RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2008
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.J. Smaling,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne,
verweerder,
gemachtigden mr. I. Claessens en mr. Y. Siewerts.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [exploitant], te [woonplaats].
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [adres] te [plaats] als indoor-skicentrum afgewezen.
Verweerder heeft het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar bij besluit van 18 februari 2008 ongegrond verklaard en het besluit van 28 augustus 2007 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is - gevoegd met de zaken AWB 07/1074, 07/1170, 07/1172 en 07/1213 - behandeld ter zitting van 24 oktober 2008, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als derde-belanghebbende is verschenen [exploitant], exploitant van het indoor-skicentrum aan de [adres] te [plaats].
1. Aan de orde is of verweerder heeft kunnen weigeren handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [adres] te [plaats] als indoor-skicentrum.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij deze vraag dient te beantwoorden met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die golden op het moment waarop verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. Eiseres heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [adres] als indoor-skicentrum omdat dit gebruik naar haar mening in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Leemskuilen”. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat hij van mening is dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
3. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van de regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
4. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
5. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
6. Uit voormeld artikel 5:21 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan slechts bevoegd is handhavend op te treden indien sprake is van een met enig wettelijk voorschrift strijdige situatie.
7. Ingevolge het bestemmingsplan “Leemskuilen” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Bedrijven (BII)”.
Ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf - eventueel met bijbehorende kantoorruimten - al dan niet aangebouwd aan de in artikel 4 van de planvoorschriften bedoelde bedrijfswoningen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals parkeergelegenheden en terreinafscheidingen.
Ingevolge artikel 35, lid I, van de planvoorschriften is het verboden de in artikel 3 t/m 34 van de planvoorschriften bedoelde gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
In het bestemmingsplan is weliswaar geen definitie van het begrip “Bedrijf” opgenomen maar uit de toelichting bij het bestemmingsplan valt af te leiden dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest om op gronden met de bestemming “Bedrijven (BII)” slechts nieuwvestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven toe te staan. Daar een indoor-skicentrum niet als “industrieel” dan wel “ambachtelijk” bedrijf kan worden aangemerkt, stellen eisers zich terecht op het standpunt dat de exploitatie van het skicentrum in strijd is met het bestemmingsplan.
8. Verweerder was niettemin ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bevoegd om handhavend op te treden tegen de exploitatie van het indoor-skicentrum aan de Leembaan 17a. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
9. Vast staat dat verweerder bij besluit van 20 december 2006 aan [A] - voormalig exploitante van het indoor-skicentrum - een reguliere bouwvergunning heeft verleend voor het veranderen van een bedrijfsruimte aan de [adres] ten behoeve van de vestiging van een indoor-skicentrum. Blijkens de bouwtekeningen zullen in het skicentrum onder meer een skibaan en drie rolbanen, alsmede een horecagedeelte worden gerealiseerd, geschikt voor maximaal 50 personen. Verweerder heeft deze bouwvergunning welbewust verleend met het oog op het gebruik van het pand als indoor-skicentrum. Dit gebruik moet dan ook geacht worden rechtstreeks voort te vloeien uit de door verweerder verleende bouwvergunning. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2001, LJN: AN6787.
10. Nu het besluit tot verlening van de hiervoor bedoelde bouwvergunning rechtskracht had ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, was verweerder op dat moment niet bevoegd handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand [adres] als indoor-skicentrum. Verweerder heeft dan ook terecht het verzoek om handhaving afgewezen.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
12. De rechtbank acht geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten dan wel verweerder op te dragen het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
13. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. W.C.E. Winfield als leden in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.