RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/1074
AWB 07/1170
AWB 07/1172
AWB 07/1213
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2008
1. [eiseres sub 1],
te [woonplaats],
gemachtigde mr. M.J. Smaling,
2. [eiser sub 2],
te [woonplaats],
gemachtigde mr. R.A.M. Verkoijen,
3. [eiser sub 3],
te [woonplaats],
gemachtigde mr. R.A.M. Verkoijen,
4. [eiser sub 4],
te [woonplaats],
gemachtigde mr. A.R. van Tilborg,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne,
verweerder,
gemachtigden mr. I. Claessens en mr. Y. Siewerts.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [exploitant], te [woonplaats].
Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder op haar aanvraag van 28 september 2006 een reguliere bouwervergunning verleend aan [A] te [plaats] voor het veranderen van een bedrijfsruimte ten behoeve van de vestiging van een indoor-skicentrum op het perceel kadastraal bekend [kadastergegevens], plaatselijk bekend [adres] te [plaats].
Verweerder heeft de hiertegen door eisers gemaakte bezwaren bij besluit van 13 maart 2007 gegrond verklaard, voor zover zij erover klagen dat niet uit het besluit blijkt dat voldoende onderzoek is gedaan naar de parkeerbehoefte. Verweerder heeft voorts bepaald dat op het eigen terrein van [adres] voorzien dient te worden in 14 parkeerplaatsen. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd.
Eisers hebben tegen dit besluit ieder afzonderlijk beroep ingesteld.
De zaken zijn - gevoegd met zaak AWB 08/1195 - behandeld ter zitting van 24 oktober 2008, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
[exploitant], exploitant van het indoor-skicentrum, is in persoon verschenen.
1. Aan de orde is of verweerder terecht en op goede gronden een reguliere bouwvergunning aan [A] heeft verleend voor het veranderen van een bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] ten behoeve van de vestiging van een indoor-skicentrum.
2. Blijkens de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen zullen in het indoor-skicentrum, “[naam indoor-skicentrum]” genaamd, onder meer een skibaan en drie rolbanen, alsmede een horecagedeelte worden gerealiseerd, geschikt voor maximaal 50 personen.
Eisers, allen woonachtig aan de [straat], komen tegen het bouwplan op omdat zij vrezen voor geluids- en parkeeroverlast. Zij zijn van mening dat de gevraagde bouwvergunning had moeten worden geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan en met de op grond van de gemeentelijke bouwverordening geldende parkeernorm.
3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww) - zoals dat gold ten tijde hier van belang - mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet die vergunning worden geweigerd indien het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met - samengevat - het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, of wanneer een ingevolge de Monumentenwet 1998 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening benodigde vergunning ontbreekt.
4. Deze weigeringsgronden hebben een limitatief en imperatief karakter. Dit betekent dat de gevraagde bouwvergunning moet worden geweigerd, indien zich ten aanzien van het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft één of meer van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden voordoet of voordoen en dat deze moet worden verleend, indien een weigeringsgrond ontbreekt.
5. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Leemskuilen” rust op het perceel [adres] de bestemming “Bedrijven (BII)”.
Ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf – eventueel met bijbehorende kantoorruimten – al dan niet aangebouwd aan de in artikel 4 van de planvoorschriften bedoelde bedrijfswoningen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals parkeergelegenheden en terreinafscheidingen.
6. Ingevolge artikel 35, lid I, van de planvoorschriften is het verboden de in artikel 3 t/m 34 van de planvoorschriften bedoelde gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
7. Blijkens artikel 25 van de planvoorschriften mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een bedrijf. In het bestemmingsplan is echter geen definitie van het begrip “bedrijf” opgenomen. In zo’n geval moet volgens verweerder worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het normale taalgebruik wordt gegeven. Op Van Dale Taalweb is “bedrijf” omschreven als “een onderneming”. Onder onderneming wordt volgens Van Dale Taalweb verstaan “een commerciële organisatie”. Volgens verweerder valt ook een skicentrum als het onderhavige hieronder. Verweerder deelt niet het standpunt van eisers en de Commissie Behandeling Bezwaarschriften, dat voor de uitleg van het begrip “bedrijf” dient te worden aangesloten bij de toelichting van het bestemmingsplan. Bovendien is verweerder van mening dat ook uit die toelichting niet volgt dat de vestiging van een skicentrum ter plaatse niet zou zijn toegestaan. Volgens verweerder past een indoor-skicentrum met beperkte horeca-activiteiten als het onderhavige binnen de bestemming "Bedrijven (BII)". Hij ziet hiervoor ook aanknopingpunten in artikel 23 van de planvoorschriften, dat bouwvoorschriften bevat met betrekking tot de bestemming "Horecabedrijven (H)".
Volgens verweerder is het onderscheid “Bedrijven (B1)” en “Bedrijven (BII)” gemaakt teneinde percelen aan te wijzen, waar alleen ten behoeve van horecabedrijven mag worden gebouwd. Dit betekent niet dat op de als “Bedrijven (BII) bestemde gronden geen horeca-activiteiten (als nevenfunctie) mogen worden uitgeoefend, aldus verweerder.
