ECLI:NL:RBSHE:2009:BH7954

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-626
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening tegen heiwerkzaamheden in Stadionkwartier Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 maart 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, een omwonende van het Stadionkwartier in Eindhoven, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door de burgemeester en wethouders om de heiwerkzaamheden met vibropalen stil te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geluidsoverlast door de genomen maatregelen tot aanvaardbare proporties was teruggebracht, hoewel er op enig moment ernstige trillingshinder kon optreden. De rechter overwoog dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de gebruikte methode van heien niet te verbieden, mede omdat er geen geschikte alternatieve heimethode beschikbaar was. Bovendien werd er tijdelijke vervangende woonruimte aangeboden aan omwonenden met gezondheidsklachten, wat de belangenafweging van de gemeente versterkte. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de omwonenden niet zwaarder wogen dan de belangen van de gemeente en de betrokken partijen bij de voortgang van de bouwwerkzaamheden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/626
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2009
inzake
[verzoeker],
te Eindhoven,
verzoeker,
[gemachtigde]
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
[gemachtigde]
Aan het geding hebben als partij deelgenomen
1. [belanghebbende], [gemachtigde], en
2. [belanghebbende], [gemachtigde]
belanghebbenden.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoeker om met toepassing van artikel 4.10 van de Bouwverordening gemeente Eindhoven (hierna: de Bouwverordening) handhavend op te treden tegen de overmatige hinder die wordt veroorzaakt door de gehanteerde werktuigen bij de bouwwerkzaamheden in het Stadionkwartier.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 februari 2009 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 16 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter, in aanwezigheid van partijen, een onderzoek ter plaatse ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 maart 2009, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als deskundigen, meegebracht door verzoeker zijn verschenen ing. [deskundige] en ing. [deskundige]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigden] Belanghebbende sub 1 is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigde] Als deskundigen meegebracht door belanghebbende sub 1 zijn verschenen ing. [deskundigen] Belanghebbende sub 2 is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigde]
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. In het Stadionkwartier in de nabijheid van verzoekers woning wordt momenteel krachtens een aan belanghebbende sub 1 verleende bouwvergunning een complex van 498 woningen met parkeergarage opgericht. In januari 2009 is begonnen met de daarvoor noodzakelijke heiwerkzaamheden. De verwachting is dat deze nog tot begin mei 2009 zullen voortduren.
3. In deze zaak draait het om de vraag of verweerder mag afzien van het nemen van maatregelen tegen de gebezigde methode van heien. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat deze methode, waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenaamde vibropalen, zodanige hinder veroorzaakt, dat verweerder toepassing dient te geven aan zijn bevoegdheid deze methode van heien te verbieden, neergelegd in artikel 4.10, derde lid, van de Bouwverordening. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat verweerder, onder oplegging van een dwangsom, wordt opgedragen deze wijze van heien alsnog te verbieden.
Standpunten van partijen
4. Aan het verzoek heeft verzoeker – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft er allereerst op gewezen dat als gevolg van het heien de als gangbaar geaccepteerde normen voor geluid- en trillingshinder worden overschreden.
Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of het bouwplan ook gerealiseerd kan worden met behulp van een andere, minder hinder veroorzakende heimethode.
Tenslotte heeft verzoeker betoogd dat verweerder de fininanciële belangen bij de verwezenlijking van het bouwplan ten onrechte zwaarder laat wegen dan zijn belang als omwonende om gevrijwaard te blijven van ernstige, voor de gezondheid schadelijke hinder.
5. Verweerder, daarin bijgestaan door belanghebbenden, stelt zich op het standpunt dat voor de thans gebezigde heimethode geen geschikt alternatief bestaat. Voorts zijn door belanghebbenden, daartoe aangeschreven door verweerder, reeds de nodige maatregelen getroffen om de hinder die de gebruikte heimethode met zich brengt zo veel mogelijk te beperken. Zo zijn de hei-installaties voorzien van een geluiddempende heimantel en is tussen de bouwplaats en de omliggende woningen inmiddels een geluidwerende voorziening aangebracht, bestaande uit gestapelde zeecontainers. Als gevolg hiervan is de geluidsbelasting op de gevel van verzoekers woning inmiddels teruggebracht tot een aanvaardbare omvang, aldus verweerder.
Met betrekking tot de door verzoeker in zijn woning ondervonden trillingshinder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de in de woning van verzoeker geconstateerde waarden vooralsnog blijven binnen de streefwaarden die worden genoemd in de publicatie van de Stichting Bouwresearch (SBR) ‘Hinder voor personen in gebouwen, meet en beoordelingsrichtlijnen’. Op grond daarvan acht verweerder op dit moment nog geen sprake van ernstige trillingshinder. Verweerder erkent dat de intensiteit van de trillingen, naarmate de heiwerkzaamheden zich meer in de richting van verzoekers woning zullen verplaatsen, zullen toenemen tot een niveau dat naar verwachting de waarden, genoemd in de SBR-publicatie, zal overschrijden. Deze overschrijding zal in tijd echter beperkt zijn. In aanmerking genomen dat aan verzoeker, net als aan andere omwonenden die als gevolg van de heiwerkzaamheden gezondheidsklachten hebben, tijdelijk vervangende woonruimte wordt geboden, legt die overschrijding in de visie van verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om stillegging van de werkzaamheden te rechtvaardigen. Daarbij heeft verweerder ook uitdrukkelijk betrokken de belangen van zowel belanghebbenden als de gemeente Eindhoven bij de voltooiing van het onderhavige, omvangrijke woningbouwproject.
