RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2009
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven,
eiser,
gemachtigde R. Smits,
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde drs. J.J.M. Schipper.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder deels geweigerd eiser een bijdrage te verstrekken als bedoeld in het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (hierna: het Bijdragebesluit 1999).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 6 september 2007 deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 december 2008, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is of verweerders besluit van 6 september 2007, voor zover daarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
2. Op 21 december 2001 heeft eiser het opsporings- en ruimingsproject Niet Gesprongen Explosieven (NGE’s) "Noordelijke ontsluitingsroute" aangemeld. In het kader van dat project zijn opsporings- en ruimingswerkzaamheden verricht binnen de onderdelen "Noordrand Habraken" en "Noordrand Strijpsebaan". De opsporingswerkzaamheden voor het onderdeel "Noordrand Strijpsebaan" zijn gestart in week 5 van het jaar 2003 en zijn beëindigd in week 48 van het jaar 2005.
Eiser heeft de kosten van de gedurende de periode van week 25 van het jaar 2003 tot en met week 48 van het jaar 2005 binnen deze onderdelen uitgevoerde werkzaamheden, ter hoogte van in totaal € 1.866.606,67 inclusief BTW, op 24 augustus 2006 en 22 september 2006 bij verweerder gedeclareerd.
3. Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder de kosten over de jaren 2003 en 2004 van het onderdeel "Noordrand Strijpsebaan" met een totaalbedrag van € 1.792.101,30 niet vergoed, omdat de declaratie over de jaren 2003 en 2004 te laat was ingediend. Verweerder heeft een bedrag van € 70.148,53 niet vergoed, omdat in de urenstaten geen senior uitvoerder explosieven was vermeld.
Bij besluit 6 september 2007 heeft verweerder eisers bezwaar betreffende het niet vergoeden van dit laatste bedrag, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 14 maart 2007 (nummer LJN: BA0658), gegrond verklaard en het besluit van 12 december 2006 in zoverre herroepen. Voor het overige heeft verweerder dat besluit gehandhaafd. Na herberekening heeft verweerder de definitieve bijdrage voor het onderdeel "Noordrand Strijpsebaan" bij het bestreden besluit vastgesteld op € 67.054,83.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het project "Noordrand Strijpsebaan" onderdeel uitmaakt van het project "Noordelijke ontsluitingsroute" dat in 2001 is gestart en thans nog loopt. Omdat sprake is van een project met een langere doorlooptijd dan 12 maanden, had volgens verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999, de declaratie over het jaar 2003 ingediend moeten zijn vóór 1 oktober 2004 en die over het jaar 2004 vóór 1 oktober 2005. Omdat de declaraties over 2003 en 2004 pas zijn ingediend op 24 augustus 2006, zijn deze volgens verweerder te laat ingediend.
5. Eiser heeft zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat de declaratie is ingediend vóór de geldende uiterste indieningsdatum, namelijk vóór 1 oktober van het jaar na beëindiging van de opsporingswerkzaamheden.
Eiser heeft ervoor gekozen om een einddeclaratie in te dienen en geen tussendeclaraties, omdat er nog onduidelijkheid bestond over de grondslag en de inrichting van de in te dienen declaraties. De AbRS had namelijk nog geen uitspraak gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep betreffende de door hem, in het kader van het onderdeel "Noordelijke ontsluitingsroute/Muggenhol", gedeclareerde kosten voor werkzaamheden in de periode week 5 tot en met week 24 van het jaar 2003. Volgens eiser is er daarom een verschoonbare reden aanwezig op grond waarvan er van de termijn voor het indienen van declaraties mocht worden afgeweken. Bovendien wijkt deze gang van zaken niet af van de indiening van de totaaldeclaratie over de jaren 2001 (week 50) tot en met 2003 (week 24). Deze declaratie is door verweerder wel geaccepteerd. Het bedrag van € 1.792.101,31 dient naar de mening van eiser dan ook als declarabel bedrag te worden aangemerkt.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, kunnen aan provincies en gemeenten uit 's Rijks kas specifieke uitkeringen worden verstrekt voor de bestrijding van in de regeling van de uitkering aangeduide kosten van provincies en gemeenten.
Ingevolge artikel 17, derde lid, van deze wet, voor zover thans van belang, kunnen tijdelijke specifieke uitkeringen bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld.
7. Ingevolge artikel 24 van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 is, op opsporingen en ruimingen die vóór 1 januari 2006 in uitvoering zijn genomen, het Bijdragebesluit 1999, zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing, met uitzondering van een aantal hier niet relevante onderdelen.
8. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999 moet het bestuurorgaan, om in aanmerking te komen voor een bijdrage, de declaratie vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de opsporings- of ruimingswerkzaamheden indienen bij de verantwoordelijke minister.
Ingevolge het tweede lid van dit wetsartikel wordt bij opsporingswerkzaamheden met een doorlooptijd langer dan 12 maanden per kalenderjaar een declaratie ingediend.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden in het kader van het onderdeel "Noordrand Strijpsebaan" zijn beëindigd in week 48 van het jaar 2005 en een doorlooptijd van meer dan 12 maanden hebben gehad.
10. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij projecten met een doorlooptijd van meer dan een jaar hecht aan de indiening van declaraties per kalenderjaar, omdat daardoor, overeenkomstig de bedoeling van artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999, de verplichtingen gelijkmatig binnen komen, waardoor de kosten begrotingstechnisch beheersbaar zijn. Beëindiging van het deelproject "Noordrand-Strijpsebaan" is volgens verweerder geen beëindiging van een project als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en kan er dan ook niet toe leiden dat de declaratie in dit geval nog tot 1 oktober 2006 mocht worden ingediend.
11. Verweerder meent blijkbaar dat artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999, bij werkzaamheden met een langere doorlooptijd dan 12 maanden niet van toepassing is en eiser om die reden de declaratie over het jaar 2003 had moeten indienen vóór 1 oktober 2004 en die over het jaar 2004 vóór 1 oktober 2005.
De rechtbank kan verweerder daarin niet zonder meer volgen. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
In artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999, is aangegeven dat declaraties bij werkzaamheden die langer dan 12 maanden duren per kalenderjaar moeten worden ingediend, niet wanneer zij moeten worden ingediend. Zo valt, anders dan verweerder lijkt te menen, in dit artikellid niet te lezen dat declaraties vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de werkzaamheden moeten zijn ingediend.
Dat een declaratie per kalenderjaar moet worden ingediend, valt goed te begrijpen vanuit de gedachte dat het bedrag van de verplichtingen voor de opsporing en ruiming van explosieven overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999, jaarlijks wordt vastgesteld en het dan ook voor de hand ligt dat werkzaamheden die in een bepaald jaar zijn verricht ten laste van de begrotingsruimte voor dat jaar worden gebracht.
Aldus gelezen, is het verdedigbaar aan te nemen dat de kosten van werkzaamheden die langer dan 12 maanden duren, gerubriceerd per kalenderjaar, moeten worden ingediend vóór 1 oktober van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de werkzaamheden zijn beëindigd, hetgeen eiser in dit geval ook heeft gedaan.
12. De omstandigheid dat verweerder, naar door eiser is gesteld en door verweerder niet is weersproken, eerder op dezelfde wijze een declaratie heeft ingediend voor werkzaamheden in het kader van de opsporing en ruiming van explosieven binnen het onderdeel "Noordelijke ontsluitingsroute/Muggenhol" in de jaren 2001, 2002 en 2003 en verweerder tot vergoeding van een deel van die in 2003 gedeclareerde kosten is overgegaan, kan erop wijzen dat verweerder aanvankelijk ook dit standpunt huldigde. De omstandigheid dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, de wijze van declareren geen onderdeel heeft gevormd van het geschil bij de AbRS over dat onderdeel, laat onverlet dat verweerder dezelfde wijze van declareren in dat geval daadwerkelijk heeft geaccepteerd.
13. Het komt de rechtbank voor dat verweerder gaandeweg een andere lezing van de artikelen 13, eerste en tweede lid, van het Bijdragebesluit 1999 is gaan hanteren en dat verweerder, gezien de wijze van afrekening van het project "Noordelijke ontsluitingsroute/Muggenhol", in relatie tot het niet vergoeden van de in 2003 en 2004 gemaakte kosten van opsporings- en ruimingswerkzaamheden van het onderdeel "Noordrand Strijpsebaan" ter hoogte van € 1.792.101,30, aan die artikelonderdelen geen consistente toepassing heeft gegeven. De rechtbank acht dit, zonder nadere motivering van verweerders visie dat artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit 1999 niet van toepassing is, in strijd met de rechtszekerheid. Het bestreden besluit, waarbij het desbetreffende besluit in stand is gelaten, komt om die reden, wegens strijdigheid met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. Wel zal de rechtbank de Staat der Nederlanden opdragen eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
15. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de Staat der Nederlanden op om eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 285,--, te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mr. D.J. de Lange en mr. F.P.J.M. Otten als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2009.
?
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.