RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/2361
AWB 08/930
Uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2008
C.G. Tholen,
te Wintelre,
eiser,
gemachtigde mr. J.J. Bakker,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M. van Tijn, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Bij brief van 29 januari 2007 heeft verweerder aan eiser de visie inzake eisers re-integratie doen toekomen van de re-integratiecoach.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 8 juni 2007 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/2361.
Bij brief van 14 augustus 2007 heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 februari 2008 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 08/930.
De beroepen zijn gevoegd en behandeld ter zitting van 11 november 2008, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser ontving met ingang van 1 juli 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Bij brief van 17 januari 2007 heeft eiser verweerder verzocht bepaalde re-integratie instrumenten in te zetten, zoals de diensten van een re-integratiecoach. Naar aanleiding van dit verzoek is de re-integratievisie van 29 januari 2007 opgesteld.
<b>Met betrekking tot de zaak AWB 07/2361</b>
3. In de bezwaarprocedure heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder het re-integratietraject te laat heeft ingezet. Eiser heeft gesteld dat hij daardoor schade heeft geleden. Deze schade bestaat volgens eiser uit het verschil (30%) tussen de misgelopen inkomsten uit arbeid en zijn WW-uitkering, te rekenen vanaf de eerste werkloosheidsdag. Eiser heeft verweerder verzocht deze schade te vergoeden.
4. Bij het bestreden besluit van 8 juni 2007 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet op inhoudelijke gronden bezwaar heeft gemaakt tegen de re-integratievisie, zodat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. Met betrekking tot eisers verzoek om schadevergoeding heeft verweerder aangegeven dat dit verzoek ter kennis zal worden gebracht aan de uitkeringsafdeling. Deze afdeling zal nog een inhoudelijk besluit afgeven waartegen eiser desgewenst bezwaar kan maken.
5. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat door verweerder impliciet is gesteld dat het er niet toe doet wanneer de re-integratievisie wordt afgegeven. Eiser kan verweerder in deze stelling niet volgen. Hij wil zo spoedig mogelijk terugkeren naar werk en wil gebruik kunnen maken van alle beschikbare hulp. Eiser heeft gesteld dat de re-integratievisie voor de verzekerde niet alleen verplichtingen bevat, maar ook rechten. Eiser is in zijn recht op re-integratie geschaad omdat de re-integratie pas aan het eind van zijn werkloosheid is ingezet, in plaats van aan het begin. Eiser meent dat hij hierdoor schade heeft geleden en heeft verweerder verzocht om tot vergoeding van de schade over te gaan. Verweerder is echter in het geheel niet op dit verzoek ingegaan.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank ziet zich allereerst, ambtshalve, voor de vraag gesteld of de brief van 29 januari 2007 een besluit is en of verweerder eiser terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar tegen deze brief.
8. Krachtens artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
9. Onder rechtshandeling wordt verstaan een door een bestuursorgaan verrichte handeling, die op rechtsgevolg is gericht. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk, indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag.
10. Van rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten of verplichtingen van een of meer rechtssubjecten of wanneer verandering optreedt in de juridische status van een persoon of object of wanneer een rechtssubject in het leven wordt geroepen dan wel wanneer het bestaan van zekere rechten, verplichtingen, bevoegdheden of status bindend wordt vastgesteld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is de re-integratievisie van 29 januari 2007 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat in de re-integratievisie, onder het kopje ‘Afspraken over uw verplichtingen’, een aantal verplichtingen staat aangekruist. Ten aanzien van deze verplichtingen overweegt de rechtbank dat deze niet nieuw zijn, maar dat eiser deze verplichtingen al had. Zo volgt uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW dat eiser verplicht is om te solliciteren en blijkt uit het eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede van dit artikel dat hij verplicht is om passende arbeid te aanvaarden. Nu de re-integratievisie slechts een herhaling bevat van reeds bestaande verplichtingen, mist deze brief een rechtsgevolg en kan hij niet worden aangemerkt als een besluit.
12. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd aangegeven dat volgens haar de re-integratievisie wel een besluit is. Daarbij heeft verweerders gemachtigde (met name) gewezen op de opmerking in de re-integrativisie dat eiser de komende weken op zoek gaat naar een bureau voor een IRO-traject. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze opmerking geen verplichting behelst waaraan eiser, op straffe van een maatregel, had moeten voldoen. Naast de omstandigheid dat deze opmerking te algemeen is gesteld om te spreken van een verplichting, acht de rechtbank van belang dat deze opmerking is geplaatst onder het kopje ‘Acties van cliënt en re-integratiecoach’ en niet onder het hiervoor genoemde kopje ‘Afspraken over uw verplichtingen’. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de opmerking over het IRO-traject meer het karakter heeft van een omschrijving van door eiser te ondernemen stappen dan een daadwerkelijk op hem rustende verplichting. Hieruit volgt dat ook op dit punt niet gesproken kan worden van een op rechtsgevolg gericht besluit.
13. Voorts begrijpt de rechtbank uit eisers grieven dat hij ervan uitgaat dat hem bij de re-integratievisie bepaalde aanspraken zijn toegekend waarop hij eerder geen recht had.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het re-integratieadvies wordt enkel aangegeven dat over de periode van 29 januari 2007 tot 28 februari 2007 de dienst ‘Intensieve begeleiding’ wordt ingezet. De rechtbank vat deze mededeling op als louter informatief van aard. Noch uit het bij de re-integratievisie gevoegd gespreksverslag omtrent deze in te zetten dienst, noch uit de overige gedingstukken blijkt dat eiser met deze aangeboden dienst een bepaald (afdwingbaar) recht heeft verkregen.
14. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de re-integratievisie van 29 januari 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, bezwaar openstond. Verweerder had het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is het beroep gegrond en dient het besluit van 8 juni 2007 op andere dan de door eiser aangevoerde gronden, te worden vernietigd. Aangezien verweerder met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit kan nemen dan het gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
<b>Met betrekking tot de zaak AWB 08/930</b>
15. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank overweegt als volgt.
16. Voor de rechtbank staat vast - en tussen partijen is dit ook niet in geschil - dat verweerders brief van 14 augustus 2007 een zelfstandig schadebesluit inhoudt en betrekking heeft op een door eiser gewenste vergoeding van schade, die, volgens stelling van eiser, door verweerder veroorzaakt is binnen het kader van de uitoefening van een hem op grond van het publiekrecht toekomende bevoegdheid (namelijk: het bevorderen dat personen met een WW-uitkering worden ingeschakeld in het arbeidsproces). Aan het vereiste van de zogenoemde materiële connexiteit is dan ook voldaan. De bestuursrechter is echter slechts bevoegd over een verzoek om schadevergoeding te oordelen, indien tevens is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit. Voor het voldoen aan deze voorwaarde is vereist dat de - gestelde - schadeveroorzakende handeling een besluit betreft dat vatbaar is voor bezwaar of beroep. De schadeveroorzakende handeling moet met andere woorden een besluit zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Zoals reeds is overwogen in de zaak AWB 07/2361, kan de re-integratievisie niet als een dergelijk besluit worden aangemerkt. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan het vereiste van processuele connexiteit, zodat verweerder ook het bezwaar van eiser tegen de brief van 14 augustus 2007 niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
17. Uit het voorgaande volgt dat ook dit beroep gegrond is en het bestreden besluit, ook hier, op andere dan de door eiser aangevoerde gronden, moet worden vernietigd. Ook in deze zaak zal de rechtbank zelf voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
18. Hetgeen door eiser is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.
19. Ter informatie aan eiser merkt de rechtbank nog op dat deze uitspraak niet betekent dat eiser geen mogelijkheid heeft om de door hem gestelde schade vanwege onrechtmatig handelen of nalaten van verweerder in rechte te laten beoordelen. Als eiser dit wenst, kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser in beide zaken gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
- 2 punten voor het indienen van de beroepschriften;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 322,--
- wegingsfactor 1.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder op grond van artikel 7:15 van de Awb te veroordelen tot het betalen van de proceskosten in bezwaar, nu geen sprake is van herroeping van primaire besluiten. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nu zij eiser niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn bezwaren.
22. Wel zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiser het door hem gestorte griffierecht van twee maal € 39,00 dient te worden vergoed.
- verklaart beide beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 8 juni 2007 en 25 februari 2008;
- verklaart de door eiser gemaakte bezwaren tegen verweerders brieven van 29 januari 2007 en 14 augustus 2007 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beide vernietigde besluiten;
- wijst het verzoek van eiser om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te veroordelen tot schadevergoeding af;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ter hoogte van € 78,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 966,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en mr. A. Horst als leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier op 9 december 2008.
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>