Juridisch kader
6. Ingevolge artikel 4.10, derde lid, van de Bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders het gebruik van een werktuig, dat schade of ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt of kan veroorzaken, verbieden.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit artikellid geen nadere criteria worden genoemd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of sprake is van ernstige hinder als daarin bedoeld. Gelet op de onbepaaldheid van dit begrip moet verweerder geacht worden bij de invulling daarvan een zekere beoordelingsruimte te hebben die de rechter slechts marginaal mag toetsen. Met andere woorden, het staat de voorzieningenrechter niet vrij om zijn opvatting over wat ernstige hinder precies inhoudt, zonder meer in de plaats te stellen van de opvatting daarover van verweerder. Hij dient de opvatting van verweerder met een zekere afstand te beoordelen.
8. Echter, ook indien de hinder die de gebezigde heimethode met zich brengt, als ernstig moet worden gekwalificeerd, is verweerder niet zonder meer gehouden toepassing te geven aan zijn bevoegdheid deze wijze van heien te verbieden. Toepassing van die bevoegdheid is in voornoemde bepaling van de Bouwverordening niet dwingend voorgeschreven, zodat verweerder ook in dat kader beleidsvrijheid toekomt. Dit brengt mee dat voor rechterlijk ingrijpen in de door verzoeker gewenste zin ook in zoverre slechts plaats is, indien geoordeeld zou moeten worden dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
9. De hiervoor geschetste beoordelingsruimte en beleidsvrijheid tot uitgangspunt nemend, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
De mate van hinder
10. Allereerst stelt de voorzieningenrechter, mede op grond van zijn eigen waarneming ter plaatse, vast dat de heiwerkzaamheden vanuit de woning van verzoeker duidelijk merkbaar zijn. Zo is het heien binnenshuis duidelijk hoorbaar. Ook de trillingen die het heien veroorzaakt zijn duidelijk waarneembaar. Dat de heiwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op verzoekers geestelijke en lichamelijke welbevinden acht de voorzieningenrechter dan ook niet onaannemelijk. De door verzoeker gestelde geestelijke en lichamelijke klachten als gevolg van de inmiddels wekenlange blootstelling aan deze hinder, kunnen dan ook als reëel worden aangemerkt.
11. Daarbij dient wel bedacht te worden dat de uit gestapelde zeecontainers bestaande geluidwerende voorziening onlangs op volle sterkte is gebracht. Aannemelijk is geworden dat hierdoor, alsmede door de overige geluidsbeperkende maatregelen, de geluidhinder ter hoogte van verzoekers woning inmiddels tot aanvaardbare proporties is teruggebracht. Verweerder heeft hierbij aansluiting mogen zoeken bij de streefwaarden die zijn opgenomen in de Circulaire bouwlawaai 1991, van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op grond van die circulaire geldt, naar tussen partijen niet in geschil is, voor langdurige geluidsbelasting als gevolg van bouwwerkzaamheden een geluidsbelasting op de gevels van woningen van Leq 60 db(A). Uit recente geluidsmetingen ter hoogte van de woning van verzoeker, deels verricht in de aanwezigheid van de voorzieningenrechter, kan worden afgeleid dat deze waarde niet dan wel nauwelijks wordt overschreden. Verzoeker heeft overigens verklaard, dat hij niet zozeer het door het heien veroorzaakte geluid, als wel de veroorzaakte trillingen als hinderlijk ervaart.
12. Met betrekking tot de beoordeling van de aanwezige en nog te verwachten trillingshinder als gevolg van de huidige heimethode heeft verweerder aansluiting gezocht bij de waarden neergelegd in de meergenoemde SBR-publicatie. Door verzoeker is de bruikbaarheid van deze publicatie als medebepalend toetsingskader niet betwist, zodat ook de voorzieningenrechter van de bruikbaarheid ervan uitgaat. Op grond van recente, in opdracht van verweerder verrichte metingen bij een tweetal nabijgelegen woningen leidt verweerder af dat momenteel in de woning van verzoeker geen sprake is van overschrijding van de in de SBR-publicatie voor langdurig voorkomende trillingen gestelde streefwaarde. Verweerder erkent dat als gevolg van het naderbij komen van de heiwerkzaamheden (ten tijde van de metingen vonden zij op ongeveer 80 meter afstand plaats) de trillingen deze streefwaarden zullen overschrijden. Zelfs een tijdelijke overschrijding van de zogenaamde ‘grenswaarde voor schade’ acht verweerder niet uitgesloten wanneer de heiwerkzaamheden bij verzoeker ‘voor de deur’ plaatsvinden. Verweerder acht deze tijdelijke overschrijding, gelet op de afwezigheid van een alternatieve heimethode en de met de realisering van het bouwplan gemoeide belangen, niet onaanvaardbaar.
