RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2009
[eiser A], thans wonende te [plaats],
en [eiser B], wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde mr. R.E. Izeboud,
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2004 heeft verweerder de door eisers ingediende verzoeken om vergoeding van planschade afgewezen.
Verweerder heeft de tegen dit besluit gemaakte bezwaren bij besluit van 5 juli 2005 gegrond verklaard, voor zover het de bezwaren betreffende de voorzienbaarheid van de planologische wijziging betreft, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2006 (zaaknummers AWB 05/2634 en AWB 05/2635) heeft de rechtbank de door eiseres tegen dat besluit ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2007 (zaaknummer 200606983/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de bij de rechtbank ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 5 juli 2005 vernietigd.
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers beslist en daarbij het besluit van 21 september 2004 tot afwijzing van de verzoeken om planschade gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 november 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 december 2008, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. I. de Leeuw.
1. Aan de orde is of verweerder op goede gronden de verzoeken van eisers om vergoeding van planschade heeft afgewezen en dat besluit bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
2. Het college van burgemeester en wethouders van verweerders gemeente heeft, bij besluit van 21 december 2000, vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan "Antoniegaarde", vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor de herbouw van woongebouw Antoniegaarde, ten noordwesten van de percelen van eisers. Op 12 maart 2002 heeft verweerder het (postzegel)bestemmingsplan "Antoniegaarde" vastgesteld. Dit plan is door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant goedgekeurd op 11 juni 2002.
De vrijstelling en het bestemmingsplan beogen de oprichting van een woongebouw, met een maximale bouwhoogte van ongeveer 8,7 meter (inclusief dakopbouw 9,96 meter), op een afstand van minimaal ongeveer 5 meter van de percelen van eisers mogelijk te maken.
3. De gronden direct ten noordwesten van de percelen van eisers zijn in het bestemmingsplan "Antoniegaarde" bestemd tot "Verblijf (Vb)". De ten opzichte van de percelen van eisers daarachter gelegen gronden zijn, vanaf een afstand van ongeveer 5 tot 15 meter vanaf de perceelsgrens met deze percelen, bestemd tot "Wonen (W)". De bestemmingsgrens van deze laatste bestemming valt samen met het bouwvlak. Volgens een aanduiding op de plankaart bedraagt het maximale bebouwingspercentage binnen dit bouwvlak 100.
4. In artikel 7, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van het plan, indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 5 meter bedragen.
5. De ABRS heeft in haar uitspraak van 28 maart 2007, duidend op dit artikelonderdeel, geoordeeld dat de rechtbank, evenals verweerder, ten onrechte niet had onderkend dat het bestemmingsplan "Antoniegaarde" voor eisers een planologische verslechtering ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad- Oost" opleverde, omdat dat plan het, anders dan het voorheen geldende plan, mogelijk maakt de bestemmings- en bouwgrens van de bestemming "Wonen (W)" 5 meter in de richting van de percelen van eisers te verschuiven.
6. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) en de Commissie van advies voor de bezwaarschriften (de Commissie) opnieuw gevraagd om hem van advies te dienen. Verweerder heeft, bij het bestreden besluit, de bezwaren van eisers, in overeenstemming met het nader advies van de SAOZ van 19 juni 2007 en het advies van de Commissie van 18 juli 2007, ongegrond verklaard.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, in navolging van de SAOZ in haar advies van 19 juni 2007, op het standpunt gesteld dat van een planologische verslechtering geen sprake is, omdat toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Er is volgens verweerder sprake van een recent bestemmingsplan, zodat de weergave op de plankaart van de werkelijke toestand van het terrein is geschied op basis van een actuele en nauwkeurige kadastrale ondergrond. Volgens verweerder zou overigens, uitgaande van de meest nadelige invulling van de bestemming "Wonen" in het bestemmingsplan "Antoniegaarde", de bebouwing, met gebruikmaking van artikel 7, aanhef en onder b, ten opzichte van de bebouwing die mogelijk zou zijn op grond van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost", 1 meter dichterbij de percelen van eisers kunnen worden gerealiseerd. In navolging van de SAOZ, acht verweerder de realisering van een woongebouw met vensters op 2 meter afstand van de perceelsgrens - de minimumafstand die op grond van het Burgerlijk Wetboek moet worden aangehouden - aannemelijker dan de realisering van een woongebouw zonder vensters tegen de perceelsgrens.
8. Verweerder had volgens eisers niet opnieuw de SAOZ, maar een andere instantie om aanvullend advies moeten vragen.
Verder zijn eisers de mening toegedaan dat verweerder, gelet op de uitspraak van de ABRS van 28 maart 2007, geen ruimte meer had om tot het oordeel te komen dat van een planologische verslechtering geen sprake is.
Volgens eisers is er overigens wel degelijk sprake van een planologische verslechtering, omdat:
- verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit concrete geval de plankaart overeenkomt met de werkelijke situatie. Verweerder heeft dit niet met meetkundige gegevens gestaafd. Als het gebruik maken van kadastrale gegevens de garantie zou bieden dat de plankaart overeenstemt met de werkelijkheid, zou de vrijstellingsbepaling overigens zinledig zijn.
- anders dan de SAOZ betoogt, met toepassing van artikel 3 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" geen verschuiving mogelijk was van bebouwingsvlakken, omdat de bestemmingsgrenzen van de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Maatschappelijke doeleinden" samenvielen. Eisers konden dan ook niet worden geconfronteerd met hoofdbebouwing tot op circa 3 meter van hun perceelsgrenzen.
- artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek niet in de weg staat aan het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 7 van het bestemmingsplan "Antoniegaarde", omdat dit artikel niet de mogelijkheid uitsluit om bebouwing op te richten voorzien van vensters met melkglas of met een blinde gevel ter hoogte van de percelen van eisers. Bebouwing tot tegen de erfgrens is dan ook een reële mogelijkheid.
- ook gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" - welk onderdeel vrijstelling mogelijk maakt voor bijgebouwen van 50 m2 en praktijkruimten van 90 m2 buiten het bouwvlak en in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid van bebouwing tot op de erfgrens.
9. De rechtbank deelt niet de opvatting van eisers dat verweerder niet de SAOZ om een nader advies mocht vragen. De SAOZ is, volgens vaste jurisprudentie van de ABRS, te beschouwen als een onafhankelijk deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag volgens die jurisprudentie in beginsel op de juistheid van die adviezen vertrouwen.
De rechtbank vermag niet in te zien dat de enkele omstandigheid dat het standpunt van verweerder dat geen sprake was van een planologische verslechtering niet door de ABRS werd gedeeld, ertoe zou moeten leiden dat verweerder niet opnieuw aan de SAOZ advies zou mogen vragen en zich niet op het aanvullende advies zou mogen baseren, ook al was het standpunt van verweerder gebaseerd op het eerste advies van de SAOZ. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de in rechtsoverweging 5 genoemde uitspraak van de ABRS niet volgt dat het advies van de SAOZ niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of daaraan inhoudelijk dusdanige gebreken kleefden dat verweerder dit advies uit zorgvuldigheidsoverwegingen niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
10. Evenmin volgt de rechtbank eisers in hun opvatting dat het verweerder niet meer vrijstond om te concluderen dat van een planologische verslechtering geen sprake is en zich bij de totstandkoming had moeten beperken tot de vraag welke schade eisers hebben geleden.
Uiteraard is een bestuursorgaan, na vernietiging van een beslissing op bezwaar na een ingesteld hoger beroep, gehouden om bij de heroverweging naar aanleiding van het bezwaar het oordeel van de ABRS in acht te nemen. De rechtbank leidt uit de overwegingen van de in rechtsoverweging 5 genoemde uitspraak van de ABRS af dat er, zolang niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat van de in artikel 7, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" geen gebruik meer kan worden gemaakt, bij de planologische vergelijking vanuit moet worden gegaan dat alsnog vrijstelling kan worden verleend. Dit impliceert dat verweerder, bij de heroverweging naar aanleiding van het bezwaar, alsnog kon bezien in hoeverre die toepassing op dat moment nog mogelijk was.
11. Blijkens de door eisers in het geding gebrachte taxatierapporten van Lelieveld Makelaardij van 26 januari 2003 ([adres 1]) en 8 april 2003 ([adres 2]) was - op respectievelijk 18 november 2002 en 16 januari 2003 - aan de achterzijde van de percelen de oplevering van een bejaardenhuis aanstaande. Met betrekking tot deze nieuwbouw van "Antoniegaarde" wordt in de taxatierapporten opgemerkt dat deze is gelegen op ongeveer 5 meter afstand van de perceelsgrens.
Vergelijking van de plankaart van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" met de bouwtekeningen van het bouwplan waarvoor destijds vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO is verleend, leert dat met de oprichting van het gebouw "Antoniegaarde" maximaal invulling is gegeven aan de bestemming "Wonen (W)" binnen het desbetreffende bestemmingsvlak.
Onder deze omstandigheden ligt het niet in de rede dat een vrijstelling als bedoeld in artikel 7, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" er ooit nog toe zal kunnen leiden dat de bestemmingsgrens van het bestemmingsvlak "Wonen (W)" dusdanig in de richting van de percelen van eisers opschuift, dat de afstand tussen de percelen van eisers en de bestemmingsgrens aanmerkelijk minder dan 5 meter bedraagt. Daadwerkelijke meting ter plaatse zou niet tot een andere uitkomst leiden.
12. Dat eisers, naar zij hebben gesteld, na toepassing van artikel 3 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" nimmer hadden kunnen worden geconfronteerd met hoofdbebouwing tot op circa 3 meter van hun perceelsgrenzen, laat onverlet dat uit rechtsoverweging 2.7.1 van de uitspraak van de ABRS van 28 maart 2007 kan worden afgeleid dat op de gronden op een afstand van circa 3 meter achter het perceel [adres 1] en op circa 12 meter schuin achter het perceel [adres 2] een aangebouwd bijgebouw mocht worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 15 meter en over de gehele lengte van het erfvlak met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, M". Dat die bebouwing geen hoofdbebouwing is, is in de planologische vergelijking irrelevant.
13. Omdat van een aanmerkelijke verschuiving van de bestemmingsgrens van de bestemming "Wonen (W)" van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" geen sprake meer kan zijn, behoeft de grief van eiser met betrekking tot de vraag of het Burgerlijk Wetboek bebouwing tegen de erfgrens toelaat geen bespreking meer.
14. In aanmerking nemende dat met de oprichting van het gebouw "Antoniegaarde" maximaal invulling is gegeven aan de bestemming "Wonen (W)" op het desbetreffende bestemmingsvlak, behoeft ook eisers grief met betrekking tot de bouw van bijgebouwen met vrijstelling als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Antoniegaarde" geen bespreking meer.
15. De rechtbank komt, op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, tot het oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten en dat van een planologische verslechtering om die reden niet kan worden gesproken. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de verzoeken van eisers om vergoeding van planschade afgewezen en die afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd.
16. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor het geven van een last tot vergoeding van het griffierecht.
17. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. W.C.E. Winfield en mr. F.P.J.M. Otten als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2009.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.