenmin aanleiding extra tijd te indiceren in verband met de luchtwegklachten van zoon Roel en het extra wassen voor zoon Roel in verband met zijn leeftijd. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat al een ruime indicatie is vastgesteld, nu in het voordeel van eiseres is afgeweken van twee onafhankelijke adviezen, door uit te gaan van 6 uur benodigde zorg in plaats van de in die adviezen genoemde 4,5 uur. Niet is gebleken dat deze indicatie niet toereikend zou zijn voor de leefeenheid van eiseres. In dit verband merkt de rechtbank op dat de gegeven indicatie voor een klasse van 4 tot 6,9 uur per week ruimte biedt om meer tijd dan de volgens verweerder benodigde 6 uur te besteden. Voorts merkt de rechtbank op dat een normtijd van 90 minuten voor de wasverzorging ruim is, gelet op het gegeven dat eiseres ten tijde in geding zelf de was in de wasmachine en droger kon doen en de was kon vouwen en eventueel zittend kon strijken.
19. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu uit de brief van de gemachtigde van eiseres van 22 januari 2009 blijkt dat de verleende rechtshulp niet kan worden aangemerkt als ‘kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’ als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
21. Wel zal de rechtbank bepalen dat het griffierecht door de gemeente Mill en Sint Hubert aan eiseres moet worden vergoed.
22. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- gelast de gemeente Mill en Sint Hubert aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2009.
Belanghebbenden kunnen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.