Tegenover de resultaten van de in opdracht van verweerder uitgevoerde metingen heeft verzoeker een rapport gesteld van de hand van [deskundige], universitair docent grondmechanica aan de Technische Universiteit Delft. In dit rapport wordt op grond van in de woning van verzoeker verrichte metingen geconcludeerd dat reeds nu de streefwaarden voor langdurige trillingen worden overtreden.
Bij dit rapport zijn door verweerder de nodige kanttekeningen geplaatst, waarvan de belangrijkste is dat het door verzoeker overgelegde rapport onvoldoende meetgegevens bevat. Hierdoor kan uit het rapport niet worden afgeleid wat de voor toetsing aan de SBR-publicatie noodzakelijke gemiddelde trillingssterkte bedraagt. Gelet hierop kent verweerder aan dit rapport geen waarde toe.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker de stelling van verweerder over de bruikbaarheid van het rapport van [deskundige] niet, althans niet in voldoende mate heeft weersproken. Derhalve worden de door verweerder ingebrachte meetgegevens tot uitgangspunt genomen. Overigens vloeit ook uit die meetgegevens voort, zoals verweerder heeft erkend, dat in de woning van verzoeker op enig moment een zodanige overschrijding van de in SBR-publicatie neergelegde normen kan worden verwacht, dat ernstige trillingshinder zal worden ondervonden.
De belangenafweging
14. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verweerder, alle betrokken belangen afwegend, in die overschrijding redelijkerwijs aanleiding had behoren te zien de gebruikte heimethode te verbieden.
15. In dit verband is allereerst van belang of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen andere, minder overlast veroorzakende heimethode beschikbaar is.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder onder meer naar het rapport van 9 maart 2009, afkomstig van ABT, adviseurs in bouwtechniek. Dit rapport bevestigt de reeds door belanghebbenden ingenomen stelling dat alternatieve heimethoden, met name die waarbij gebruik wordt gemaakt van een techniek bestaande uit boren, niet althans in belangrijke mate minder geschikt zijn, vanwege de bijzondere bodemgesteldheid ter plaatse. Als gevolg van die bodemgesteldheid brengt vrijwel elke methode waarbij geboord wordt, risico’s van grondwaterverplaatsing met zich, die de veiligheid of de uitvoerbaarheid van het bouwplan in gevaar kunnen brengen.
Hetgeen verzoeker tegenover dit rapport heeft gesteld is onvoldoende voor de gevolgtrekking dat verweerder niet van de bevindingen, neergelegd in het rapport van ABT mocht uitgaan. Met name ontbreekt in de door verzoeker ter zake overgelegde producties – waaruit zou kunnen worden afgeleid dat andere heibedrijven wel mogelijkheden zien het werk met een boortechniek te klaren – een voldoende duidelijke weerlegging van de in het rapport van ABT besproken risico’s.
Dat de ook nog genoemde methode van heien met zogenaamde fluisterpalen, afkomstig van de firma Betonson een reëel alternatief is, is evenmin aannemelijk geworden. Niet is komen vast te staan dat deze zeer recent op de markt gebrachte heimethode technisch al zo ver is ontwikkeld,dat deze toepasbaar is op de schaal zoals hier aan de orde.
Verweerder mocht bij zijn besluitvorming derhalve uitgaan van het ontbreken van een andere methode van heien dan thans wordt toegepast.
16. Op basis hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet getuigt van een zodanig onevenwichtige afweging van de betrokken belangen dat deze de marginale rechterlijke toets niet kan doorstaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder er blijk van heeft gegeven de belangen van omwonenden nadrukkelijk bij zijn besluitvorming te hebben betrokken. Zo heeft verweerder de GGD ingeschakeld om gezondheidsklachten van omwonenden te inventariseren, hetgeen heeft geleid tot het aanbieden van tijdelijke vervangende woonruimte aan omwonenden met gezondheidsklachten. Ook aan verzoeker is een dergelijk aanbod gedaan. Uit de door de GGD opgestelde rapportage blijkt bovendien niet dat de door omwonenden ervaren overlast zal leiden tot ernstige, blijvende gevolgen voor de gezondheid. Verder heeft verweerder grote waarde mogen hechten aan het belang van belanghebbenden bij het ononderbroken voortzetten van de bouwwerkzaamheden. Aannemelijk is dat het onderbreken van de werkzaamheden voor hen aanzienlijke financiële schade met zich zal brengen. Bovendien kan, bij het ontbreken van een alternatieve heimethode, niet uitgesloten worden dat het bouwplan uiteindelijk niet gerealiseerd zal kunnen worden. In dit verband heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat met het bouwplan, dat onder meer voorziet in de oprichting van een groot aantal woningen, uitvoering wordt gegeven aan de op de gemeente Eindhoven rustende taakstelling op het gebied van woningbouw. Aldus is met het bouwplan ook een gemeentelijk en maatschappelijk belang gemoeid.
Conclusie
17. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet te verwachten is dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheden geen aanleiding.
18. Beslist wordt dan ook als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2009.
?