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat voor wat betreft de interpretatie van het begrip “bedrijf” als bedoeld in artikel 25 van de planvoorschriften, de plantoelichting niet relevant is. Bij de interpretatie van bestemmingsplanvoorschriften waarvan de uitleg niet op voorhand duidelijk is, is immers primair de bedoeling van de planwetgever maatgevend. Weliswaar maakt de toelichting bij het bestemmingsplan geen deel uit van dat bestemmingsplan maar als handvat voor de uitleg van een bepaald planvoorschrift heeft de plantoelichting wel degelijk een functie. Pas als de bestemmingsplanvoorschriften en de plantoelichting onvoldoende uitsluitsel bieden omtrent de bedoeling van de planwetgever en deze ook anderszins niet valt te achterhalen, licht het in de rede aansluiting te zoeken bij het “normale spraakgebruik”, waarbij “Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal” kan worden gebruikt.
9. In hoofdstuk 4 van de toelichting bij het bestemmingsplan is een beschrijving van het plangebied opgenomen. Het gebied bestaat globaal gezien uit drie zones: een woongebied, een agrarisch gebied en een werkgebied voor industriële en kleine bedrijven tussen het woongebied enerzijds en de spoorlijn en Liesselseweg anderzijds.
In paragraaf 4.4 staat onder “Industriële en ambachtelijke bedrijven” vermeld: “Ten zuiden van de spoorlijn ligt een zone die, conform het vigerende bestemmingsplan, in beslag genomen wordt door industriële en ambachtelijke bedrijven, als onderdeel van een bedrijventerrein dat zich uitstrekt van Sint-Jozefparochie tot aan Zeilberg. Deze bedrijven zijn in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen als onderdeel van een bedrijventerrein dat tevens voorziet in uitbreidingsmogelijkheden van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven.” Volgens verweerder kan hieruit niet worden opgemaakt dat alleen industriële en ambachtelijke bedrijven zijn toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank stellen eisers zich echter terecht op het standpunt dat de aanhef “Industriële en ambachtelijke bedrijven” erop duidt dat nieuwvestiging van bedrijven alleen mogelijk is als het gaat om industriële of ambachtelijke bedrijven. Verweerders standpunt ter zake wordt dan ook niet gevolgd.
10. Vast staat dat een indoor-skicentrum niet als “industrieel” dan wel “ambachtelijk” bedrijf kan worden aangemerkt. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bestemmingsplan.
Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
11. Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bouwplan tevens in strijd is met de gemeentelijke bouwverordening overweegt de rechtbank het volgende.
12. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein.
13. Verweerder heeft zich bij de berekening van het benodigd aantal parkeerplaatsen gebaseerd op de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen (ASVV) van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW). Verweerder heeft aansluiting gezocht bij de daarin opgenomen normen zoals die gelden voor een sporthal (voor zover het de skibaan betreft, 627 m2 bvo) en voor arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven (voor zover het de bergruimte betreft, 301 m2 bvo). Op grond hiervan komt verweerder op een benodigd aantal parkeerplaatsen van 14,3. Volgens verweerder kunnen op het terrein van het skicentrum 14 parkeerplaatsen worden aangelegd en wordt hiermee voldaan aan het bepaalde in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke bouwverordening.
Eisers zijn van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat met de aanleg van 14 parkeerplaatsen kan worden volstaan. Op grond van de door verweerder gehanteerde parkeernormen zijn tenminste 15 parkeerplaatsen nodig. Hiervoor is echter geen ruimte op het terrein van het skicentrum, aldus eisers. Bovendien is het volgens hen maar de vraag of 15 parkeerplaatsen voldoende zijn, omdat in de berekening van het benodigd aantal parkeerplaatsen geen rekening is gehouden met de horecafunctie. Eisers vrezen voorts dat op de fietsstroken langs de Leembaan geparkeerd zal gaan worden, waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang kan komen en dat nooddiensten niet bij het pand kunnen komen als er een calamiteit ontstaat.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de parkeernormen van het CROW volgt dat er 14,3 parkeerplaatsen nodig zijn bij het skicentrum en rondt dit af naar 14. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het echter niet voor de hand dit getal naar beneden af te ronden, gelet op het feit dat het hier gaat om een minimumnorm. Nu er, uitgaande van de CROW-normen, minimaal 14,3 parkeerplaatsen nodig zijn, betekent dit dat tenminste 15 parkeerplaatsen op eigen terrein zullen moeten worden aangelegd. Onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat op het terrein van het skicentrum voldoende ruimte beschikbaar is voor realisatie van 15 parkeerplaatsen. Verweerder heeft geen stukken, zoals bijvoorbeeld een geschaalde situtatietekening, overgelegd waaruit dit blijkt. Derhalve is het vooralsnog onduidelijk of het ingevolge de bouwverordening vereiste aantal parkeerplaatsen wel daadwerkelijk kan worden aangelegd. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering.
15. Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal voorts verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
16. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Nu de door mr. R.A.M. Verkoijen namens eisers sub 2 en 3 ingestelde beroepen berusten op identieke gronden merkt de rechtbank deze zaken op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan als samenhangende zaken, hetgeen betekent dat de hoogte van de vergoeding, toe te kennen aan eisers sub 2 en 3, beperkt blijft tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.
De kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.932,00 (3 x € 644,00) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
17. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Deurne eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.
18. Beslist wordt als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.932,00;
- wijst de gemeente Deurne aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- gelast de gemeente Deurne eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 572,00 (4 x € 143,00) te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. W.C.E. Winfield als leden in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.